50-JAAR ELECTRISCH LICHT!
Gemengd Nieuws.
TOONEEL.
6
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
Uit het leven van Thomas Alva Edison.
Twee jaar geleden vierde de geheele beschaaf
de wereld Edison's tachtigste verjaardag mede.
En thans is wederom de aandacht gevestigd op
den grooten uitvinder door de herdenking van
een zijner belangrijke vindingen, n.l. die van de
electrische gloeilamp.
Zijn onderzoekende geest openbaarde zich
reeds op jeugdigen leeftijd. Aangezien zijn
ouders in behoeftige omstandigheden verkeerden
de eens zoo bloeiende graan- en houthandel
van zijn vader te Milan aan het Ohio-kanaal ver-
THOMAK ALVA EDISON.
liep door het verminderen van het scheepvaart
verkeer moest Thomas Alva Edison reeds op
12-jarigen leeftijd de schrale inkomsten van het
gezin trachten te vergrooten: als krantenjongen
op een spoorweg Post HuronDetroit.
Spoedig bleek dat de kleine krantenjongen een
practischen blik op de zaken had. Hij had n.l.
opgemerkt, dat de verkoop van zijn kranten
afhing van de meer of mindere belangrijkheid
van het nieuws, dat er in stond. Om van te
voren eenigszins te kunnen vaststellen, hoeveel
exemplaren hij noodig zou hebben, las hij vooraf
op de drukkerij vlug de hoofdjes der berichten.
Op een keer leest hij de vermelding van een pas
geleverden veldslag met 15000 dooden en gewon
den en onmiddellijk begrijpt hij, dat hij van dit
nummer een groote voorraad zal noodig hebben.
Hij weet gedaan te krijgen, dat men hem op
crediet 1500 kranten meegeeft tot nog toe
handige wijze met zijn heelen inventaris op het
eerstvolgende station uitgezet werd.
Daar stond hij, mismoedig tusschen de scher
ven van zijn toestellen, waarvan vele eigenhandig
I gemaakt. Plotseling ziet hij het kind van den
stationschef tuschen de rails loopen, terwijl een
trein nadertMet levensgevaar redt hij de kleine
j en als de dankbare vader vraagt, waarmee hij
den moedigen redder van zijn kind kan beloonen,
vraagt deze den stationschef hem het telegra-
feeren te leeren.
Aldus werd Edison telegrafist, en als zoodanig
werkte hij op verschillende plaatsen, steeds
zinnende op verbeteringen, die hij op vernuftige
wijze toepaste. Doordat hij er zijn werk soms
om verzuimde haalde hij zich meermalen de
ongenade zijner superieuren op den hals; van
daar dat hij dikwijls van standplaats wisselde.
Als hij tenslotte in New-York terecht komt,
en door zijn grondige kennis van seintoestellen
het opzicht krijgt over de toestellen der Gold
and Stock Reporting Company, is zijn fortuin
weldra gemaakt. De directie biedt hem voor het
alleenrecht op een zijner uitvindingen een som
van 40000 dollars, en met dit kapitaal richt hij
zich een eigen werkplaats in, die later in
1873 tot een eigen fabriek te Newark uit
groeide. Nu kon hij naar hartelust experimen
teeren, en in drie jaar tijd liet hij dan ook niet
minder dan 44 uitvindingen inschrijven!
Weldra verhuisde hij naar Menlo Park en hier
werkte hij een denkbeeld uit, dat hem reeds lang
bezig hield, n.l. de electriciteit dienstbaar te
maken aan de verlichting. Het principe was reeds
bekend, want twee onderzoekers, Sawyer en
Man, waren reeds op het denkbeeld gekomen een
kooldraad door middel van den electrische stroom
in gloeiing ie brengen, doch zonder resultaat.
Met de uiterste zorgvuldigheid ging Edison te
werk; als kooldraad werd verkoold katoen ge
bruikt en na tallooze mislukkingen en groote
inspanning mocht het hem tenslotte gelukken
een electrische lamp te vervaardigen, die inder
daad licht gaf. De moderne doctor Faust, de
toovenaar van Menlo Park, zooals men hem
noemde, was wederom geslaagd, waar zijn voor
gangers hadden gefaald.
Deze eerste lamp, waarvan de vervaardiging
thans 50 jaar geleden geschiedde, had slechts
een korten duur: zij brandde n.l. slechts 48 uur.
Edison (met den electrischen draad in de hand) „steekt zijn electrische gloeilamp
aan in het laboratorium te Menlo Park.
beliep het aantal verkochte exemplaren 2 a 300
en met het zware pak haast hij zich naai
den trein. Doch nu komt het er op aan, de
menschen nieuwsgierig te maken naar den
inhoud van het blad, en in het brein van den
veertienjarigen knaap ontstaat een ingenieus
reclame-denkbeeld. Hij weet een telegrafist te
bewegen naar alle stations een kort telegram
over den veldslag te zenden met verzoek dit op
het zwarte bord op de perrons te schrijven. Het
gevolg was, dat zijn kranten als het ware weg
vlogen, niettegenstaande hij den prijs had ver
dubbeld; de laatste honderd exemplaren werden
bewaard tot het eindpunt van de reis Post
Huron, waar ze dolzinnige prijzen opbrachten.
Vanaf dit oogenblik had de telegraaf, die hem
zoo goed had geholpen, zijn belangstelling en
benutte hij iedere gelegenheid, om met de ver
schijnselen der electriciteit bekend te raken. Hij
richtte zelfs in den ouden bagagewagen, die hem
als bergplaats was afgestaan en waar hij, al
rijdende een eigen krant, de „Grand Trunk
Herald" drukte, een klein laboratorium in, ten
einde proeven te kunnen nemen. Bij een dezer
proeven veroorzaakte Thomas brand in den
bagagewagen, met het gevolg, dat hij er op hard-
TOONEELUITVOERING „D. E. S.".
Naar den Vrede.
De R.K. Tooneelvereeniging „Door Eendracht
Sterk", die dit jaar haar 30-jarig bestaan viert,
heeft het speelseizoen geopend met de opvoering
van „Naar den Vrede". Geen plaats in de zaal
bleef onbezet.
„Naar den Vrede" is een stuk met een mooie
tendenz. De naam zegt reeds, waar het om gaat.
Doch waar dit stuk speelt in de hoogere kringen,
lijkt het ons toe, dat D. E. S. ditmaal een wat
te moeilijke keuze had gedaan. Voor wie een
koning of minister moet uitbeelden, is het buiten
gewoon moeilijk zich ook maar eenigszins in zijn
rol in te leven. Vandaar, dat de voorstelling niet
altijd boeide door realiteit: het contrast met de
werkelijkheid was wel eens wat te groot.
Intusschen getuigt het van durf, om met een
dergelijk stuk voor den dag te komen, en ook
heeft het zijn goede zijde, als dilettant-tooneel-
vereenigingen de oogen van het volk open houden
voor de verschrikkingen van den oorlog.
Door het gebruik van verkoold bamboe in plaats
van katoen wist Edison «ihter weldra den levens
duur zijner lampen tot 100 uur op te voeren en
toen hij het schip „Columbia" van een installatie
met 115 gloeilampen voorzag en Menlo Park met
700 lampen verlichtte, had iedereen vertrouwen
in de nieuwe vinding, die van zoo onschatbare
waarde bleek.
Hoewel men dus eigenlijk niet kan zeggen, dat
Edison de gloeilamp heeft uitgevonden
immers het was hier een kwestie van vinden van
het geschiktste materiaal, terwijl het principe
reeds bekend was kan men toch zeggen, dat
Edison de eerste is geweest, die een practisch
bruikbare electrische lamp heeft vervaardigd.
De enorme gevolgen echter, die zijn vinding in
velerlei opzicht heeft gehad (wij denken aan
veiligheid, verkeer, handel, reclame, wetenschap,
enz., die alle onnoemelijk gebaat zijn met de
uitvinding van het electrisch licht) stempelen
deze betrekkelijk eenvoudige uitvinding een
voudig in verhouding met andere die hij heeft
gedaan toch tot een van de belangrijkste. De
a.s. lichtweek betefekent dan ook een passende
hulde voor den grooten uitvinder, aan wiens
genie de wereld zooveel te danken heeft.
DE SPREKENDE FILM.
Het oordeel van Entil Jannings.
„Hij is op weg er te komen!"
Nu de sprekende film zich meer en meer in
burgert en steeds meer theaters de gelegenheid
bieden met deze nieuwigheid kennis te maken, is
het interessant op te merken hoe sterk uiteen
loopend deze uitvinding door het publiek wordt
gewaardeerd. De een staat in oprechte bewonde
ring, de ander vindt het „niet dat" en komt er
rond voor uit, dat hij meer geniet van een
zwijgende film met begeleiding van een goed
orkest.
Hoe denken de filmartisten zelf over de
sprekende film? „Hij is op weg er te komen,"
verklaarde Emil Jannings aan een vertegen
woordigster van de Dameskroniek. „De zingende
gek, die als eerste Duitsche sprekende film in
Berlijn is vertoond, mag niet als maatstaf ge
nomen worden. Deze film toch is twee jaren oud
en dateert nog uit den tijd van de eerste proef
nemingen. Het zou dwaas wezen, hiernaar een
oordeel te vestigen."
In Amerika had de beroemde filmspeler alle
gelegenheid, den ontwikkelingsgang van de
sprekende film in de laatste jaren mee te maken,
en volgens zijn oordeel is het verbazingwekkend,
hoe snel men daar het vertoonen van gekleurde
films tot een volmaakt succes heeft kunnen
brengen. Mede in aanmerking genomen de
perfectionneering van de plastiek en het voort
durend verbeteren van het gesproken en ge
zongen woord, kortom van alle geluiden, komt
Emil Jannings tot de conclusie, dat een volmaakt
succes in elk opzicht niet meer verre is.
„Ik zag een paar maanden geleden," zoo
vertelde hij, „kort voor mijn vertrek uit Amerika,
een deel van een dergelijke, nog niet geheel
voltooide sprekende film. De indruk was over
weldigend! Ik had geen oogenblik het gevoel, in
een bioscoop te zitten; ik verbeeldde mij, dat ik
in een schouwburg was. Men ziet de personen,
die optreden, volkomen los van het witte doek,
uit de verte naderende kleuren werken met ver
rassende natuurlijkheid, en de teerste, de zacht
ste geluiden, als bijvoorbeeld het ademen en
zuchten van een slapend kind, worden waar
genomen met een fijnheid, die zelfs in geen
theater wordt bereikt. En om de illusie met een
schouwburgvoorstelling nog sterker te maken,
wordt de projectie op het witte doek vergroot,
zoodat personen en voorwerpen nog grooter
lijken dan op het tooneel. Het geweldige succes,
dat deze sprekende film in New-York heeft
gehad, is volkomen begrijpelijk."
Met nadruk verklaarde Emil Jannings, dat er
in Amerika heelemaal niet wordt geredetwist
over de vraag, wat op den duur zal winnen. Die
vraag is al lang beantwoord: de sprekende film
heeft er de stomme film reeds volkomen ver
drongen.
Van de spelers mag worden gezegd, dat zij
hun uiterste best deden. De heer Hameling
vooral was uitstekend in zijn rol van Pater
Burna, evenals Th. van Schie als eerste minister.
Zooals zij hun meening verdedigden en streden,
de een voor den vrede, de ander voor den oorlog,
was hun spel bijzonder boeiend.
De koning, de troonopvolger Karei en de zoon
van den eersten minister kweten zich zoo goed
mogelijk van hun taak. Het spreekt vanzelf dat
zij wel eens wat te kort schoten, maar den wil
voor de daad nemende, mag gezegd worden, dat
zij het er goed afbrachten.
Een schitterende apotheose, waarin de vredes-
gedachte op schoone wijze tot uiting was ge
bracht, besloot het stuk.
Als geheel was het een aardige vertooning en
de opvoering had dan ook veel succes. Luid klonk
na afloop het applaus der toeschouwers.
In de pauze complimenteerde de heer H. A.
Meeuwenoord, voorzitter van den R.K. Volks
bond, de vereeniging met haar 30-jarig bestaan.
Summa summarum was het een avond waar
D. E. S. met genoegen op kan terugzien.
Goochelaar: „Wil een van de geachte toe
hoorders me misschien een horloge leenen."
Boerentoeschouwer ,Als je wil weten hoe
laat of het is, kan ik het je wel zeggen.
Maar je deed verstandiger as je nou met
die onzin uitschee en met je kunstjes
beeon." (P. s.)
ONZE VERANTWOORDELIJKHEID TEN
OPZICHTE VAN HET OORLOGS-
VRAAGSTUK.
Rede van Dr. A. K. Kuiper.
In de Ned. Herv. Kerk op het Wilhelminaplein
werd Woensdagavond de eerste winterlezing
gehouden. De voorzitter van het Comité voor
Winterlezingen, Dr. F. W. A. Korff, sprak een
inleidend woord, er op wijzende, dat ditmaal een
uiterst belangrijk en actueel onderwerp aan de
orde was, waarna Dr. Kuiper zijn rede aanving
over: „Onze verantwoordelijkheid ten opzichte
van het oorlogsvraagstuk."
Spr„ die zich op een anti-militaristisch stand
punt plaatste, zeide, niet van zins te zijn, allerlei
gruwelijke oorlogstafereelen te schilderen. Wij
weten allen reeds, hoe ontzettend de oorlog op
zichzelf en in zijn gevolgen is.
De vraag is alleen: Zijn wij verantwoordelijk,
en zoo ja, kunnen wij er iets aan doen?
Spr. wijst hierbij op het gezegde: „Tenslotte
bestaat er eigenlijk geen schuld, alleen nood
wendigheid." Juist ten opzichte van den oorlog
wordt deze uitspraak door velen toegepast.
Anderen beschouwen een oorlog als een natuur
verschijnsel, waartegen zij niets kunnen doen,
evenmin als tegen storm, onweer, enz. Zonder
dat de volken het weten worden zij gedréven
door een oerkracht, die hen drijft tot vernieti
ging. Oorlog is een gevolg van de zonde.
Toegegeven, zegt spr., maar dit ontslaat ons
niet van onze verplichting, de zonde, dus ook
den oorlog tegen te gaan.
En zijn wij wel zoo pacifistisch als wel eens
geloofd wordt? We zijn allemaal tegen den
oorlog, maar de laatste verkiezingen hebben wel
bewezen, dat de meerderheid toch nog vóór een
verdedigingsoorlog is. Het verschil tusschen
verdedigingsoorlog en aanvalsoorlog is echter
niet zoo heel groot.
En of het nu wel dè manier is om buiten den
oorlog te blijven betwijfelt spr. Het standpunt,
dat de oorlog buiten de grenzen moet blijven is
te eng en in strijd met de steèds toenemende
internationale gedachte. We zijn wereldburgers
en moeten op de algemeene mentaliteit van de
menschheid invloed uitoefenen.
Moeten wij, zoo vervolgt spr., het vraagstuk
dan liever overlaten aan de deskundigen, met
name.de diplomaten? Moeten wij ons als leeken
buigen voor het oordeel dezer deskundigen, als
zij meenen, dat bewapening noodzakelijk is? Ook
dit is aanvechtbaar.
Volgens uitspraken van filosofen uit de 18e
en 19e eeuw was de staatsorde het hoogste, wat
merr bereiken kon. De Staat moest blijven
bestaan en alle middelen om dit doel te bereiken
zijn zedelijk. Maar, zegt spr., bij de tegenwoor
dige oorlogstechniek is- het juister te zeggen dat
de staten zich wapenen tot hun eigen ondergang,
dan tot hun behoud. Als de Staat iets van ons
vraagt, dat God en ons geweten verbieden, wat
dan? Hier staat men voor een ernstig conflict.
Hoeveel jongelieden zijn met animo in dienst,
leeren met animo bajonetvechten, enz. Geeft
men zich wel voldoende rekenschap, welke groote
zedelijke gevaren aan den dienst zijn verbonden?
Wij mogen onze gemeenschappelijke verant
woordelijkheid niet wegcijferen. Men vraagt
zich af, hoe honderden jaren lang de christenen
het oorlogsbedrijf hebben getolereerd. Dat
schijnt inderdaad in dien tijd met het Christelijk
geweten in overeenstemming te zijn geweest.
Voortgaande komt spr. tot de conclusie dat wij
in dezen tijd wel zeer zeker verantwoordelijk
zijn voor eventueele oorlogen.
Het schijnt echter, dat vele menschen zich
i liever geen meening daarover vormen, dat zij
het vraagstuk liever vermijden, om hun geweten
niet te verontrusten. Spr. is van oordeel, dat er
op dit oogenblik een daad van ons verwacht
wordt, al wil hij niet zoo ver gaan als de volge
lingen van Tolstoi, die zeggen: „breken met alle
geweld".
Spr. leest vervolgens de motie voor, aange
nomen door de ver. voor Kerk en Vrede, waarin
o.a. wordt uitgesproken, „dat niet alleen de oor
log met alle recht spot, maar ook het karakter
van de moderne oorlogvoering het godsdienstig
zedelijk bewustzijn krenkt op een niet meer te
verdragen wijze!"
Wat wij dus noodig hebben, is een internatio-
I naai gerechtshof en Volkerenbond. Wij moeten
j waarachtig meeleven met den Volkenbond. En
dan, zegt spr., persoonlijke dienstweigering. De
Grondwet erkent de mogelijkheid daartoe, doch
de toepassing van deze wetsbepaling iaat te
wenschen over. Spr. critiseert de wijze, w aarop
1 het onderzoek der gewetensbezwaren door de
daartoe ingestelde commissie geschiedt. Men
maakt het den dienstweigeraars op alle moge
lijke wijzen moeilijk. Spr. bepleit, dat al!e waar
achtig Christelijke menschen dienstweigeraars
moesten steunen. Hieruit volgt nog niet, dat
men dienstweigering moet aanbevelen. Het moet
een gewetensdaad blijven en behoort dan als
zoodanig gerespecteerd te worden.
Afschaffing van persoonlijke dienstplicht zou
goed zijn, maar heeft dezen schaduwkant, dat
men dan een beroepsleger zou krijgen, wat mis
schien nog erger is dan een militieleger.
Tenslotte bespreekt Dr. Kuiper de nationale
ontwapening. Internationale ontwapening zal er
volgens zijn meening nooit komen zoolang niet
alle wantrouwe?) de wereld uit is. Daarom
nationale ontwapening; deze heeft, wat men er
ook van moge zeggen, toch in elk geval deze
waarde, dat het is een blijk van vertrouwen in
het recht.
Na de pauze was gelegenheid tot het stellen
van vragen, naar aanleiding waarvan spr. o.a.
zeide, dat het uiterst moeilijk is, om jonge men
schen raad te geven inzake dienstweigering. Als
hun eigen geweten niet krachtig genoeg is om
hen den weg te wijzen, kunnen ouderen moeilijk
de verantwoordelijkheid op zich nemen.
De vergelijking politie en leger, wat betreft
geweldpleging gaat volgens spr. in 't geheel niet
op. Daartoe zijn zij van te verschillenden aard.
Tenslotte de vraag: Is het geen utopie, te
verwachten, dat er geen oorlogen meei zullen
zijn, daar Christus zelf gezegd heeft, dat er
oorlogen zullen zijn tot het einde der dagen?
Hierop antwoordde Dr. Kuiper, dat deze uit
spraak ons niet mag beletten, den oorlog evenals
zooveel ander kwaad te bestrijden. Opzettelijk
is het woord „wereldvrede" niet gebruikt, daar
spr. niet zoo naïef is, te verwachten, dat de
laatste strijd reeds is gestreden, doch dit neemt
niet weg, zoo eindigde spr., dat het ons aller
plicht is, het kwaad zooveel mogelijk te be
teugelen.
Het gemakkelijke circusleven.
Dikke dame: .,Och Liesje, loop jij oven
voor me naar den slangenbezweerder
en vraag hem, of hij me niet zijn
boa-constrictor kan leenen om de
wasch uit te wringen." (Passing Show.)