6de Jaargang 22 November 1929. Tweede Blad. N°. 47 LOSSE BLAAüJES. Bezuiniging. BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. VOOR DE VROUW. lilR/Sr# Ü4Ë Loes. RECEPT. VOOR DE KINDEREN. "FW1 SAMBO EN JOCKO Van een leeuw en een aap, (Nadruk verboden.) Ik las in de krant van de koersdaling. Wat Een invloed heeft die op het leven gehad! De Amerikanen doen zuinig voortaan: Elk jaar 'n nieuwe auto, dat zal niet meer gaan. Juist had ik mijn roestige fiets ivat gesmeerd, Waar Julius Caesar 't nog op heeft geleerd; Ik hoorde 't vehikel al knarsend oreeren: ,,Zoo'n zuinigheid', Xander, zou jij graag probeeren Veel dollarmagnaten, zoo las 'k in het blad, Die hebben nu leelijke klappen gehad! En menig rijk vrouwtje, al vindt ze het naar Loopt straks met een bontjas van 't vorige jaar. Ik keek naar mijn ouwe, mijn schunnige jas, Die vast al bestond, vóór de zondvloed er was; Het dierbare kleedingstuk grijnsde me tegen: „Nou, Xander, had jij maar zoo'n klappie gekregen Toen las 'k aan het eind van 't artikel een zin, De tranen, ze schoten 'r mijn oogen bij in! „Er zijn er met inkomens van een miljoen, Die 't nu met een paar ton per jaar moeten [doen." Ik haalde mijn geldkist van blik voor den dag, Waar eenzaam-alleen een vierduitstuk in lag... Vlug sloot ik 't weer weg, want het lachte: [„Wel, Xander, Had jij maar zoo'n strop, net zoo goed als die [ander!" Zaterdag 23 November '29. WAT DE MENSCHEN DENKEN (Nadruk verboden) Een vraagstuk, waarover men dikwijls kan mijmeren, maar dat men nimmer oplost, is: wat er omgaat in de hoofden en harten van het groote publiek. Wat denkt de menschheid in 't algemeen; hoe stelt de menigte zich de dingen voor; welk oordeel, welke overtuiging leeft er onder de massa? Bij het onderzoek naar het gedachtenleven der menschen beschikken wij over zoo goed als geen enkel gegeven. De gewone mensch, zooals hij bij duizenden, tienduizenden en millioenen des morgens opstaat en des avonds naar bed gaat, is spaarzaam met het woord. Als hij iets zegt, zegt hij alledaagschheden. Over het weêr, over een tram die te laat is, over een ongeluk in de krant. Maar over zijn gemoedsbewegingen laat hij zoo goed als niets los. Het woord is met het gebaar en den blik het eenige middel om ons te uiten. Maar het woord is niet alleen schuw, het is tevens moeilijk en bovendien is het bedriegelijk. De innigste en voor ons leven belangrijkste gedachten houden wij vóór ons en als wij be hoefte hebben, er een ander deelgenoot van te maken, kunnen wij de juiste uitdrukking niet vinden. Het is daar alles zoo teer en zoo vaag, in die wereld der zielsgeheimen. En, als we ten slotte gaan spreken, dient het woord nog het vaakst, niet om onze gedachten onder woorden te brengen, maar om onze gedachten te ver bergen. Zeldzaam zijn de gelegenheden, waarbij wij een blik krijgen in de diepte eener menschenziel. We mogen al blij zijn, als we een enkele maal in ons leven ontdekken, wat één onzer mede- menschen gevoelt en denkt. Maar deze kennis betreft slechts het individu. Wat woelt er aan gedachten in die groote, oneindige menschenzee rondom ons heen? Dat enkele woord blijft voor den éénen ver trouwden metgezel. Maar tot de omgeving dringt het niet door. Wel zijn er menschen, die de gave hebben, hun gedachten en gevoelens op schrift te stellen. Door de drukpers wordt hun woord tot gemeen goed gemaakt. Maar kan het getuigenis van schrijvers en dichters tot gegeven strekken, als men wil nagaan, wat er leeft in het hart van de menschheid? Schrijvers en dichters zijn menschen van een bizonder maaksel; zij vor men tegenover de groote massa een in 't niet zinkend groepje en kunnen, wat hun innerlijke gesteldheid betreft, niet als vertegenwoordigers van het gemiddelde gelden. Sommigen hunner bezitten echter de gave, zich in het bestaan van anderen te verplaatsen en het leven van hun medemenschen zoo duidelijk te beschrijven, dat het den lezer is, of hij met die menschen zélf kennis maakt. Maar in negen van de tien gevallen zijn deze gegevens voor den onderzoeker onbruikbaar, omdat het verdichtsels zijn. Het blijven verbeeldingen, boekenfiguren, door de kunstenaars zelf geschapen en met de werkelijkheid weinig gemeen hebbend. Een boer, die het boerenleven; een kind, dat het kinderleven; een werkman, die het bestaan van werklieden en een aristocraat, die het bestaan van de aristocratische wereld beschreven vindt, zal zeggen: „zoo is ons leven niet; het lijkt er in werkelijkheid niets op!" Zelf kunnen zij hun gevoels- en gedachtenleven niet beschrijven; de overgroote meerderheid van de maatschappij moet dit overlaten aan een microskopisch klein groepje kunstenaars. Wat de menschen voelen en denken? Wij krijgen slechts onder oogen, wat de roman schrijver, de dichter, de man van de krant hier van maken. Een tienduizendste deel, een mil- lioenste misschien van onze medemenschen, dringt ons zijn zienswijze als de gemeenschappe lijke overtuiging, als het oordeel der massa, als het ideaal en- den wil van de menschheid op. Zelfs zijn het eigenlijk niet eens nog de schrijvers zélf, aan wier weergave wij zijn gebonden. Wat zij schrijven, wordt immers slechts voor een zeer klein gedeelte gepubliceerd. De redacteur van de krant, de uitgever van boeken, zij zijn het, die beslissen, wat onder de oogen van het publiek zal verschijnen. Van hun keurend oog, van hun ziftende hand zijn wij tenslotte afhankelijk, als wij oorkonden ver zamelen om ons een voorstelling te vormen omtrent hetgeen de menschen rondom ons ge voelen en denken. Wat er omgaat in het hart van de menschheid blijft voorloopig een ondoorgrondelijk geheim. H. G. Cannegieter. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. I'röbleem No. 232 Dr. C. HARTLAUB (Bremen). 11 Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kal, Da2, Tb2, Lhl, Pe2, Pf4, c5, e4. Zwarts Ke3, La6, d6, h2. Ie prijs: Problematikus-tournooi van het Chem- nitzer Tageblatt, 19251926. Een veelzijdig en moeilijk probleem. Wereldkampioenschap. De 24e en 25e partij van de match Aljechin Bogoljubow, gespeeld te Wiesbaden respectievelijk 10 en 11/12 November j.l., zijn remise geworden. Aangezien dr. Aljechin toen 151/2 punt had be haald (11 partijen gewonnen, 9 remise), was de match daarmede tevens in zijn voordeel beslist. Bogoljubow won 5 partijen. Derhalve behoudt Dr. A. Aljechin zijn titel van wereldkampioen, dien hij sedert zijn overwinning op Capablanca in 1927 bezit. Wij gelooven niet, dat het laatstgenoemde ooit meer zal gelukken zijn titel te heroveren, Alje- chin's combinaties zijn superieur aan die van Capablanca. Partij No. 102. Gespeeld te Rotterdam, in de le klasse-compe titie van den Nederlandschen Schaakbond, tus- schen de Amsterdamsche Schaakclub en de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereenigrine Nov. '29. WitZwart S. Landau Dr. M. Enwe (Rotterdam). (Amsterdam). Oost-Indisch, d2d4 1. Pg8—f6 c2c4 2. g7g6 g2g3 3. Een van de vijf belangrijkste en beste varianten van deze opening, nl. het fianchetto van den Koningslooper. 3. Lf8g7 Lfl—ïg2 4. 0—0 Pbl—c3 5. d7—d6 Pgl-f3 6. Pb8—d7 h2h3 7. e7e5 Lel—«3 8. e5 X d4 Pf3xd4 9. Pd7—b6 Ddlb3 10. Pf6d7 Pe3d5 11. Pd7e5 Tal—cl 12. c7c5 Pd4b5 13. Pb6 x d5 Lg2 x do 14. a7a6 Pb5c3 15. Pe5—c6 Ldö X c6 16. b7 x c6 Tel—dl 17. Dd8e7 Db3c2 18. Lc8—f5 Dc2d2 19: Ta 8b8 b2—b3 20. Tf8e8 Pc3a4 21. De 7e4 Thl—h2 22. Tb8d8 Le3—f4 23. Lg7d4 Kei—fl 24. d6d5 e2e3 25. d5xc4 e3 Xd4 26. Td8 X d4 Dd2—el 27. De4Xelf Tdlxel 28. Lf5—d3| Kflg2 29. Te8xel Pa4xc5 30. Ld3—flf Kg2—f3 31. en Wit gaf tevens op. Oplossing Probleem No. 228. (O. G. D e h 1 e r). Stand der stukken: Wit: Kh2, Dh4, Td3, Lf4, Pb5, Pd4. ZwartKe4. Da8, Lc5, Lg2, Pb8. 1. Dh4g4, enz. Goede oplossing ontvangen van J. v. Gulik, te Amsterdam; H. de Ruyter, te Bloemendaal; H. W. v. Dort, te Haarlem; J. Vermeulen, te Heemstede (ook nog van Pro bleem No. 227); P. Mars, te Santpoort. Correspondentie. Zooals uit den „Stand der Stukken" kon blijken, moet op het diogram van Probleem No. 231 de Dame op a3 wit zijn. „Ik draag die hoed toch zoo veel niet meer Mary, wil jij hem hebben?" „Nee, dank U wel mevrouw, mijn ver loofde vind hem mij niet goed staan." (B.) OVER DIKKEN EN MAGEREN EN NOG IETS. De zoogenaamde „slanke lijn" is geruimen tijd „mode" geweest. En is het tot zekere hoogte nog. Op zichzelf behoeven de dikkerds onder ons zich van dergelijke eigenaardige „modes" niet veel aan te trekken. Alleen is er een kleine „maai-". En dat is, dat door de slanke-lijn-mode de japonnen ook meestal op deze slanke lijn berekend zijn. Evenals de mantels. Die modellen staan de dikkerds dus niet altijd even goed. Zoo ziet men dit seizoen verbazend veel japonnen en mantels met ceintuurs, die nauw om de taille sluiten. Dat gaat natuurlijk heel goed voor de tengere figuurtjes, maar de zwaardere figuren De romantische jongeling: „Wat zie je in het haardvuur, lieveling?" Het nuchtere meisje: „Fabricaat van N.V. Algemeene gashaardenfabriek, no. 14679." (Humorist.) staat dit niet bijster. Om hieraan tegemoet te komen, zijn er verschillende modellen ontworpen, zonder ceintuur. De taille moet dan evenwel op andere wijze aangegeven worden, al is het dan maar nog zoo weinig. De teekening geeft een viertal modellen weer. Daar is nummer 1 (van links naar rechts), een japon van velours of een andere zwaardere winterstof. Deze is voorzien van verschillende ingezette panden, terwijl vanaf de taille ongeveer stolpplooien in den rok vallen. De voorpanden sluiten kruiselings over elkaar. Kraagje en manchetjes van witte crêpe. Nummer twee, een mantel van wollen stof, is gegarneerd met opgestikte banden, die boven de taille op houden om deze juist te markeeren. De onder kant vertoont dezelfde garneering en valt klok kend. De chale-kraag en de manchetten zijn van bont. Nummer drie is een keurige japon van wollen crêpe, marocain, serge of kasha, met een kraagje van witte crêpe, terwijl het lijfje ge garneerd is met ronde ingezette stukken, die tot op de heupen reiken. De rok is recht met platte plooien. Nummer vier is een mantel, die goed past bij de eerst omschreven japon. Van voren kruiselings gesloten, met een puntig pand in den rug en van onderen klokkend. Kraag en man chetten van blond of wit bont. Voor uiensaus neemt men op Va liter water één groote ui, V2 afgestreken eetlepel zout, 3 af gestreken eetlepels bloem, 1 lepel boter en 3 eet lepels azijn. De gesnipperde ui laat men in het water met het zout in ongeveer 20 minuten gaai- worden, waarna men de saus afbindt met de aangemengde bloem. Even door laten koken en dan afmaken met boter en azijn. In plaats van het zout kan men in het water twee bouillon blokjes doen. Wat hij niet bij zich had. Hij was reiziger en vond zich nog al een ge wichtig personage. Hij was dan ook eenigszins beleedigd, toen de portier van het hotel met een beetje 'geringschatting vroeg: U is reiziger, niet waar? Mag ik vragen waarin O, dat zal u niet interesseeren, antwoordde de jongeman, ik reis in hersens. Nou, antwoordde de portier, dan had u wel eenige stalen mee mogen nemen. Dat ging niet. Waarom schreeuwt Jantje zoo? Nergens om, moeder. Ik heb hem bewezen, dat men zijn stuk taart op kan eten, zonder te kruimelen, en nu wil hij het terug hebben! Doos G. Th. ROTMAN. 21. Juist komt de tram voorbij gestoven, En sambo springt er bovenop; Daar hij daarbij den beugel neerdrukt, Is 't resultaat natuurlijk: Stop! En een geweldige paniek Beroert het reizigerspubliek. 22. Helaas, vóór ieder zich kan redden, Krijgt plots de beugel weer contact, En menig passagier denkt sidd'rend: „Straks ben 'k een handjevol gehakt!" Want pijlsnel schiet de tram vooruit, Door geen bestuurdershand gestuit! 23. Sam zit terwijl in duizend vreezen, Zijn angstgebrul klinkt door de lucht, De tram vliegt ramm'lend door de straten En jaagt heel 't menschdom op de vlucht; Slechts de politie aarzelt niet, Als z(j het naad'rend onheil ziet! 24. Juist komt Jan-Joris met zijn pannen En ander nuttig huisgerei, Of er geen vuiltje aan de lucht is, Daar met zijn ezelkar voorbij Hu! Plotseling verstijft zijn blik, En Grauwtje staat versteend van schrik!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1929 | | pagina 5