6de Jaargang 30 Augustus 1929. Tweede Blad. N°. 35 LOSSE BLAADJES. Be Herstelconferentie. BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. w. VOOR DE VROUW. RECEPT. VOOR DE KINDEREN. PETER EN ZIJN ZUSJE door G. Th. ROTMAN. (Nadruk verboden.) Op 't wereldschmiwtooneel Zou men iets moois yuan geven! Een vredelievend spel, Zoo was het lof lijk streven. Het Haagsche Binnenhof Werd als tooneel gekozen. De spelers waren best! Comedie-bolleboozen! 't Tooneelspel was ditmaal Juist naar hun competentie- De titel van het stuk: „Herstellingsconferentie". Vanzelf was bij 't publiek V erwachting hoog gestegen; Doch reeds bij het begin Viel de vertooning tegen! Gebrek aan samenspel Was spoedig op te merken. Elk sprak maar voor zichzelf Dacht niet aan samenwerken. Elk wenschte op 't tooneel De hoogste noot te zingen. De grond van dit krakeel? Een handvol zilverlingen! 't Publiek stond reeds gereed De spelers uit te fluiten. Doch ging na 't blijde slot Nog zeer tevreê naar buiten. Dit drama wordt een sof; Had ieder durven wedden; Maar zie, het laatst bedrijf Kon 't heele stuk nog redden. Zaterdag 31 Augustus '29. VERJAARDAGEN (Nadruk verboden) Hetgeen voor een volk de verjaardag van een hooggeplaatst openbaar persoon is, is voor een gezin de verjaardag van een der huisgenooten. Al bemerkt de wereld daarbuiten maar weinig- van de gebeurtenis, voor den kleinen kring van verwanten en vrienden is zij van groot gewicht. En voor den jarige zelf? Merkwaardig is de gemoedsgesteldheid van een jarig mensch. Niet in alle opzichten en niet altijd is zijn stemming gelukkig te noemen. Leef tijd, karakter en omstandigheden drukken het stempel op de wijze, waarop iemand zijn ver jaardag viert. Voor de meeste menschen is de verjaardag- niet meer dan een kinderfeest. Voor een kind is hij de dag der dagen, het hoogtepunt van het heele jaar. Er gebeurt in het kinderleven nog zoo weinig gewichtigs, of liever: het werke lijk gewichtige wordt nog zoo weinig beseft, dat op de feestdagen de volle nadruk valt. Latei- wordt dit anders. Hoe meer het leven voortschrijdt, te menig- vuldiger worden de belangen, waarin wij betrok ken zy'n. Bij de zaken en gebeurtenissen, die ons bestaan beheerschen, verbleeken data, welke toch in den grond geen dieper beteekenis hebben dan de schijngestalten der maan. Waren we niet in onzen kindertijd jarig geweest, we zouden den datum vergeten. Ten slotte is de verjaardag een kindsheids herinnering; op dien dag ontvangen wij brieven van familieleden en vrienden, die in den maal stroom des levens reeds lang uit onze nabijheid zijn weggesleurd. Maar met hun stereotiepen gelukwensch duiken zij plotseling weer op, om de overige driehonderd vier en zestig dagen van het jaar weer onder te gaan. Het zijn de jeugdvrienden, die den verjaardag in eere houden. Is het niet opmerkelijk, dat wij dat data van hun verjaardagen nog allemaal uit het hoofd kennen en dat we moeite hebben, met behulp van een kalender den verjaardag van onze vertrouwdste genooten uit later tijd te ont houden Dit terugblikkend karakter veroorzaakt op dezen feestdag bij de meeste volwassenen een ietwat korzelige stemming. De dag krijgt iets tweeslachtigs, doordat schimmen uit het ver leden zich mengen onder het levende heden. De gelukwenschen, welke wij ontvangen, zijn open baringen uit een afgesloten levenstijdperk en de afzenders behooren tot een andere groep men schen dan het nieuw verworven bezit van onze dagelij ksche vrienden. Het is, of deze regelmatig op één dag in het jaar gemeenschappelijk terugkeerende beleefd heidsbetuigingen ons van ontrouw beschuldigen en of ons gemoed zich tegen deze beschuldiging verzet. Deze aanmaning uit het verleden hindert onskunnen wij het helpen, dat het leven voort schrijdt en ons tegen wil en dank met zich voert? Wij ontgroeien menschen en tijdperken, gedachten en gewoonten. En het stemt ons wrevelig, een beminnelijk gezicht te moeten zet ten jegens menschen, die het lot onherroepelijk van onzen levensweg af heeft geslingerd en voor wie wij niet meer dat meegevoel en die belang stelling bemerken bezitten, waarop «zij blij kens hun hartelijken brief aanspraak meenen te mogen maken. Bovendien, een gelegenheidsgezicht op zich zelf is voor menigeen reeds een gruwel. Waarom moeten wij ons eigenlijk verheugen? Zeker, we mogen erkentelijk zijn, dat wij weer een jaar hebben „beleefd", maar voor velen is de ge dachte, dat dit jaar hen weer nader bij den on- verbiddelijken ouderdom heeft gebracht, onver- dragelijk. En dit nog daargelaten, zjj beseffen bij dezen mijlpaal te goed, hoe ontoereikend zij den thans afgesloten termijn hebben besteed. En dan, wat kinderen vlot en natuurlijk afgaat, is bij volwassenen niet zelden een ver drietige plicht. Niet ieder beschikt over de gave, een gul en aangenaam „feestvarken" te zijn. Niet ieder vermag, hetgeen hij bij zijn bezoekers thans zoo benijdt, met een-schijn van hartelijk- I heid het werktuigelijk gebruik te verbloemen. Hij doorziet de onechtheid van al dit feest betoon. Vaak is de verjaardag, evenals de bruiloft, meer een feest voor de omstanders dan voor den hoofdpersoon. De gedachte, waarmee menig jubilaris zich troost, is, dat hij straks op zijn beurt omstander zal zijn. Deze wederkeerigheid stelt hem in staat, de beproeving vol te houden. Allen doen wij, of wij het jarig-zijn prettig vinden. En ongetwijfeld vinden velen onzer het prettig. Maar gaat er, eerlijk gezegd, op dezen dag bij allen in meerdere of mindere mate niet wel eens wat door ons heen van de boven ge schetste gevoelens Met dit al is goed jarig kunnen zijn ontegen zeggelijk een teeken van levenskracht. Slechts sterke en moedige menschen gelukt het, met op rechte feestvreugde hun zestigsten, zeventigsten, tachtigsten verjaardag te vieren. Maar zelfs voor deze benijdenswaardige schepselen breekt eenmaal het tijdstip aan, dat een onzer schrijf sters zoo aardig geschetst heeft, toen zij den held van 't verhaal zijn honderdsten verjaardag liet besluiten met de bede, dat hem de honderd en eerste verjaardag zou mogen worden be- j spaard. H. G. Cannegieter. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. Eindspelstudie No. 66. GRAAF DE VILLENEUVE-EXLAPON. (Parijs). Wit aan zet wint. Stand der stukken: WitKh8. Lf6, c6. h5. Zwart: Kf4, Thl, h6. Een voortreffelijk gelukt voorbeeld van het zeldzame geval, dat een Toren, op een vrij veld, tegenover een Looper machteloos is. Partij No. 92. Gespeeld in het meestertournooi te Karlsbad, 18 Augustus 1929. WitZwart Dr. M. EUWE ED. COLLE (Amsterdam). (Gent). West-Indisch Pgl—f3 1. Pg8—f6 d2d4 2. e7e6 c2c4 3. b7—b6 g2 g3 4. Lc8b7 Lfl—g2 5. Lf8—b4t Leld2 6. Lb4xd2f Pbl xd2 7. d7—d6 0—0 8. 0—0 Tfl—el 9. Pb 8d7 Ddlc2 10. e6e5 Een theoretische fout, waardoor een pion verloren gaat. Pf3xe5! 11. Hetzelfde resultaat kan Wit bereiken door 11. d4xe5 te spelen. 11. Lb7xg2 Op 11d6xe5 volgt 12. Lg2xb7, Ta8b8; 13. d4xeö!, enz. Pe5 x d7 12. Lg2h3 Een blunder, zoodat Zwart terecht na den volgenden zet direct opgeeft. Pd7xf8 13. Opgegeven. Oplossing Probleem No. 216. (C. KAPS). Stand der stukken: Wit: Kf3, Tc7, Tdl, Pa4, Pg6, d6, e3, eö. Zwart: Kdö, Tb3, Lb8, Pd3. Pf6, b6, c4. e6. 1. Dhlh8, enz. I Goede oplossing ontvangen van H. de Ruiter, te Bloemendaal; H. W. v. Dort, te Haarlem; J. v. Gulik, te Overveen; P. Mars, tc Santpoort. Oplossing Probleem No. 217. (F. BAIRD). Stand^der stukken WitKg2, Td5, Lc3, Pa2, Pe3. ZwartKe4. 1. Lc3—el, Ke4xe3; 2. Leld2f, enz. Ke4f4; 2. Pa2c3, enz. Goede oplossing ontvangen van H. de Ruiter, te Bloemendaal; H. W. v. Dort, te Haarlem; J. v. Gulik, te Overveen; P. Mars, te Santpoort. Prettig. Een jonge tandarts zou een kies trekken, maar trok verkeerd. Zie, zei hij tot den patiënt, zoo zou men honderd jaar geleden een kies getrokken hebben. Weer zette hij zijn tang aan en trok een stuk mee. Zie, zei hij troostend, zóó doet mijn concurrent het. Bij den derden keer trok hij de kies er in één ruk uit en zei triomfantelijk: Zie, zoo doe ik het nu! I)E LAATSTE JAPONNETJES VAN AUGUSTUS Het is nu eenmaal zoo, de tijd draait door, onverbiddelijk en zoo zijn we dan nu in de laatste dagen van Augustus aangeland, de nazomersche dagen met de laatste japonnen voor de zoo mooie Augustusmaand. De watersport viert nog hoogtij. Daarom zijn deze keer de japonnen eenigszins in dien geest, een beetje sportief. Vooral nummer één van links. Deze japon is van witte toile, de rok met de noodige ruimte door een geplisseerd pand van voren, verder gegar neerd met opgestikte banden. Voor de japon zelf is 3.25 M. stof van 120 breed noodig. Voor het marineblauwe rechte jasje IV2 meter stof van 140 breed. Nummer twee, gedachtig aan het feit, dat het op het water gauw frisch is, werd ge maakt van heel licht groene kasha, met in den rok, van voren en van achteren een stolpplooi. Het lijfje is voorts gegarneerd met zilveren stiksels. Aan 3.25 M. stof van 140 breedte heeft men voldoende. En nummer drie is een japon van shantung, waarvan de rok van achteren lager valt dan van voren. De rok bestaat overi gens uit drie heel licht klokkende volants. De hals is onregelmatig, namelijkmet de punt op zijMen heeft 4 M. stof van 1 meter breedte noodig. Dit laatste modelletje geeft overigens al een kleine aanwijzing van de komende nieuwe na- jaars- en wintermodellen. In een van de nieuwste collecties zagen wij een snoezig jurkje van zwarte taffetas bedrukt met blauwe en rose bloempjes De rok bestond uit drie ruime, klokkende volants, terwijl de taille vrijwel op de normale plaats zat en het lijfje strak was, met een lage punthals, met aan den onderkant van den punt een strik. Net als aan de manchetjes van de nauwsluitende mouwen. De z.g. vrouwelijke lijn doet meer en meer zijn invloed gelden. loes. Vleeschkoekjes maakt men van overgehouden vleesch. Op 2 ons neemt men 30 gram oud brood, V2 ei, uitje, wat gehakte peterselie, zout, peper, noot, alsmede H/2 lepel vet of jus. Het vleesch hakt men fijn; weekt het brood in wat water, knijpt het tusschen twee lepels uit, vermengt het met het geklopte ei, de fijngehakte ui, het vleesch de peterselie en de specerijen. Van dit deeg maakt men een stuk of 4 platte koekjes, die men met het vet in de koekenpan aan alle twee kanten bruin bakt. Heerlijk bij den boter ham om twaalf uur! 77. Dadelijk ging Peter aan het werk en hjj groef het bloempje voorzichtig uit, en dat viel niet mde, met zijn zeere handen! Maar toen hij er met z'n zusje vandoor wilde gaan, smeekten de andere bloemen: „Och toe, Peter, neem ons ook mee!" „Goed," zei Peter, „maar eerst mijn zusje!" Weer moest hij langs de doorntakken klimmen, en dat was nu nog veel moeilijker, omdat hij zijn zusje moest dragen. Het was boven op aarde al heelemaal nacht geworden, maar jonkheer Van Horkenstein zat er nog steeds. „Jongen, jongen, waar blijf je toch?" kwaakte hij. 78. „Geen tijd!" zei Peter; hij legde zijn zusje op den putrand neer en daalde weer af, om de andere bloemen te halen. Den heelen nacht werkte het dappere ventje door, klimmen en graven, graven en klimmen; en als zijn handen te veel pijn deden, beet hjj maar op zijn tanden. Vijf bloemen bracht hij boven, maar net toen hij met de laatste weg zou gaan, ging boven op aarde de zon op en toen werd de heks wakker. Ze kwam de deur uit, juist toen Peter door het gat naar den put kroop. „Hier, m'n bloemen!" krijschte ze, en kwam met opgestoken armen aanhollen. 79. Maar Peter hield haar Roodbaard's ring onder den neus, juist zooals hem gezegd was. Nu dacht de heks, dat hij Roodbaard was en ze durfde hem niets te doen. „Toe, Roodbaard, geef me die bloem terug," zei ze. Maar Peter schudde van neen en begon omhoog te klimmen. Toen gebeurde er iets heel ergs! De oude rat kwam te voor schijn, en die wist zeker van de dwergen, wie Peter was. „Laat je niets wijsmaken!" riep ze tegen de heks, ,,'t is Roodbaard niet; 't is een gewoon menschenjongentje en hij is net zoo min een tooverdwerg als mijn tante!" Schuimbek kend van woede greep de heks de takken en klom Peter achterna, en net toen hij boven was, haalde ze hem in 80. Ze stak haar groote hand al uit, om Peter te grijpen. Maar op dat oogenblik kwam er opeens een groote stok over den putrand te voorschijn en de heks kreeg zoo'n gevoeligen tik op haar neus, dat ze een schreeuw van pijn gaf en zich als de wind weer liet zakken. Het was de oude zwerver. „Ja," zei hij, „ik moest hier toch net langs, en ik dacht, ik zal eens even kijken, hoe het hier afgeloopen is!" Toen bracht de zwerver hen, met de bloemen, weer bij de muizen, die al dien tijd op hetzelfde plekje hadden zitten wachten en voor tijdverdrijf maar in slaap gevallen waren. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1929 | | pagina 5