ERASMUS
HERDACHT.
Bloemendaal voorheen
en thans.
Tegen Dierenmishandeling.
Nieuwe spelling.)
Wie ongeveer een halve eeuw geleden van het
centrum der stad Haarlem naar Bloemendaal
wilde gaan, kon twee wegen kiezen: le. langs de
Zijlweg naar Ovcrveen en vandaar naar Bloemen
daal, of 2e. de Schoterweg volgen tot de Cavelerie-
kazerne en dan langs de Kleverlaan het dorp
bereiken. De weg door het Kleverpark en de
Julianaweg naar Overveen bestonden nog niet.
De weg door het Kleverpark werd nu 36 jaar
geleden aangelegd en vormde een kortere ver
binding van het Centrum der stad met Bloemen
daal. In het voorjaar van 1900 werden in het
Kleverparkkwartier de eerste tien woningen ge
bouwd en in Juli in gebruik genomen. De oudste
bewoner van een dier woningen vertelde mij, dat
hij uit zijn voorkamer aan de noordzij een ruim
uitzicht genoot; hij kon de koepel van „Wildhoef"
zien en zag de treinen dicht bij het station Sant
poort uit het bos aankomen en daarin verdwijnen.
In de maand October van dat zelfde jaar werd de
eleetrisclie tram langs de Klevcrparkweg naar
Bloemendaal geopend, dat daardoor een uitstekend
verkeersmiddel kreeg van grote betekenis voor
zijn groei en ontwikkeling. Vóór die tijd had een
omnibus de verbinding onderhouden. Deze reed
van Haarlem langs de Zijlweg naar Overveen en
eindigde bij het hotel-restaurant „Kennemerland".
Trompetgeschal kondigde zijn vertrek en nade
ring aan.
Ruim een halve eeuw geleden was tussen
Schotersingel en Kleverlaan geen huis te zien, alles
weiland en de Kleverlaan was een smalle, stille
landweg, die tussen de weilanden doorliep. Wat
konden de kikkers in de langs de weg lopende
slootjes temidden van het kroos welluidend
kwaken! Wat paste het gezang van de „bóeren-
nachtegaal" uitmuntend bij de landelijke om
geving
De bekende letterkundige Conrad Badcen Stoet
zegt van zijn ouderen tijdgenoot en vriend E. J.
Potgieter: „Hoe hij de Kleverlaan kende, met haar
stompje bouwval uit de dagen van Haarlems beleg,
sedert hersteld noch opgeruimd! Het schone
vergezicht, dat zij aanbiedt, met het bosrijk duin
tot horizont; het tolhek en daarachter tussen
„Bellevue" en „Sorghvliet" de Tusculum gedoopt
bollenschuur, door een dorpsfilosoof in een op
trekje herschapen".
Een groot deel der „Oprechte Haarlemmers"
toog op de zomerse Zondagmiddagen naar Den
Hout en bleef daarbij getrouw aan de oude traditie,
waarvan Hildebrand reeds spreekt in zijn: „Een
onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout".
Maar velen deden ook de rondwandelingSchoter
weg, Kleverlaan, Bloemendaalse Weg, Zijlweg, een
wandeling, die ongetwijfeld heel wat afwisseling
bood. De weg is onlierkenbaar-wordens veranderd:
van stille landweg met zijn ruim vergezicht op
het bosrijke duin, tot brede drukke, moderne
verkeersweg tussen rijen huizen.
Eenmaal lagen daar in het weiland ten noorden
van de Kleveriaan de brokstukken muur van het
eens zo trotse Huis ter Kleef, een stichting van de
Heeren van Brederode. Tijdens het Beleg van
Haarlem in 1572-1573 had de Opperbevelhebber
der Spaanse belegeraars, Don Frederik, Alva's
zoon, er zijn hoofdkwartier gevestigd en gaf
vandaar gedurende de barre winter zijn bevelen.
Op de plaats van het Oude Kasteel is nu de
Stadskweektuin en de tegenwoordige Directeur
van Den Hout en de Plantsoenen, die zoveel ge
daan heeft tot verfraaiing onzer stad, heeft gebruik
gemaakt van het stompje bomvval nil den tijd van
het Beleg" en daarop een prachtige rots- en water
partij doen aanleggen, die de ^bewondering van
iederen bezoeker wekt.
Vóór zijn vertrek naar Oost-Indië was Buskén-
Iluet redacteur van de „Oprechte Haarlemselie
Courant" en wandelde dagelijks van Bloemendaal,
waar hij op „Sorghvliet" woonde, langs de Klever-
laan voorbij liet kleine Tolhek en voorbij de bouw
val van het Huis ter Kleef.
Potgieter, die Busken Huet dikwijls bezocht
had, toen deze op Sorghvliet woonde, dichtte kort
na diens vertrek naar Indië:
We mijmerden om het zeers! e en kwamen digter
Bij 't kleine tolhek, 's Gaarders woning ligt er
In 't loof van linden aan wier voet zijn kroost
Niet frissclier dan de flinke moeder bloost.
De tol is verdwenen, maar aan het einde van
de Eusken-Huet-laan aan de Bloemendaalse Weg
staat nog het oude „Sorghvliet", al is het gemo
derniseerd, en bewaart de heugenis aan den groten
letterkundige en scherpen criticus.
De wandeling, vooral van de Schoterweg in
westelijke richting naar Bloemendaal met het
ruime vergezicht noordwaarts over de groene
weiden en westwaarts op de met bos begroeide
duinzoom, waaruit zo hier en daar een witte
blinkerd stak, was heel mooi.
Van de Kleverlaan begeven we ons door het
Bloemendaalse Bos naar de duinen.
Velen zullen zich nog herinneren, dat op zomer
dagen de Zondagen uitgezonderd het in
het Bos heel druk kon zijn bij het „Pannekoeken-
huisje". Daar stonden dan tafeltjes en stoeltjes
en kon men theedrinken en pannekoeken eten.
Huismoeders kwamen daar op Woensdagmiddagen
en vacantiedagen met haar kinderen en kochten
daar tegen lage prijs theewater, kregen een thee
stoof met kooltje vuur, een theepot en een theeblad
met kopies, enz. De kinderen konden daar veilig
en prettig spelen in het bos, schommelen op de
schommels en genieten van de heerlijke panne
koeken, die in het „Pannekoekenhuisje" gebakken
werden. Wat was dat een prettige uitgang voor de
kinderen, menige kinderverjaardag werd daar
met vriendjes en vriendinnetjes gevierd. En ook
de groteren kwamen. Hele gezelschappen kwamen
om „pot te vertéren". Een gezellige drukte heerste
daar in het bos.
Het thee-drinken en pannekoekenetcn, het
schommelen, is sedert jaren voorbij. Wel bestaat
het „Pannekoekenhuisje" nog, maar het heeft
een geheel andere bestemming gekregen. Het
behoort nu bij Thijsse's Hof, een stichting van
deze tijd. Wandelaars, die tevens minnaars van
-mee Allang, .«liggr
de natuur zijn met haar planten en dieren, moeten
vooral niet verzuimen deze Hof eens, neen vele
malen binnen te gaan. Zoals men weet is hij ge
noemd naar den bekenden natuurkundige Dr. Jae.
P. Thijsse, te Bloemendaal woonachtig, die door
zijn talrijke geschriften als het „Vogelboek", „In
sloot en plas", „Door bosch en wei", enz., de
talrijke Vcrkade's albums, liefde voor de Natuur
gewekt heeft bij jong en oud, door meerdere
kennis te verspreiden, en opwekkend tot eigen
onderzoek en studie.
In de Hof zijn planten gebracht van geheel
Nederland, maar het meest uit Kennemerland,
een mooie duinpartij met duinvallei, de vijver en
het moerasje met tal van waterplanten. Tal van
vogels vinden in deze Hof een rustige woon- en
broedplaats.
Wie in korte tijd veel van de Nederlandse Flora
wil leren kennen, brenge enige malen een bezoek
aan de Hof. Bij verschillende planten staan
bordjes met de namen; talrijke banken bieden een
rustig zitje te midden der natuur. Sommige
moeders, die deze Hof met haar kinderen gaarne
bezoeken, mogen wel bedenken, dat deze veilige
rustige Hof geen „speelplaats" is voor haar kin
deren, die zo gemakkelijk bij hun spel bomen en
planten beschadigen en de rust storen. Toch moet
men de kinderen niet weren, want onder hen zijn
echte natuurvrienden, die met grote belangstelling
plant en dier gadeslaan.
(Wordt vervolgd.)
Verschenen is het jaarverslag over 1935 van
de Vereeniging tegen het „Mishandelen van
Dieren", voor Haarlem en Omstreken.
Dit jaarverslag, aldus schrijft het bestuur,
mag van toenemende activiteit getuigen. Ver
blijdend mag dit heeten, omdat wij door meer
werkkrachten in staat zijn een grooter veld van
dierenbescherming onder ons toezicht te nemen.
Maardat dit noodig is, daar mogen wij ons
niet over verheugen. Want hoeveel dieren
leed gaat hier mee gepaard Er is nog veel ellende,
die door ons gelenigd zou kunnen worden, in
dien maar meer leden ons werk steunden. En
juist nu hebben wij moeten constateeren, dat
het aantal leden is gedaald! Van 565 tot 560.
Het aantal contribuanten bleef 50.
Over het geheel vertoont de Winst- en Verlies
rekening vergeleken met die van 1934 geen groote
veranderingen. Min of meer belangrijk zijn ge
stegen de bedragen voor den Dierendag (van
f 23.85 tot f 200.die voor de Woonwagen-
paarden (van f 160.tot f 204.en voor de
verzorging van dieren van onvevmogenden (van
f 78.— tot f 200.—).
In totaal zijn 672 honden en katten (v.j. 459)
op de spreekuren gebracht voor onderzoek, waar
van 315 honden en 126 katten voor de eerste maal.
Vele honden en katten werden als zwervers
naar het asyl gebracht. Er bestaat echter twijfel
c( al die dieren wel echte zwervers zijn en niet
door den eigenaar als zwerver worden afgegeven
om maar hun dier kwijt te zijn. Het is mogelijk
geweest voor 102 honden (v.j. 57) en 129 katten
(v.j. 108) een goed tehuis te vinden. 25 Honden
en 2 katten werden door den eigenaar terug
gehaald. Ook vonden 4 postduiven een tijdelijk
tehuis in het asyl.
161 Honden en 401 katten (v.j. resp. 110 en
255) werden pijnloos in het gastoestel of in het
clcctrisch toestel afgemaakt, waarvan 56 honden
(v.j. 34) en 276 katten (v.j. 154) kosteloos. 4
Duiven en 1 blauwe reiger werden eveneens in
deze inrichting uit hun lijden verlost.
De vogels hebben de bijzondere aandacht.
Maar welk een genot verschaffen zij ons ook in
het voorjaar met hun heerlijk gezang en in den
winter met hun vertrouwen, waarmee zij ons
naderen om gevoederd te worden. .Tammer ge
noeg wordt dit vertrouwen wel eens beschaamd
door personen, die gewapend met een lijmstok,
de vogels trachten te \ang9n otn hen een levens
lange gevangenis te bezorgen. Er wordt zooveel
mogelijk toezicht gehouden om dit kwaad te voor
komen.
Voor voeding, stalling en hoefbeslag van de
woonwagenpaarden werd ruim f 2()4 uitge
geven en nog zijn de woonwagenbewoners niet
tevreden en veroorzaken zij veel last. Het geven
door particulieren leidt er dikwijls toe, dat som
mige personen, onder valsehe voorspiegelingen
dubbel geholpen worden.
De viering van den wereld-dierendag mag dit
jaar wel extra worden vermeld. Een groote ten
toonstelling op dierenbescliermingsgcbied werd
van 46 October gehouden in de beide turn
zalen van de Gemeente-Concertzaal en met een
resultaat, waarop met voldoening mag worden
teruggezien.
Het verslag eindigt met een dringend beroep
op alle leden en belangstellenden het werk der
vereeniging daadwerkelijk te steunen. (Secre
taresse is mej. II. F. G. Pothoff, Schouwtjesplcin
13, tel. 11560).
Ned. Natuurhistorische
Vereeniging
De Nederlandsclie Natuurhistorische Vereeni
ging, afdeeling Haarlem en Omstreken, maakt
Zaterdag 30 Mei een excursie naar het Naardèr-
rncer.
Maandag 1 Juni (2cn Pinksterdag) wordt de
afdeeling in de gelegenheid gesteld om onder
leiding van den heer S. G. A. Doorenbos, direc
teur der Gemeente-Plantsoenen te Den Haag,
in den morgen het Zuiderpark te 's-Gravenhage
te bezoeken.
In den middag wordt een bezoek gebracht aan
de kassen van den „Hortus" te Leiden, onder des
kundige leiding.
Prof. dr. G. J. Heering, hoogleeraar van het
Seminarium der ïtemonstrantsclie Broederschap,
een kerkgenootschap met ongeveer 17000 leden in
ons land en in Duitschland (te Friedrichstadt nabij
Hamburg), heeft in de deze week te Rotterdam in
de groote kerk aan den Westersingel gehouden
algemeene jaarvergadering in een treffende rede
de vraag beantwoord: „Zijn Remonstranten kin
deren van Erasinus of van de Reformatie V"
Aangezien in de gewone bladen, (Het Bloemen-
daalsch Weekblad is altijd een buitengewoon blad
geweest, moge het dit altijd blijven!) van dit
referaat slechts een beknopt verslag of niets is
opgenomen, zijn wij er zeker van velen onzer lezers
een dienst te besvijzen met een ietwat uitvoerig
verslag. Immers prof. Heering is hier en in Aerden-
hout geen onbekende, integendeel, zoowel in den
Protestantenbond als in den Religieusen Kring een
zeer gewaardeerd, ja, geliefd spreker.
Prof. Heering onderscheidt drieërlei Reformatie
de Reformatie, die Erasmus beoogd had, was bedoeld
als een loutering en vernieuwing van de zieke
kerk, waarbij als medicament en zuiveringsmiddel
volgens Erasmus was aan te wenden de invloed
van de opnieuw ontdekte klassieke letteren met
haar zedelijke (ethische) leeringen, de adel en de
rijkdom van het geestelijk leven der oudheid.
Erasmus, wiens sterfdag dezer dagen wordt
herdacht, verpersoonlijkte in zich de veeleenlieid
van renaissancist en christen. Erasmus streefde
als vertaler en schrijver van vele studiën en brieven
(later door den remonstrant van der Aa verzameld
in tien kloeke foliodeelen) naar de eenheid van
Renaissance (eig. wedergeboren Oudheid) en Nieuw
Testamentisch Christendom, ter zuivering van het
toen door veel bijgeloof verminkte kerkelijk geloof.
Vooral deed hij dit in zijne PhilosophiaChristiana,
zijn taalkundig-zedekundige studie van het Evan
gelie van Jezus Christus. De kerk had destijds deze
studie allerdroevigst laten liggen. Erasmus begon
met de eerste uitgave van het N. Testament in
bet Griekscli, daarmee tevens den grondslag
leggende van alle latere philologische en ethische
bestudeering van dit eigenlijk eerst recht christelijk
te noemen deel der H. Schrift.
Naast deze Erasmiaansche Reformatie is, los
van de Calvinistische en Lutliersche Hervorming,
een oorspronkelijk Nederlundsche Reformatie te
onderkpnnen, waarvoor tegenover de Inquisitie
een Morula, tijdgenoot en vriend van Erasmus,
zijn leven heeft gelaten. Deze afzonderlijk te be
grijpen Reformatie behelsde als elementen: de
nawerking van de humanistische devotie (vroom
heid met den menseh als God's schepsel en kind
als middenpunt), voorts Erasmus' in het Latijn
gestelde en dus voor het volk niet direct verstaan
bare ideeën en ten derde de invloed op het volk
van de Lutliersche Reformatie. Al deze elementen
hebben de typisch Nederlandsclie, zoowel van de
Calvinistische als van de Lutliersche Reformatie
•b zoodanig te onderscheiden 16e ecuwsclie
Nederlandsclie beschaafde vroomheid doen stand
houden.
Met de derde Reformatie bedoelde prof. Heering
de groote Reformatie, in de gewone geschiedenis
boeken als De Hervorming aangeduid, die princi
pieel streed tegen de Roomsche kerk en zich daarin
vooral toespitste, predikende een ander Godsbegrip
dan Rome, dat 't toen met de zonde niet zoo nauw
nam en de heiligheid Gods deed schuil gaan achter
onaantastbaarheid van kerkelijke instellingen en
leerstellingen. Deze Hervorming had twee leuzen:
„Sola Fide" (door het geloof alleen, zonder zalig
makende werken, kan de nietige mensch de zalig
heid deelachtig worden), een leuze ook reeds bij
Erasmus aan tc treffen, en deze: „Soli Deo Gloria"
(den Imogen God alleen zij eer, en dank voor Zijn
genade).
Deze Reformatie brak radicaal (tot in den
wortel der ziel) met het roomsche beginsel van
geven-en-nemen, de laxe (slappe) moraal-praktijken
die voortkwamen uit de leer, dat men 't, wat goed
en kwaad betreft, met God op allerlei aeeoordjes
gooien kan, als men maar bepaalde uiterlijke als
goede werken bedoelde handelingen verricht.
In die groote Reformatie, die tot het geheele
volk doordrong, viel dan bij de Calvinisten vooral
den nadruk op de Paulinische leer der praedesti-
natie (voorbeschikkingsleer) maar de zuivere
Evangelische God-Vader-van-alle-mensclien-leer
(die later ook door de beste roomscli-katholieken,
b.v. Pater de Groot, zou worden geleeraard) kwam
toen en in het Calvinistische èn in het Lutliersche
deel der groote Hervorming in het gedrang.
Niet aldus bij de 17e eeuwsclie Remonstranten.
Deze wortelen zoowel in Erasmus' Reformatie als
in de oorspronkelijk Nederlandsclie en in de groote
Reformatie, die nimmer het geheele volk doordrong.
Door den invloed der twee laat ons zeggen (quanti-
tatief) kleine Reformation stonden zij verdraag
zaam tegenover alle andersdenkenden.
Van Erasmus erfden zij de praktische, heldere
geest, het geloof aan de univeTseele (allen om
vattende) liefde Gods en de aan den Christus ge
bonden zekerheid van de waarde van het persoon
lijk geloofsleven van ieder sterveling. Op hen heeft
ook grooten invloed geoefend Erasmus' opvatting,
(eerst thans ook tot de menigte doordringende
o.a. in de leeringen der z.g.n. Oxford-groep (T.) dat
geen zuiver geloof mogelijk is zonder een zuiver
leven, en denke hierbij o.a. aan Erasmus' strijd
tegen oorlog en militairisme. Ook namen de Re
monstranten veelal over Erasmus' eenvoud van
opvatting, zijn praktiselien zin, zijn afkeer van
bespiegeling zonder meer, eveneens zijn vrijheids
zin. Meer dan bij Erasmus werd echter bij de Re
monstranten den nadruk gelegd op liet Geloof
dan op Kennis. Terwijl verder Erasmus steeds
terstond lette op de zedelijke uitwerking van het
Geloof en vooral later zich als een conservatief en
gehoorzaam zoon der Moederkerk deed kennen,
hadden de Remonstranten meer gevoel voor 's men
schen persoonlijke geloofsovertuiging. Op dit punt
waren de Remonstranten groot-reformatoren even
als Calvijn en Luther.
Zoo schiet naar onze opvatting Erasmus (al
zullen wij niet gering denken over zijn moed en
enthousiasme) bij al zijne wetenschap en zijn
breedte van kennis, te kort in diepte van persoon
lijkheid. Hij was en bleef man van de studeerkamer,
strijd in een mêlee, met en voor het volk vermij
dende niet alleen omdat zijne ontwikkeling zoo
veelzijdig was, maar omdat hij, als in hart en
nieren individualist, geen partij kiezen kón.
Wat het volk van zijn tijd gevoelde en bespeurde,
heeft hij niet bespeurd. Luther deed dit wel.
Lutlier èn in èn voor èn met het volk levende,
worstelde met en in zichzelf. Erasmus, hoezeer
gegrepen door dc verhevenheid van liet Evangelie,
deed dit niet. Lutlier was als 't ware gegrepen door
God zelf. Zoo heeft Erasmus eigenlijk nooit ver
staan wat speciaal Lutlier met zijn „Sola Fide"
bedoelde. Wanneer Erasmus aan God dacht,
dacht hij meteen aan de vraag: dus hoe sta ik dan
tegenover mijne medemensclien. Hij was het tegen
overgestelde van een mysticus. Luther was en
bleef in-God-verzonken. Ten onrechte heeft dan
ook de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig
Protestantisme Erasmus ook geloofshervormer
genoemd. Om dien cerenaam te verdienen heeft
Erasmus niet diep genoeg in het Godsbegrip ge
schouwd. Terecht zegt Huizenga van hem: „Eras
inus miste het mystieke inzicht van elk waarlijk
geloof".
Op een gegeven oogenblik zegt Erasmus: „Wat
wil die Lutlier toch Hij zal nog niet rusten voor de
studie der klassieke talen, der bonae litterae, geheel
teniet is gedaan!"
Over het geweten, de consciëntie, spreekt Eras
mus haast niet. Hij gevoelde ook niet, dat het ware
Geloof op zich zelf reeds inhoudt de volledige be
reidheid om zich te offeren (de Kruisweg).
Tot zoover gekomen ziet prof. Heering dan het
behoud van het zuiver Christelijk Geloof van de
Broederschap der Remonstranten hierin, dat zij
zich kinderen blijven betonnen der echte Refor
matie met haar onmetelijke eerbied voor de heilig
heid Gods, met haar heldhaftige geloofshouding tot
elk offer bereid, en met het besef dat dc stuwkracht
van het leven rust in dit Geloof. Met Luther
zeggen de Remonstranten: „Een vaste burg is
onze God" en: „Met God strijdt met ons de rechte
man, Christus". Deze Lutlier is ook op het laatst
van zijn leven niet mismoedig geworden. Erasmus
wél. Toch zullen ook de Remonstranten dc ver
helderende lichtgevende correctie's van een Eras
inus niet kunnen ontberen. Ook zij moeten kritiek
(oordeel) blijven oefenen op alle andere geloofs
uitingen, ook ven Calvinisten en Lutheranen..
Ook het licht der wetenschap is van den Heer
en cultuur is niet te minachten. Het gevaar, dat
de erkenning van de universeele Liefde Gods ver
drongen wordt door een al te zeer in leerstelligheden
uitgewerkt Geloof, waardoor zooveel orthodox
Protestantisme zich kenmerkt, blijft bestaan. Hoe
vaak leidt dit tot botte onverdraagzaamheid!)
Dan zulen de Remonstranten kritisch moeten blij
ven staan tegen overdreven uitingen aangaande
zondigheid en krachteloosheid van den enkelen
mensch. Hebben zoowel Lutlier als Calvijn liet
gewichtig vraagstuk van den oorlog, die vrecse-
lijke en overduidelijke veroordeeling r an Jezus'
zédelecr, niet ondoordacht gelaten? Calvijn heeft
nog in zijn Instituten de bewering neergeschreven
„God is voor den onwedergeboren mensch evenmin
een Vader als voor zwijnen en honden (verg. de
hiervoren bedoelde uitspraak r an den Thomist
pater dc Groot: „Wij zijn allen kinderen van één
Vader". T.) Een dergelijke oninensclielijk beweren
is voor Remonstranten met hun Erasmiaansch hu
manistisch correctief onmogelijk. Hier steunt de
Katholieke moraal de Remonstrantsche.
Noch destijds Erasmus, noch thans een man als
prof. Lindeboom, hebben het vraagstuk omtrent
de juiste verhouding van Humanisme en Christen
dom opgelost.
Mogen de Remonstranten bezonnen blijven op
de uitspraak: „Wat den minsten mijner broederen
aangedaan is, wordt mij aangedaan". Daarin is de
oplossing gegeven. Zoo alleen kan liet Christendom
worden gered uit de schande zedelijk gesproken
onvolkomen te zi jn, een schande waarin het helaas
door de wetenschappen wordt gesteund. Het ant
woord op de vraag: Zijn de Remonstranten kin
deren van Erasmus óf van de Reformatie? (het
woord Reformatie dan in zijn algemeene beteekenis
genomen) moet dus volgens prof. Heering luiden:
„De Remonstranten zijn direct èn indirect, kin
deren zoowel van de Reformatie als van Eras
mus".
Daarbij blijve in de eerste plaats belangrijk de
prediking der Reformatie van Gods Souvcrcinitiet,
's menschen zonde en Gods genade, maar moge
hun door verhelderende wetenschap eene evange
lische Humaniteit bijblijven, waaraan thans zoo
buitengewoon groote behoefte bestaat!
Op deze rede volgde een gedachtewisseling,
waaruit wij het volgende aanhalen:
Erasmus, in het Latijn schrijvende en niet
predeken, stelde, hoezeer hij niet koud was voor
de belangen van liet volk of dc menigte, dcszelfs
direct oordeel niet op prijs. Toch kwam zijn
invloed tot het volk, o.a. door de prediking van
Vcluanus, den pastoor van Garderen op de
Veluwe), en van dc Remonstrantsche predikanten.
Volgens een typisch humanist van dezen tijd.
prof. Huizenga, heeft niemand der 16e eeuw zulke
diepe woorden gesproken als Luther.
's Menschen zonde-besef tegenover God is ook
volgens de Remonstranten een zuiver en juist-
gevoelen, maar van daar ineens over te gaan tot
een gering denken van den mensch over zijn even
naaste is een ongeoorloofden sprong maken van
het doginatisch-theologisch terrein naar het éthisch-
psychologische. In den mensch, d.w.z. in elk
mensch is als 't ware een invalspoort van de ge
nade. en de uit dat besef van zelf voortspruitende
eerbied voor den medemenseh kan ons geloof
in God ten steun zijn. T.
De rede zal in haar geheel afgedrukt worda»
in het Juni-nummer van het Tijdschrift der
monstrantsche Broederschap.