mors Xorte Xleoerlaan 29e Jaargang - No. 50 8 Mei 1936 Oplaag 5000 Ex. Algemeen Weekblad voor Bloemendaal, Overveen, Aerdenhout, Bentveld, Vogelenzang, Heemstede, Haarlem en Santpoort-Station AD VERTE NTIEN ABONNEMENTEN DE EMMAÜSGANGERS. Boekhandel D. GORTER Bloemendaal, Tel. 22874 Romans en Kinderboeken Ontvangen Boekwerken. Op C. Busken Huet's 50sten Sterfdag. HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD Advertentiënper regel f 0.15. KRUIDNOTEN, kleine advertenties, 4 regels f 0.35, bij vooruitbetaling. Elke regel meer f 0.10 BIJ CONTRACT BELANGRIJKE KORTING Bureau voor Redactie en Administratie en Advertentiën: Bloemendaalscheweg 42, Bloemendaal. Telefoon van 10 tot 5Vi uur 23453. Abonnementsprijs bij vooruitbetaling f 1.per halfjaar Abonnementen kunnen steeds ingaan, maar zijn ver bindend voor het Ioopende halfjaar. Losse nummers f 0.05. Wij zijn nog in de dagen tusschen Paschen en Pinuiteren. In het bijzonder worden wij er dan bij bepaald wat er tusschen deze Christelijke hoog tijden is voorgevallen. Er hadden toen groote en geweldige verschijningen plaats van den opgestanen Jezus. Een van deze verschijningen, die in haar vruchtbaarheid en verheldering van inzicht nu nog als een zegen en een verkwikking voor de ziel wordt ervaren, willen wij nader gaan be schouwen. Twee mannen, discipelen van Jezus, hadden Jeruzalem, de bloedstad, waar zulke God- en menschonteerende dingen waren geschied, den rug toegekeerd. Wat zij daar gezien en gehooid hadden, had hun geschokt tot in het diepst der ziel. In innige verbondenheid met Jezus, hadden zij Hem gevolg; zij waren getuigen geweest van Zijn goddelijke kracht, van Zijn wonderen, van Zijn bezielend woord, van heei Zijn (drie-jarigen rondgang door Palestina, waarin Zijn liefde tot God en de menschen als een niet te dooven vlam hunne harten in gloed hashgezet voor Zijn peisuun en arbeid. En nu dit bitter en smadelijk einde. Was het wonder, dat dit Jeruzalem, de heilige tempelstad voor hen was geworden tot een oord der verschrikking, nu zij daar op zoo vreeselijke wijze de triumph der duivelsche machten hadden aanschouwd? Er was nu geen lied in hunne ziel: „Jeruzalem, dat iic.bemin, Wij treden uwe poorten in, Daar staan, o Godstad onze voeten" Neen, zij gruwden van deze stad der donKere misdaad, die zich op zoo ontzettende wijze ver grepen had aan hun Heer. Nu gaan zij daar voort op den stillen landweg, I 't Was een zeer verre wandeling, zeven a acht Engelsche mijlen. (Emmaüs, een klein, arm dorp, lag aan het meer van Tiberias en de weg van Jeruzalem derwaarts, was bergachtig en op een aantal plaatsen als met rotspuin geplaveid; doch de grond daar omheen was zeer vruchtbaar cn in dien tijd van het jaar getooid met duizenden schitterende bloemen. Zij gaan daar voort op den weinig bezochten weg; dan klimmend, dan dalend en met den rijken bloemenschat aan hun voeten. Maar zij hebben geen oog voor de schoonheid der berggevaarten, noch voor de grillig gevormde rotsen, zelfs niet voor de geu rende pracht rondom. Want de diepe weemoed van hun hart heeft hun oog gesloten voor den luister van het avondlandschap. „En zij spraken tezamen onder elkander van alle deze dingen, die gebeurd waren. En het geschiedde, terwijl zij tezamen spraken en elkander ondervraagden, dat Jezus zelf bij hen k>vam en met hen ging. En hunne oogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden." (Lukas 24 vs. 14 tot 17). Jezus een vreemde voor hen! Hem, met wien zij drie jaren op het innigst verbonden waren ge weest, thans niet meer dan een toevallige wande laar, dien men op een eenzamen weg aantreft! Nu ja, zij hadden er niet op tegen, dat Hij met hen ging. Maar blijdschap bracht Zijne komst tot hen allerminst, waar de groote bedruktheid niet week van hun gelaat. Jezus merkte dit op en het was Zijn aandacht ook niet ontgaan, hoe. zij op den weg een zeer druk gesprek hadden ge voerd. Daarom vroeg Hij die beiden: „Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende, onder ele kander verhandelt V En waarom ziet gij droevig Doch toen bleek terstond, dat zij geen oogenblik den draad hunner gedachten hadden losgelaten. Ja, verontwaardiging maakte zich meester van hen, bij die vraag van Jezus. Wie wasdeze vreemde ling, die toch ook van Jeruzalem kwam, dat Hij niets zou weten van het ontzettend drama, het welk zich binnen de muren van deze bloedstad had afgespeeld? Terwijl hunne gansche ziel nog huiverde van afschuw en zij gebogen gingen onder het zwaarst verdriet, liet deze vreemdeling het voorkomen alsof' daar hoegenaamd niets van beteekenis had plaats gevonden. Er kwam een gevoel van bittere wrevel op hun hart, jegens dezen man, die weten kon en weten moest, wat binnen die stad geschied was. Voor hen was een wereld van hoop en verwachting ondergegaan en voor dezen man scheen er niets veranderd te zijn. Zwaar verdriet, zoowel als groote vreugde, eischen nu eenmaal dwingend, dat anderen hierbij niet onbewogen blijven. Zoo ook hier. Hun stemming werd cr niet beter op toen Jezus hun vroeg over welke dingen zij dan wel spraken. Was het dan werkelijk zoo, dat deze man van alles onkundig was Maar nu kregen zij ook gelegenheid om hun overvol hart Iuelit te geven. En zij zeiden tot Ilern: „de dingen aan gaande Jezus den Nazarener, Welke een profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk. En hoe onze overpriesters en oversten Hem overgeleverd hebben tot het oor deel des dood, en Hem gekruisigd hebben. En wij hoopten, dat Hij was degeen, die Israël ver- lossen zou. Doch ook benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen ge schied zijn." (Lukas 24 vs. 19 tot 22). Proeft ge de bitterheid en de diepe teleur, stelling uit deze woorden Maar merk dan ook op de grove onuunde van deze discipelen. Het is haast ontstellend hier op te merken, dat zij over Jezus spraken als ware Hij niet meer dan een Profeet. En de vrijmaking van Israël uit Rome's macht door Zijn sterke hand, waarop zij gehoopt hadden, is wel een droef bewijs, hoe weinig deze mannen ingedrongen waren in de hooge, geeste lijke beteekenis van Jezus, waar Hij toch nooit had getracht naar een aardseh koningschap, maar in Zijn arbeid en beteekenis voor de wereld altijd had heengewezen naar het Koninkrijk der hemelen. Dit droef gemis aan inzicht moet Jezus wel pijn hebben gedaan. Toch is Hij zacht in Zijne terechtwijzing als Hij tot hen zegt: „O, onver- standigen en tragen van harte, om te gelooven alles Wat de Profeten gesproken hebben!" En nu kwam het onderricht, een bloemlezing bevattende over al hetgeen van Hem geschreven was in de Schriften. Vooral Zijn lijden cn sterven aan een Kruis, de ooizaak van liun groot verdriet besprak Hij met grootcn nadiulc: „Moest de Christus niet. deze dingen lijden en alzoo in Zijn heerlijkheid ingaan?" (Lukas 24 vs. 26). Kr was dus geen reden voor hvr> n-.uar jrewlrk>;»- Hem, die zij liefhadden, had geheel vrijwillig dit lijden doorstaan en dit kruis gedragen om door dezen duisteren tunnel heen te komen tot de volle openbaring Zijner heerlijkheid en voor allen, die Ziine verschijning hebben liefgehad. Hier staan ook wij eerbiedig stil om te luisteren naar het woord van den opgestanen Heer. Want Hij spreekt hier niet alleen tegen deze trage discipelen met hun verwarde voorstellingen, Hij spreekt tot gansch de Keik in al hare geledingen, ook tot de Kerk van de 20ste eeuw om haar te bouwen en te bewaren bij het zuivere Woord van God. Geen aardsclie kroon, geen aardsche roem of rijkdom, noch voor Hem als het hoofd der Kerk, noch voor Zijn volgelingen in de wereld. Wie Hem, den grootcn Kruisdrager volgen wil, zal hier ook een kruis moeten torsclren, zal ook den donkeren tunnel van dit leven moeten doorgaan om eenmaal te mogen deelen in de heerlijkheid van Zijn opgestanen Heer. De wandeling naar Emmaüs was ten einde en de vreemdeling wilde verder gaan. Maar zie nu, hoe hun houding tegenover Hem veranderd is! „En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons, want het. is in den avond, <n de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven." (Lukas 24 vers 29). En daar, in dat eenvoudig huis kwam het groote moment tot hen en over hen: „En het geschiedde als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood en zegende het; en als Hij het gebrouen had, gaf Hij het hun. En hunne oogen werden geopend en zij kenden Hem. En Hij kwam weg uit hun gezicht." (Lukas 24 vs. 30 en 31.) Dat zal een heerlijk oogenblik voor deze man nen zijn geweest, waarin zij de voorsmaak van de reine, hemelsclie vreugde hebben genoten. O, op den weg, toen Hij hun de Schriften opende, was hun hart reeds brandende in hen! Deze vreemdeling was geen gewoon menscli, Hij was oneindig meer. En onder het luisteren naar Hem, waren gedachten en verlangens in hunne ziel op geklommen, zooals zij die vroeger hadden gekend toen zij nog met Jezus waren. Maar bij die plechtige handeling van het breken des broods en den zegen daarover uitge sproken, viel de sluier weg van hunne oogen en kwam de zekerheid juichend en overstelpend over hen. Het vage geiucht van Zijn opstanding uit de dooden, bleek nu heerlijke en rijke werke lijkheid te zijn. En zij stonden op, niet lettend op vermoeid heid om onder den duisteren nachthemel nog maals denzelfden langen en zwaren weg te gaan. Terug naar Jeruzalem om daar aan hun mede discipelen, dat is aan de Kerk, te boodschappen: „De Heer is waarlijk opgestaan!" Iedere automobilist kan u dadelijk vertellen, hoeveel kilometer per uur zijn wagen haalt, maar slechts weinigen weten, hoeveel meter ze wel noodig hebben om met die vaart te stoppen I ,,Een liefde in Kennemerland"; Roman door M. C. van Zeggelen. Uitgever: J. M Meulenhoff, Amsterdam. 1936. De lectuur van dit boek laat een soortgelijken indruk na als het aanhooren van een Menuet van Mozart, wat wel eens verkwikkend is in dezen tijd. Een bezwaar is, dat het aantal „historische romans" er weer door wordt vergroot, en dit valt niet onverdeeld toe te juichen. Immers, het blijft altijd een hybridische litteratuurvormhet is öf „roman" (liefst een psychologische) óf „historie", maar zelden vindt men beide elementen harmonisch en waarachtig vereenigd. Zoo heeft ook in dezen roman het eene af en toe onder het andere te lijden: vooral in het laatste gedeelte vervalt de auteur hoewel zij haar boek zelf „roman" noemt in een soort van kroniek schrijverij; zij overlaadt ons met citaten uit brieven en dagboeken, die ons zoo'n menigte in grijpende feiten uit de geschiedenis der familie Boreel brengen, dat men het gevoel krijgt, een zeer inhoudrijke dramatische film in een razend tempo te zien afdraaien. Dit valt temeer op door de breede en rustige verhaaltrant van het begin. De compositie van het boek wordt hierdoor ge schaad, gaat er eigenlijk door teloor; want juist het hoogtepunt, waar alle lijnen samenkomen, brengt de schrijfster ons met een terloopsheid, die geen kiescliheid of soberheid meer kan heeten, en die in geen enkele verhouding staat tot de I voorbereiding hiervan. Het maakt den indruk, of de auteur zich op I blz. 277 plotseling herinnerde, dat er nog zooveel stof te verwerken was, en dat het geheel niet '.Lijviger dan 324 pagina's mocht wordenof ,fl?t 'haar onderwérp haar inééns niét "meerLoeide) Het punt, waar de lange evenwijdige lijnen van Claudes en Catharines levens elkaar eindelijk snij den, het punt waar het heele boek als roman op voorbereidt, dit punt verliest zich opeens onge motiveerd in een massa feiten, die volledigheids halve in het boek als kroniek vermeld moesten worden, maar voor de „liefde in Kennemerland" niet noodzakelijk zijn. Afgezien van dit bezwaar, is het een zeer frisch en onderhoudend boek. Het schildert ons, tegen den achtergrond van de tweede helft der Holland- selie 18de eeuw, een liefelijke (ondanks de tragische momenten tóch steeds liefelijk) tafreel van een gezeten Kennemer geslacht de huisvader Jacob Boreel Jansz. is advocaat-fiscaal ter admiraliteit van Amsterdam -zich grootendeels afspelende op het landgoed Beeckesteyn (de stof putte de schrijfster uit de familiepapieren van Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hogelanden), gedeeltelijk in het waterrijke Amsterdam, de trotsche koopmansstad aan de Zuiderzee, die „de kroon droeg van Euroop'." Het schildert ons düigence en jeu de grace, trekschuit en ganzeveder; het schildert ons ook den strijd tusschen de steden Amsterdam en Den Haag, eigenlijk niet meer een steden-, maar een standenstrijdde rijke kooplieden tegen den adel, de regenten der vroedschappen tegen den stadhouder; wij leven bescheiden mee het wissel vallige lot der Republiek, wij rijden in draagstoelen door het stoere, arbeidzame Amsterdam en door de weelderige, brilliante hofstad. Het schildert ons bovenal een liefde in Kennemerland": de liefde tusschen de cudste dochter, Catharine Boreel, en haar Zwitserschen gouverneur Claude de Saigas, die, vooral in het eerste stadium, heel subtiel en fijn is beschreven, soms bijna alleen aangeduid. Zijn de latere citaten uit hun wederzijdsche brieven authentiek? Zij liggen niet geheel in de lijn van het stille, ingetogen Catrientje van het begin; zij breken iets. Wij missen een overgang van liet zachte droomstertje tot de handelende en zich- uitsprekende jonge vrouw. Maar er blijft veel moois en boeiends in; het lot van de familie Boreel gaat ons ter harte; ook al vloeien de bijfiguren soms wat teveel ineen met den achtergrond (zoo bijv. de vage figuur van Jan-Bernt Bicker, Catharines echtgenoot. Wanneer zal den echtgenoot in den driehoek toch eindelijk eens recht wedervaren? Speciaal voor Kènnemers en Amsterdammers zal het boek veel aantrekkelijks hebben door de vele bekende namen de Wijkermeer, Assumburg, Velser- lioofd, de Amsterdamsche grachten, de Nieuwe Stadsherberg aan het IJ de locale en „tempo rale" kleur is overal voldoende en niet overmatig aangebracht, de hoofdpersonen leven, de bij figuren vormen een charmante omlijsting, en, ondanks de kroniekstijl van het laatste hoofdstuk, nemen wij, als we het boek dichtgeslagen hebben, er iets uit mee van den glimlach van Claude de Saigas, die in zijn veelbewogen en niet-gemakke- lijke bestaan niet verbitterd werd, maar er „malgré tout" steeds van bleef houden, en die over het onberekenbare en ondoorgrondelijke, altijd .boei ende wonder dat wij „leven" noemen, kon zeggen: „1' Ilomme propose, mais souvent „Autant en emporte le vent!" Op 18 Mei 1936 wordt het Kantoor van Het Bloemendaalsch Week blad" verplaatst naar Het eenige ons bekende voorbeeld hiervan is „Das grosze Einmal-eins" van Vicki Baum. Een criticus uit de groote Latijnsche school. Fel strijder voor den besten Nederlandschen geest. Het was dezer dagen een halve eeuw geleden, dat te Parijs een groot Nederlander stierf op wiens graf een gedenkteeken nog altijd ontbreekt. Conrad Busken Huet mag als kunstenaar in den engeren zin va het woord geen groote beteekenig meer voor ons hebben, zijn „Lidewijde", dat zulke stormen van verontwaardiging deed opgaan, moge voor de meesten een ietwat dwaze roman ge wórden zijn de erkenning van zijn beteekenis als criticus en strijder tegen vaderlandsche half bakkenheid en engen geest is in de laatste jaren steeds toegenomen en wie dezer dagen „Het land Vü,-f-Jlexnl.midt" of--„lipt land veil Rubens" nog eens ter hand neemt, zal een groot en waarachtig genoegen aan die lectuur beleven. Huet is een van hen geweest, wier felle geest den eeuwigen strijd tegen Jan Salie voerde: traagheid en zelfgenoegzaamheid, het slaperig provinciale en bekrompene, dat hij in zoo hooge mate om zich heen zag, waren'hem, den Euro- peesch georiënteerde met zijn Fransche bloed, levenslang een doorn in het oog. Men heeft zijn critisch werk „slooperswerk" genoemd en hem om zijn literaire onverbiddelijkheden „den beuj van Haarlem" betiteld. Snuffelt men echter eens na tegen wie Huet zich kantte en wie hij voorstond dan is onze hedendaagsche smaak veelal een bevestiging van zijn toenmalig oordeel: Schimmel, Ter Haar, Tollens, Van Zeggelen kennen wij nog slechts uit handboeken over literatuur en 'zijn voorkeur voor De GeneStet, Multatuli, mevr. Bosboom Toussaint, Potgieter is nog altijd de onze. Als men Huet bezig ziet met zijn klaar, gees tig en beknopt proza den braven Ten Kate te lijf te gaan, ziet met een groot criticus uit de Latijnsche school in den eeuwigen strijd tegen troebel denken en valsch pathos; als men hem leest in zijn „Land van Rembrandt" leest men een van alle overdreven nationale verheerlijking ontdane historie, een eerlijke historie. Is het wonder dat Huet, in zoovele opzichten voorlooper van tachtig, de bewondering van d( tachtigers genoot, al heeft hijzelf hen niet meei ten volle kunnen waardeeren? Men heeft hem ak vijand van zijn land gedoodverfd er is echte: een haat tegen de traagheid van Nederland moge lijk, die geboren wordt uit groote en teleurgestelde, wanhopende liefde. Dat was Huet's liefde, dat i: zijn tragiek geweest. Men lette eens op: wat Huet tegen Jacques Perk had, wat hij tegen het naturalisme had heeft vaak merkwaardig veel van de critiek der jongste generatie. Het is dan ook geen won der, dat ook voor haar Huet een levenden naam heeft, tusschen de vele namen-met-jaartallen. En indien men dat, een halve eeuw na den dood van een schrijver vaststellen kan, be hoeft men er niet veel mooie woorden aan toe te voegen. Huet is, als men in hem bladert, soms bijsterbaarlijk deftig, hij is soms zelfs ver velend. Maar ge kunt niet in hem bladeren of na zulke bladzijden komt ge 's mans geest tegen helder, strijdbaar, scherp en welbelezen en dat is de ware Conrad Busken Huet. En als men dat na een halve eeuw in allen eenvoud kan vaststellen is het een goede belofte voor de klassiek-verklaring van een auteur -de eerste halve eeuw na den dood van een schrijver is de critische periode; de meesten overlijden daarin voorgoed. Huet leeft. Hij zal blijven leven. Meer behoeft er in het kort op dezen dag niet gezegd te wor den. Tenzij, dat op het graf van een der groote strijders voor den Nederlandschen geest, geen gedenkteeken staat op zijn Parijsehe kerkhof (Tel.) f

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1936 | | pagina 1