m IÊÊLF^ÊÊ. am 1 te" B H m m HP u mus m lfl 85 ÜJ jjg *1mm 7de Jaargang 17 Januari 1930. Tweede Blad. N°. 3 LOSSE BLAA1JJLS. Het spook. BROKJES LEVENSWIJSHEID. SCHAAKRUBRIEK. VOOR DE VROUW. (Nadruk verboden.) 't Stond deze week in ied're krant: Het spookt, het spookt in Nederland! De oude tijden zijn herleefd; Er ivordt gesidderd en gebeefd! Men hoort geklop op deur en ruit, Doch ziet geen mensch, ondanks 't geluid. En menigeen, die 's avonds laat Zijn weg moest nemen over straat, Al was hij moedig overdag, Keek angstig, of hij 't spook niet zag.... En schrikte hij soms onverwacht Van 't grijnzend doodshoofd in den nacht, Van 't wit en fladd'rend spokenlijf, Dan werd hem 't bloed in d' aderen stijf! 't Was Utrecht, deze goede stad, Die 't eerst haar spookhistorie had. En dra verscheen in Gouda ook Een soort „collega" van het spook. Toen was de beurt aan Rotterdam, Waar 't spook een poosje huizen kivam; De één wist dit, de ander dat; Het werd d' attractie van de stad. Men trok in drommen 's avonds naar Het spookhuis, om te griez'len daar! „Kijk, voor dat raam staat 't ied'ren keer!" „Weg! Drommels, ja, daar is het weer!" „Vooruit! Toe, jongens, wees niet laf! Wie gaat er op dat spook eens af?" Een viertal mannen biedt zich aan. Zij zullen 't spook verrassen gaan. De moed straalt uit hun wakk'ren kop! Daar klimmen zij de trappen op, Om te ontdekken het bedrog. Ja, Neêrland's helden leven nog! Op zolder zien zij speurend rond.... Staan plots genageld aan den grond: Het „spook" komt zwevend op hen af Zij vluchten heen in dollen draf! Zij tollen over trap en treê En zijn geweldig gauiv beneê! Dra ziet 't publiek het dapper stel, Vol angst en zweet en kippevel, Zoo wit en bleekjes om den neus Men weet het nu: het spookt er heusch! Zoo'n geestverschijning smaakt naar meer! Men wacht maar 't spook verschijnt niet weer. Het kleine kind heeft 't spel gestaakt, Waar het zich schuld'loos mee vermaakt. Zij dooft haar zaklantaarntjeslicht, Gaat naar beneê met blij gezicht. Wat was het op den zolder fijn! Hoe aardig gleed de held're schijn Van 't kleine lichtje op en neer. Dat spel doet zij vast morgen weer. Zij weet niet eens, als men 't haar vraagt, Dat zij vier kerels heeft verjaagd, Die beenen maakten als de wind Voor 't zaklantaarntje van een kind! Zaterdag 18 Januari 1930. OPCENTEN. (Nadruk verboden) Van de belasting is men niet af met het .netto bedrag. Zij wordt verhoogd met een vaak aan zienlijke som aan opcenten. Ook bij verkoopingen pleegt men een dergelijke percentsgewijze ver hooging voor onkosten in rekening te brenge n Daar deze bijbetaling percentsgewijze geschiedt heeft degene, die het grootste bedrag moet voldoen ook het meeste opgeld bij te dragen. Maar niet alleen bij verkoopingen en belastingen zijn de onkosten in overeenkomst met het besteede bedrag. Een dorps winkeliertje zal enkele guldens in het jaar voor postzegels uitgeven. Op bet budget van het grootestadswarenhuis loopen de corres pondentie-kosten in de duizenden. En zoo gaat het met alles. De landbouwer koopt kunstmest naar gelang van de uitgestrektheid zijner lande rijen; de fabrikant slaat steenkolen in, in even redigheid met de productie van zijn bedrijf. Alle uitgaven voegen zich naar den stand van de inkomsten. Hoe grooter omzet, des te hooger bedrijfsonkosten Bedrijfsonkosten zijn voor menig benepen mensch even onverdraaglijk als opcenten op de belasting. Hij vindt deze uitgaven „zuur" en tracht er zoo veel mogelijk op te beknibbelen. Hij acht zich onrechtvaardig behandeld, zoo hij meer moet opbrengen dan zijn buurman, die een zooveel bescheidener inkomen heeft of een zooveel minder grootsch opgezette zaak drijft. Hij ziet niet in, dat er een automatisch verband bestaat tusschen voorrechten en verplichtingen. Eens kwam een predikant bij een rijken boer om steun voor een arme weduwe. Hij trof het niet, want de boer had juist zijn aanslagbiljet voor de belasting ontvangen en was hierdoor in een on vriendelijk humeur. Met een wrevelig gelaat stond de boer zwijgend op van zijn stoel, liep op de kast toe en haalde daaruit het aanslagbiljet, dat hij met nadrukkelijk gebaar voor den predikant op de tafel uitspreidde. „Moet Ik aan liefdadigheid doen?" voegde de boer den predikant toe. „Betaal ik nóg niet genoeg voor het algemeen belang? Kijk eens, wat ik aan belasting moet opbrengen!" „Het is meer dan mijn heele traktement", merkte de predikant op. „Maar toch zou ik dit aanslagbiljet wel van u willen overnemen, als ik tevens de inkomsten kon overnemen, welke aan deze uitgave ten grondslag liggen." Deze opmerking vond de boer ongepast. Toch was zij juist. Maar al te veel verliezen wij uit het oog, hoe de kosten evenredig zijn aan de baten. De baten incasseeren wij te liever, hoe grooter zij zijn, maar de kosten welke deze vermeerdering van wel stand onvermijdelijk meebrengt, wijzen wij als onrechtmatig af. Wij vergeten, dat niet slechts adel, maar ook vermogen en eveneens welzijn verplicht. Van den edelman, den rijkaard, den gezonde eischt de maatschappij meer dan zij van den paria, den arme, den zieke verwacht. En de maatschappij volgt met deze bizondere eischen de wet van het leven. Het leven in al zijne openbaringen, zoowel gees telijke als stoffelijke, past het stelsel van opcenten toe. Het legt zijn onkosten op de schepselen in stipte evenredigheid met hetgeen ieder geniet. Velen, die dit in het stoffelijk en lichamelijk leven aanvaarden, verzetten zich tegen de opcenten op het geestelijk bestaan. Zij klagen over de kwel lingen, welke fijngevoeligheid, begaafdheid, kunst zinnigheid en andere innerlijke voorrechten hun bezitters opleggen. De ruwe, eenvoudige oermensch kent niet de last van het lobben en peinzen over onoplosbare problemen noch de wanhoop van twijfel en levens conflict. Hem is alles even natuurlijk en even vanzelfsprekend. Waarom zou hij slapelooze nach ten doorbrengen met piekeren over dingen die zijn verstand te boven gaan? Het slachtoffer van overbeschaving wordt ge folterd door tegenstrijdigheden en botsingen. De kunstenaar leeft op zijn zenuwen. De zakenman overspant zich. De wijsgeer raakt aan het malen. „Een gevoelig hart is een ellendig bezit", heeft Goethe gezegd, die als dichter de verscheurdheid van gemoed en geweten kende. De moderne mensch betaalt de opcenten voor zijn geestesrijkdommen al even ongaarne als de boer van daarstraks zijn belasting. Maar wanneer de ruwe, eenvoudige oermensch, die geen ziels- verwikkelingen of zenuwstoornissen, geen gejaagd heid of overspanning kent, hem voorstelde om, gelijk de predikant van daarstraks, met hem te ruilen, zouden de geestelijk bevoorrechten ver moedelijk bedanken. Een dergelijk aanbod zou hen inmiddels misschien met meer gelatenheid doen berusten in de onvermijdelijke kosten, welke hun bevoorrechte staat meebrengt. H. G. CANNEGIETER. Oploaaingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredaoteur, Qed. Oud» Gracht 88, Haarlem. Probleem No. 239 Ir. A. J. C. v. EELDE. (1857—1913). mm Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kf8, Dal, Tb5, Lhl, Pc3. Pf5, e2. e6. f4. Zwart: Kc4, Te4, c5, c6; e3. 2e prijs, wedstrijd van den Ned. Schaakbond (1898). Partij No. 106. Gespeeld in een wedstrijd van de Vrije Schaak- vereeniging te Berlijn, 1928. Wit: K. A h u e s. d2d4 e2e3J Lfl—d3 c2c3 i Pgl—f3 Pbld2 e3xd4 0—0 Tfl—el Pd2f 1 Leld2 Hier zou Wit beter zooals later blijkt. I d4 x e5 Zwart S. List. Indisch. 1. Pg8—f6 2. d7d5 3. c7c5 4. Pb8c6 5. Dd8c7 6. c5xd4 7. Lc8g4 8. e7e6 9. Lf8d6 10. 0—0—0 11. Ld3e2 hebben gespeeld, 11. 12. e6e5! Pc6xe5 Ld 3e2 13. Lg4xf3 g2xf3 14. Wit moet met den pion nemen, daar anders Peöd3 geschiedt. 14. Pe5c4 Ld2—cl 15. h7—h5 b2b3 16. Pc4eö Lele3 17. Peöc6 b3b4 18. h5h4 Tal—bl! 19 Er dreigt b4b5b6. 19. Ld6—f4 b4b5 20. Lf4xe3 f2 xe3 21. Pc6a5 Ddld4 22. b7b6 Pfl—d2 23. Kc8b8 Pd2b3 24. Pa5c4 a2a4 25. Tlig—h6 a4aö 26. Th6g6j* Kgl—hl 27. Pf6h5 a5xb6 28. a7xb6 Tblal 29. Zwart heeft een mooie aanvalsstelling opge bouwd, 'waartegen Wit iets moest doen, b.v. Tel—gl. 29. Dc7c8! Le2—fl 30. Tegen de dreiging Ph5g3|. 30. Dc8—f5 Dd4—dl 31. Td8h8 Tal—a2 32. Pc4xe3-, Een foutieve combinatie, na een Half uur nadenken. In de plaats daarvan moest Ph5g3f geschieden, waarna zou kunnen volgen 33. hg3:, hg3:t; 34. Kgl, Tgh6; 35. Lg2, Dh7!; 36. Kfl, Pe3:t!; 37. Te3:, Thlf; 38. Ke2, Tdl:; 39. Kdl:, Dblf; 40. Pel en beide partijen hebben kansen. Ddl—al!! 33. Df5xf3t Lfl—g2 34. Ph5—g3t Khl—gl 35. Pg3—f5 Ta2—a8f 36. Hier bood Zwart remise aan. 36. Kb 8c7 Dal—a7f 37. Kc7—d6 Da7xb6f 38. Kd6—e5 Db6c7| 39. Pf5d6 De eenige zet. Dc7e7f 40. Ke5—f4 Ta8—a4f 41. Pd6—e4 De7xf7f! 42. Niet Dc7f, wegens Kgö; 43. Lf3Kh6j" enz. 42. Pe3—f5 Ta4xe4t 43. döxe4 Df 7 x g6 44. Df3—h5 Telxe4 mat. 45. Oplossing Probleem No. 234. (A. MARI). Stand der stukken: Wit: Ka6, Dh4, Ta5, Td8, Le8, Pb7, Pd7, c3, e5. Zwart: Kd5, Td2, Te6, Le2, b5, d6, f3. 1. Pd7c5, enz. Goede oplossing ontvangen van H. W. v. Dort. te Haarlem; P. Mars te Sant poort. TWEE NIEUWE JURKEN. U zult er misschien wel vreemd van op hooren, maar het hooge woord moet er uit: De winter is ten einde! Men zal zich misschien afvragen en denken: Hoe heb ik het nu? De winter ten einde? En ik dacht dat de winter eigenlijk nog beginnen moest Dat is allemaal best mogelijk, maar Koningin Mode heeft verklaard, volgens de nieuwste „hof"-berichten uit Parijs, dat de winter ten einde is. Dus kou of geen kou, hagel of geen hagel, vorst of geen vorst, de winter is afge- loopen, en daarmee basta. Ten minste, in het moderijk telt de winter niet meer. De mode maakt zich al sedert weken gereed, om het voor jaar tegemoet te gaan. Er komen nog wel nieuwe wintermodellen uit, maar zeer enkele, en dan meer de avondjaponnen, die feitelijk voortdurend uit blijven komen. De teekening laat een paar van de nieuwste japonnen-creaties zien, van de mode-firma Dupouy-Magnin. Men ziet er onder andere uit, dat de japonlengte zich thans op ongeveer de helft van het been gesteld heeft. De lange rok, of beter gezegd, de langere rok, blijft dus het eens gewonnen terrein behouden. De gewoonte getrouw, hebben deze ontwerpen een fraaie naam. Links, „Bijou", of wel „Juweel", is van amandelgroene crêpe de chine voor het lijfje en gewoon groen voor de van achter lager vallenden rok. De garneering met de rond- gesneden smalle volants is hier kwistig toe gepast. Rechts een fijn modelletje dat men „Florence" gedoopt heeft en dat van beige crêpe- satin, met zilver geborduurd is, terwijl van voren een fond van kastanjebruin velours te zien komt, waarvan ook de ondermouwen gemaakt zijn. Even boven de elleboog een klein volannetje van velours, dat de mouw een bijzonder cachet geeft. Ook deze japon valt van achteren een klein beetje lager dan van voren. LOES. RECEPT. Voor een chocolade taart neemt men op 2 ons suiker, li/è ons bloem, 2 ons boter, eenige eieren en 4 platte eetlepels cacaopoeder. De eieren worden met de suiker goed dooreen geroerd, waarna men de heetgemaakte boter erbjj doet, en de bloem en vervolgens de cacao. Alles goed door elkaar mengen, waarna men het beslag in een met boter besmeerden vorm in een matig warmen oven gedurende ongeveer 35 minuten laat bakken. Eventueel versieren met chocolade- i glazuur en amandelen. [jjl 50. Door 't waschgoed is hun val gebroken, Ze zyn dus gauw weer op de been, En stromp'len, half verdoofd door 't vallen, Versuft de bleek uit, een voor een. De stakkers snappen zeker niet, Dat elk hen uitlacht, die hen ziet! 51. Sam vliegt terwijl met groote sprongen Gel(jk een Fokker door de lucht, De beide dienders met hun lasso Meesleepend in zijn woeste vlucht; Helaas! Hij neemt zijn sprong te kort, Zoodat hij naar beneden stort! 52. Juist kijkt vriend "Meier uit zijn dakraam, Nieuwsgierig wat er toch geschiedt Hij komt gauw genoeg te weten, Gelijk men op dit plaatje ziet! Een hevig luchtgevecht ontstaat Tegen Sambo en zijn maat. VOOR DE KINDEREN. 49. Het regent, ja het hagelt dienders! En, of je 't al of niet gelooft, Ze schieten elk, precies op 't rijtje, In een stuk waschgoed met hun hoofd! Een hemd, een rok, een broek, een vest, En alles past hun even best! dook G. Th. ROTMAN. SAMBO EN JOCKO Van een leeuw en een aap,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Eerste Heemsteedsche Courant | 1930 | | pagina 5