ERASMUS HERDACHT. Bloemendaal voorheen en thans. Tegen Dierenmishandeling. Nieuwe spelling.) Wie ongeveer een halve eeuw geleden van het centrum der stad Haarlem naar Bloemendaal wilde gaan, kon twee wegen kiezen: le. langs de Zijlweg naar Ovcrveen en vandaar naar Bloemen daal, of 2e. de Schoterweg volgen tot de Cavelerie- kazerne en dan langs de Kleverlaan het dorp bereiken. De weg door het Kleverpark en de Julianaweg naar Overveen bestonden nog niet. De weg door het Kleverpark werd nu 36 jaar geleden aangelegd en vormde een kortere ver binding van het Centrum der stad met Bloemen daal. In het voorjaar van 1900 werden in het Kleverparkkwartier de eerste tien woningen ge bouwd en in Juli in gebruik genomen. De oudste bewoner van een dier woningen vertelde mij, dat hij uit zijn voorkamer aan de noordzij een ruim uitzicht genoot; hij kon de koepel van „Wildhoef" zien en zag de treinen dicht bij het station Sant poort uit het bos aankomen en daarin verdwijnen. In de maand October van dat zelfde jaar werd de eleetrisclie tram langs de Klevcrparkweg naar Bloemendaal geopend, dat daardoor een uitstekend verkeersmiddel kreeg van grote betekenis voor zijn groei en ontwikkeling. Vóór die tijd had een omnibus de verbinding onderhouden. Deze reed van Haarlem langs de Zijlweg naar Overveen en eindigde bij het hotel-restaurant „Kennemerland". Trompetgeschal kondigde zijn vertrek en nade ring aan. Ruim een halve eeuw geleden was tussen Schotersingel en Kleverlaan geen huis te zien, alles weiland en de Kleverlaan was een smalle, stille landweg, die tussen de weilanden doorliep. Wat konden de kikkers in de langs de weg lopende slootjes temidden van het kroos welluidend kwaken! Wat paste het gezang van de „bóeren- nachtegaal" uitmuntend bij de landelijke om geving De bekende letterkundige Conrad Badcen Stoet zegt van zijn ouderen tijdgenoot en vriend E. J. Potgieter: „Hoe hij de Kleverlaan kende, met haar stompje bouwval uit de dagen van Haarlems beleg, sedert hersteld noch opgeruimd! Het schone vergezicht, dat zij aanbiedt, met het bosrijk duin tot horizont; het tolhek en daarachter tussen „Bellevue" en „Sorghvliet" de Tusculum gedoopt bollenschuur, door een dorpsfilosoof in een op trekje herschapen". Een groot deel der „Oprechte Haarlemmers" toog op de zomerse Zondagmiddagen naar Den Hout en bleef daarbij getrouw aan de oude traditie, waarvan Hildebrand reeds spreekt in zijn: „Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout". Maar velen deden ook de rondwandelingSchoter weg, Kleverlaan, Bloemendaalse Weg, Zijlweg, een wandeling, die ongetwijfeld heel wat afwisseling bood. De weg is onlierkenbaar-wordens veranderd: van stille landweg met zijn ruim vergezicht op het bosrijke duin, tot brede drukke, moderne verkeersweg tussen rijen huizen. Eenmaal lagen daar in het weiland ten noorden van de Kleveriaan de brokstukken muur van het eens zo trotse Huis ter Kleef, een stichting van de Heeren van Brederode. Tijdens het Beleg van Haarlem in 1572-1573 had de Opperbevelhebber der Spaanse belegeraars, Don Frederik, Alva's zoon, er zijn hoofdkwartier gevestigd en gaf vandaar gedurende de barre winter zijn bevelen. Op de plaats van het Oude Kasteel is nu de Stadskweektuin en de tegenwoordige Directeur van Den Hout en de Plantsoenen, die zoveel ge daan heeft tot verfraaiing onzer stad, heeft gebruik gemaakt van het stompje bomvval nil den tijd van het Beleg" en daarop een prachtige rots- en water partij doen aanleggen, die de ^bewondering van iederen bezoeker wekt. Vóór zijn vertrek naar Oost-Indië was Buskén- Iluet redacteur van de „Oprechte Haarlemselie Courant" en wandelde dagelijks van Bloemendaal, waar hij op „Sorghvliet" woonde, langs de Klever- laan voorbij liet kleine Tolhek en voorbij de bouw val van het Huis ter Kleef. Potgieter, die Busken Huet dikwijls bezocht had, toen deze op Sorghvliet woonde, dichtte kort na diens vertrek naar Indië: We mijmerden om het zeers! e en kwamen digter Bij 't kleine tolhek, 's Gaarders woning ligt er In 't loof van linden aan wier voet zijn kroost Niet frissclier dan de flinke moeder bloost. De tol is verdwenen, maar aan het einde van de Eusken-Huet-laan aan de Bloemendaalse Weg staat nog het oude „Sorghvliet", al is het gemo derniseerd, en bewaart de heugenis aan den groten letterkundige en scherpen criticus. De wandeling, vooral van de Schoterweg in westelijke richting naar Bloemendaal met het ruime vergezicht noordwaarts over de groene weiden en westwaarts op de met bos begroeide duinzoom, waaruit zo hier en daar een witte blinkerd stak, was heel mooi. Van de Kleverlaan begeven we ons door het Bloemendaalse Bos naar de duinen. Velen zullen zich nog herinneren, dat op zomer dagen de Zondagen uitgezonderd het in het Bos heel druk kon zijn bij het „Pannekoeken- huisje". Daar stonden dan tafeltjes en stoeltjes en kon men theedrinken en pannekoeken eten. Huismoeders kwamen daar op Woensdagmiddagen en vacantiedagen met haar kinderen en kochten daar tegen lage prijs theewater, kregen een thee stoof met kooltje vuur, een theepot en een theeblad met kopies, enz. De kinderen konden daar veilig en prettig spelen in het bos, schommelen op de schommels en genieten van de heerlijke panne koeken, die in het „Pannekoekenhuisje" gebakken werden. Wat was dat een prettige uitgang voor de kinderen, menige kinderverjaardag werd daar met vriendjes en vriendinnetjes gevierd. En ook de groteren kwamen. Hele gezelschappen kwamen om „pot te vertéren". Een gezellige drukte heerste daar in het bos. Het thee-drinken en pannekoekenetcn, het schommelen, is sedert jaren voorbij. Wel bestaat het „Pannekoekenhuisje" nog, maar het heeft een geheel andere bestemming gekregen. Het behoort nu bij Thijsse's Hof, een stichting van deze tijd. Wandelaars, die tevens minnaars van -mee Allang, .«liggr de natuur zijn met haar planten en dieren, moeten vooral niet verzuimen deze Hof eens, neen vele malen binnen te gaan. Zoals men weet is hij ge noemd naar den bekenden natuurkundige Dr. Jae. P. Thijsse, te Bloemendaal woonachtig, die door zijn talrijke geschriften als het „Vogelboek", „In sloot en plas", „Door bosch en wei", enz., de talrijke Vcrkade's albums, liefde voor de Natuur gewekt heeft bij jong en oud, door meerdere kennis te verspreiden, en opwekkend tot eigen onderzoek en studie. In de Hof zijn planten gebracht van geheel Nederland, maar het meest uit Kennemerland, een mooie duinpartij met duinvallei, de vijver en het moerasje met tal van waterplanten. Tal van vogels vinden in deze Hof een rustige woon- en broedplaats. Wie in korte tijd veel van de Nederlandse Flora wil leren kennen, brenge enige malen een bezoek aan de Hof. Bij verschillende planten staan bordjes met de namen; talrijke banken bieden een rustig zitje te midden der natuur. Sommige moeders, die deze Hof met haar kinderen gaarne bezoeken, mogen wel bedenken, dat deze veilige rustige Hof geen „speelplaats" is voor haar kin deren, die zo gemakkelijk bij hun spel bomen en planten beschadigen en de rust storen. Toch moet men de kinderen niet weren, want onder hen zijn echte natuurvrienden, die met grote belangstelling plant en dier gadeslaan. (Wordt vervolgd.) Verschenen is het jaarverslag over 1935 van de Vereeniging tegen het „Mishandelen van Dieren", voor Haarlem en Omstreken. Dit jaarverslag, aldus schrijft het bestuur, mag van toenemende activiteit getuigen. Ver blijdend mag dit heeten, omdat wij door meer werkkrachten in staat zijn een grooter veld van dierenbescherming onder ons toezicht te nemen. Maardat dit noodig is, daar mogen wij ons niet over verheugen. Want hoeveel dieren leed gaat hier mee gepaard Er is nog veel ellende, die door ons gelenigd zou kunnen worden, in dien maar meer leden ons werk steunden. En juist nu hebben wij moeten constateeren, dat het aantal leden is gedaald! Van 565 tot 560. Het aantal contribuanten bleef 50. Over het geheel vertoont de Winst- en Verlies rekening vergeleken met die van 1934 geen groote veranderingen. Min of meer belangrijk zijn ge stegen de bedragen voor den Dierendag (van f 23.85 tot f 200.die voor de Woonwagen- paarden (van f 160.tot f 204.en voor de verzorging van dieren van onvevmogenden (van f 78.— tot f 200.—). In totaal zijn 672 honden en katten (v.j. 459) op de spreekuren gebracht voor onderzoek, waar van 315 honden en 126 katten voor de eerste maal. Vele honden en katten werden als zwervers naar het asyl gebracht. Er bestaat echter twijfel c( al die dieren wel echte zwervers zijn en niet door den eigenaar als zwerver worden afgegeven om maar hun dier kwijt te zijn. Het is mogelijk geweest voor 102 honden (v.j. 57) en 129 katten (v.j. 108) een goed tehuis te vinden. 25 Honden en 2 katten werden door den eigenaar terug gehaald. Ook vonden 4 postduiven een tijdelijk tehuis in het asyl. 161 Honden en 401 katten (v.j. resp. 110 en 255) werden pijnloos in het gastoestel of in het clcctrisch toestel afgemaakt, waarvan 56 honden (v.j. 34) en 276 katten (v.j. 154) kosteloos. 4 Duiven en 1 blauwe reiger werden eveneens in deze inrichting uit hun lijden verlost. De vogels hebben de bijzondere aandacht. Maar welk een genot verschaffen zij ons ook in het voorjaar met hun heerlijk gezang en in den winter met hun vertrouwen, waarmee zij ons naderen om gevoederd te worden. .Tammer ge noeg wordt dit vertrouwen wel eens beschaamd door personen, die gewapend met een lijmstok, de vogels trachten te \ang9n otn hen een levens lange gevangenis te bezorgen. Er wordt zooveel mogelijk toezicht gehouden om dit kwaad te voor komen. Voor voeding, stalling en hoefbeslag van de woonwagenpaarden werd ruim f 2()4 uitge geven en nog zijn de woonwagenbewoners niet tevreden en veroorzaken zij veel last. Het geven door particulieren leidt er dikwijls toe, dat som mige personen, onder valsehe voorspiegelingen dubbel geholpen worden. De viering van den wereld-dierendag mag dit jaar wel extra worden vermeld. Een groote ten toonstelling op dierenbescliermingsgcbied werd van 46 October gehouden in de beide turn zalen van de Gemeente-Concertzaal en met een resultaat, waarop met voldoening mag worden teruggezien. Het verslag eindigt met een dringend beroep op alle leden en belangstellenden het werk der vereeniging daadwerkelijk te steunen. (Secre taresse is mej. II. F. G. Pothoff, Schouwtjesplcin 13, tel. 11560). Ned. Natuurhistorische Vereeniging De Nederlandsclie Natuurhistorische Vereeni ging, afdeeling Haarlem en Omstreken, maakt Zaterdag 30 Mei een excursie naar het Naardèr- rncer. Maandag 1 Juni (2cn Pinksterdag) wordt de afdeeling in de gelegenheid gesteld om onder leiding van den heer S. G. A. Doorenbos, direc teur der Gemeente-Plantsoenen te Den Haag, in den morgen het Zuiderpark te 's-Gravenhage te bezoeken. In den middag wordt een bezoek gebracht aan de kassen van den „Hortus" te Leiden, onder des kundige leiding. Prof. dr. G. J. Heering, hoogleeraar van het Seminarium der ïtemonstrantsclie Broederschap, een kerkgenootschap met ongeveer 17000 leden in ons land en in Duitschland (te Friedrichstadt nabij Hamburg), heeft in de deze week te Rotterdam in de groote kerk aan den Westersingel gehouden algemeene jaarvergadering in een treffende rede de vraag beantwoord: „Zijn Remonstranten kin deren van Erasinus of van de Reformatie V" Aangezien in de gewone bladen, (Het Bloemen- daalsch Weekblad is altijd een buitengewoon blad geweest, moge het dit altijd blijven!) van dit referaat slechts een beknopt verslag of niets is opgenomen, zijn wij er zeker van velen onzer lezers een dienst te besvijzen met een ietwat uitvoerig verslag. Immers prof. Heering is hier en in Aerden- hout geen onbekende, integendeel, zoowel in den Protestantenbond als in den Religieusen Kring een zeer gewaardeerd, ja, geliefd spreker. Prof. Heering onderscheidt drieërlei Reformatie de Reformatie, die Erasmus beoogd had, was bedoeld als een loutering en vernieuwing van de zieke kerk, waarbij als medicament en zuiveringsmiddel volgens Erasmus was aan te wenden de invloed van de opnieuw ontdekte klassieke letteren met haar zedelijke (ethische) leeringen, de adel en de rijkdom van het geestelijk leven der oudheid. Erasmus, wiens sterfdag dezer dagen wordt herdacht, verpersoonlijkte in zich de veeleenlieid van renaissancist en christen. Erasmus streefde als vertaler en schrijver van vele studiën en brieven (later door den remonstrant van der Aa verzameld in tien kloeke foliodeelen) naar de eenheid van Renaissance (eig. wedergeboren Oudheid) en Nieuw Testamentisch Christendom, ter zuivering van het toen door veel bijgeloof verminkte kerkelijk geloof. Vooral deed hij dit in zijne PhilosophiaChristiana, zijn taalkundig-zedekundige studie van het Evan gelie van Jezus Christus. De kerk had destijds deze studie allerdroevigst laten liggen. Erasmus begon met de eerste uitgave van het N. Testament in bet Griekscli, daarmee tevens den grondslag leggende van alle latere philologische en ethische bestudeering van dit eigenlijk eerst recht christelijk te noemen deel der H. Schrift. Naast deze Erasmiaansche Reformatie is, los van de Calvinistische en Lutliersche Hervorming, een oorspronkelijk Nederlundsche Reformatie te onderkpnnen, waarvoor tegenover de Inquisitie een Morula, tijdgenoot en vriend van Erasmus, zijn leven heeft gelaten. Deze afzonderlijk te be grijpen Reformatie behelsde als elementen: de nawerking van de humanistische devotie (vroom heid met den menseh als God's schepsel en kind als middenpunt), voorts Erasmus' in het Latijn gestelde en dus voor het volk niet direct verstaan bare ideeën en ten derde de invloed op het volk van de Lutliersche Reformatie. Al deze elementen hebben de typisch Nederlandsclie, zoowel van de Calvinistische als van de Lutliersche Reformatie •b zoodanig te onderscheiden 16e ecuwsclie Nederlandsclie beschaafde vroomheid doen stand houden. Met de derde Reformatie bedoelde prof. Heering de groote Reformatie, in de gewone geschiedenis boeken als De Hervorming aangeduid, die princi pieel streed tegen de Roomsche kerk en zich daarin vooral toespitste, predikende een ander Godsbegrip dan Rome, dat 't toen met de zonde niet zoo nauw nam en de heiligheid Gods deed schuil gaan achter onaantastbaarheid van kerkelijke instellingen en leerstellingen. Deze Hervorming had twee leuzen: „Sola Fide" (door het geloof alleen, zonder zalig makende werken, kan de nietige mensch de zalig heid deelachtig worden), een leuze ook reeds bij Erasmus aan tc treffen, en deze: „Soli Deo Gloria" (den Imogen God alleen zij eer, en dank voor Zijn genade). Deze Reformatie brak radicaal (tot in den wortel der ziel) met het roomsche beginsel van geven-en-nemen, de laxe (slappe) moraal-praktijken die voortkwamen uit de leer, dat men 't, wat goed en kwaad betreft, met God op allerlei aeeoordjes gooien kan, als men maar bepaalde uiterlijke als goede werken bedoelde handelingen verricht. In die groote Reformatie, die tot het geheele volk doordrong, viel dan bij de Calvinisten vooral den nadruk op de Paulinische leer der praedesti- natie (voorbeschikkingsleer) maar de zuivere Evangelische God-Vader-van-alle-mensclien-leer (die later ook door de beste roomscli-katholieken, b.v. Pater de Groot, zou worden geleeraard) kwam toen en in het Calvinistische èn in het Lutliersche deel der groote Hervorming in het gedrang. Niet aldus bij de 17e eeuwsclie Remonstranten. Deze wortelen zoowel in Erasmus' Reformatie als in de oorspronkelijk Nederlandsclie en in de groote Reformatie, die nimmer het geheele volk doordrong. Door den invloed der twee laat ons zeggen (quanti- tatief) kleine Reformation stonden zij verdraag zaam tegenover alle andersdenkenden. Van Erasmus erfden zij de praktische, heldere geest, het geloof aan de univeTseele (allen om vattende) liefde Gods en de aan den Christus ge bonden zekerheid van de waarde van het persoon lijk geloofsleven van ieder sterveling. Op hen heeft ook grooten invloed geoefend Erasmus' opvatting, (eerst thans ook tot de menigte doordringende o.a. in de leeringen der z.g.n. Oxford-groep (T.) dat geen zuiver geloof mogelijk is zonder een zuiver leven, en denke hierbij o.a. aan Erasmus' strijd tegen oorlog en militairisme. Ook namen de Re monstranten veelal over Erasmus' eenvoud van opvatting, zijn praktiselien zin, zijn afkeer van bespiegeling zonder meer, eveneens zijn vrijheids zin. Meer dan bij Erasmus werd echter bij de Re monstranten den nadruk gelegd op liet Geloof dan op Kennis. Terwijl verder Erasmus steeds terstond lette op de zedelijke uitwerking van het Geloof en vooral later zich als een conservatief en gehoorzaam zoon der Moederkerk deed kennen, hadden de Remonstranten meer gevoel voor 's men schen persoonlijke geloofsovertuiging. Op dit punt waren de Remonstranten groot-reformatoren even als Calvijn en Luther. Zoo schiet naar onze opvatting Erasmus (al zullen wij niet gering denken over zijn moed en enthousiasme) bij al zijne wetenschap en zijn breedte van kennis, te kort in diepte van persoon lijkheid. Hij was en bleef man van de studeerkamer, strijd in een mêlee, met en voor het volk vermij dende niet alleen omdat zijne ontwikkeling zoo veelzijdig was, maar omdat hij, als in hart en nieren individualist, geen partij kiezen kón. Wat het volk van zijn tijd gevoelde en bespeurde, heeft hij niet bespeurd. Luther deed dit wel. Lutlier èn in èn voor èn met het volk levende, worstelde met en in zichzelf. Erasmus, hoezeer gegrepen door dc verhevenheid van liet Evangelie, deed dit niet. Lutlier was als 't ware gegrepen door God zelf. Zoo heeft Erasmus eigenlijk nooit ver staan wat speciaal Lutlier met zijn „Sola Fide" bedoelde. Wanneer Erasmus aan God dacht, dacht hij meteen aan de vraag: dus hoe sta ik dan tegenover mijne medemensclien. Hij was het tegen overgestelde van een mysticus. Luther was en bleef in-God-verzonken. Ten onrechte heeft dan ook de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme Erasmus ook geloofshervormer genoemd. Om dien cerenaam te verdienen heeft Erasmus niet diep genoeg in het Godsbegrip ge schouwd. Terecht zegt Huizenga van hem: „Eras inus miste het mystieke inzicht van elk waarlijk geloof". Op een gegeven oogenblik zegt Erasmus: „Wat wil die Lutlier toch Hij zal nog niet rusten voor de studie der klassieke talen, der bonae litterae, geheel teniet is gedaan!" Over het geweten, de consciëntie, spreekt Eras mus haast niet. Hij gevoelde ook niet, dat het ware Geloof op zich zelf reeds inhoudt de volledige be reidheid om zich te offeren (de Kruisweg). Tot zoover gekomen ziet prof. Heering dan het behoud van het zuiver Christelijk Geloof van de Broederschap der Remonstranten hierin, dat zij zich kinderen blijven betonnen der echte Refor matie met haar onmetelijke eerbied voor de heilig heid Gods, met haar heldhaftige geloofshouding tot elk offer bereid, en met het besef dat dc stuwkracht van het leven rust in dit Geloof. Met Luther zeggen de Remonstranten: „Een vaste burg is onze God" en: „Met God strijdt met ons de rechte man, Christus". Deze Lutlier is ook op het laatst van zijn leven niet mismoedig geworden. Erasmus wél. Toch zullen ook de Remonstranten dc ver helderende lichtgevende correctie's van een Eras inus niet kunnen ontberen. Ook zij moeten kritiek (oordeel) blijven oefenen op alle andere geloofs uitingen, ook ven Calvinisten en Lutheranen.. Ook het licht der wetenschap is van den Heer en cultuur is niet te minachten. Het gevaar, dat de erkenning van de universeele Liefde Gods ver drongen wordt door een al te zeer in leerstelligheden uitgewerkt Geloof, waardoor zooveel orthodox Protestantisme zich kenmerkt, blijft bestaan. Hoe vaak leidt dit tot botte onverdraagzaamheid!) Dan zulen de Remonstranten kritisch moeten blij ven staan tegen overdreven uitingen aangaande zondigheid en krachteloosheid van den enkelen mensch. Hebben zoowel Lutlier als Calvijn liet gewichtig vraagstuk van den oorlog, die vrecse- lijke en overduidelijke veroordeeling r an Jezus' zédelecr, niet ondoordacht gelaten? Calvijn heeft nog in zijn Instituten de bewering neergeschreven „God is voor den onwedergeboren mensch evenmin een Vader als voor zwijnen en honden (verg. de hiervoren bedoelde uitspraak r an den Thomist pater dc Groot: „Wij zijn allen kinderen van één Vader". T.) Een dergelijke oninensclielijk beweren is voor Remonstranten met hun Erasmiaansch hu manistisch correctief onmogelijk. Hier steunt de Katholieke moraal de Remonstrantsche. Noch destijds Erasmus, noch thans een man als prof. Lindeboom, hebben het vraagstuk omtrent de juiste verhouding van Humanisme en Christen dom opgelost. Mogen de Remonstranten bezonnen blijven op de uitspraak: „Wat den minsten mijner broederen aangedaan is, wordt mij aangedaan". Daarin is de oplossing gegeven. Zoo alleen kan liet Christendom worden gered uit de schande zedelijk gesproken onvolkomen te zi jn, een schande waarin het helaas door de wetenschappen wordt gesteund. Het ant woord op de vraag: Zijn de Remonstranten kin deren van Erasmus óf van de Reformatie? (het woord Reformatie dan in zijn algemeene beteekenis genomen) moet dus volgens prof. Heering luiden: „De Remonstranten zijn direct èn indirect, kin deren zoowel van de Reformatie als van Eras mus". Daarbij blijve in de eerste plaats belangrijk de prediking der Reformatie van Gods Souvcrcinitiet, 's menschen zonde en Gods genade, maar moge hun door verhelderende wetenschap eene evange lische Humaniteit bijblijven, waaraan thans zoo buitengewoon groote behoefte bestaat! Op deze rede volgde een gedachtewisseling, waaruit wij het volgende aanhalen: Erasmus, in het Latijn schrijvende en niet predeken, stelde, hoezeer hij niet koud was voor de belangen van liet volk of dc menigte, dcszelfs direct oordeel niet op prijs. Toch kwam zijn invloed tot het volk, o.a. door de prediking van Vcluanus, den pastoor van Garderen op de Veluwe), en van dc Remonstrantsche predikanten. Volgens een typisch humanist van dezen tijd. prof. Huizenga, heeft niemand der 16e eeuw zulke diepe woorden gesproken als Luther. 's Menschen zonde-besef tegenover God is ook volgens de Remonstranten een zuiver en juist- gevoelen, maar van daar ineens over te gaan tot een gering denken van den mensch over zijn even naaste is een ongeoorloofden sprong maken van het doginatisch-theologisch terrein naar het éthisch- psychologische. In den mensch, d.w.z. in elk mensch is als 't ware een invalspoort van de ge nade. en de uit dat besef van zelf voortspruitende eerbied voor den medemenseh kan ons geloof in God ten steun zijn. T. De rede zal in haar geheel afgedrukt worda» in het Juni-nummer van het Tijdschrift der monstrantsche Broederschap.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1936 | | pagina 5