w
W
¥W
P
mm
B
Jü
Hl
SP
is
Hl
i
if
Hl
gg
IIA
n
n
4b!
P
7de Jaargang
28 Maart 1930. Tweede Blad.
N°. 13
LOSSE BLAADJES.
Hiep, hiep, hoera!
BROKJES LEVENSWIJSHEID.
VOOR DE VROUW.
SCHAAKRUBRIEK.
m
(Nadruk verboden.)
Hoezee, hoezee, hoezee!
De schoonmaak is begonnen!
Dit jaarlijksch festival
Heeft gansch mijn hart gewonnen.
'k Wil thans den 'noesten vlijt
Der nijv're vrouwtjes eeren,
Die handig 't heele huis
Mei bezemen gaan keeren.
Hoe zwierig kunnen zij
Met spons en lap jongleeren;
Hoe kunstig weten zij
Den stofdoek te hanteeren.
'k Bewonder haar talent
Stillevens te groepeeren;
Hier zou een verf artist
Nog veel van kunnen leeren!
'k Zie broederlijk bijeen
Een emmer en een trapleer.
En sierlijk gedrapeerd
Hangt daar een dweïltje slap neer.
Mijn oogen gaan te gast
Aan artistieke schikking
Van tafel, stoel en kast;
Dit 's voor den geest verkwikking.
Zij flonkerstralen thans
Van nieuw verworven schoonheid.
'k Verheug mij in den glans
Die 't meubilair ten toon spreidt.
Het witkalkparfum komt
Mij in de gang al tegen;
Een wondervol cachet
Heeft heel mijn huis gekregen!
Hoe licht is 't overal,
Nu 't zonnetje gaat schijnen,
Niet langer meer geweerd
Door dubbele gordijnen.
Zoo aanstonds wacht mij nog
Een ander soort verblijden:
Dan moet 'k op 't gladde zeil
Noodwendig baantje glijden!
Dit alles breekt de sleur
Van 't dagelijksch gebeuren;
Al bromt ook menigeen,
Ik kan er niet om treuren.
Ik zeg het met een lach:
De schoonmaak zij geprezen
Och, kon het eiken dag
Maar groote schoonmaak wezen
Zaterdag 29 Maart 1930.
WACHTEN
(Nadruk verboden)
Een tafereeltje in het hart van de wereldstad.
Het geweldige verkeerskluwen is in de war ge
raakt. Een chauffeur heeft een sein verkeerd
begrepen of er is een fietsband gesprongen of
een vrouw is bij het oversteken gestruikeld. Wat
de oorzaak mag zijn, de agent zet het verkeer
stop. Een kwart minuut, een halve minuut, een
minuut.
De rij voertuigen aan weerszijden verdubbelt,
verdriedubbelt, vertienvoudigt zich.
De minuut breidt zich uit tot anderhalve
minuut. De rij voertuigen verveelvuldigt zich tot
in het oneindige.
Het oponthoud rekt zich tot twee minuten.
Maar nu barst uit deze opeenhooping van auto's,
taxi's en bussen een sirenengehuil los, dat klinkt
als de smartkreet van gansch de wereld. Het is
een gemeenschappelijk protest tegen onrecht,
een aanklacht over een onvergeeflijk vergrijp.
Geen demonstratie kan welsprekender zijn dan
dit eentonig en oorverdoovend gehuil van de
claxons en cirenes der wachtende voertuigen.
Het is het gesteun van een in het diepst van
zijn wezen gekrenkt, in het dierbaarst van zijn
bezittingen getroffen, met een dolk in het hart
gepriemd slachtoffer.
Wachten, het is de grootste grief, welke
men dezen tijd aandoen kan. Wachten is het
vergrijp bij uitnemendheid tegen de zeden ge
worden. Wachten is de vloek, welke de on
gemoedelijke menschheid van tegenwoordig niet
kan verdragen.
Wachten behoort niet in ons haastige kader. Wjj
kunnen ons niet langer voorstellen, hoe het is toe
gegaan in den goeden ouden tijd van trekschuit
en postwagen. Maar zelfs toen de eerste spoor
trein het tijdperk van spoed opende, bezat men
nog het geduld om te wachten. Een stations
koffiehuis was een rendabele zaak. Men luidde
de eerste bel, een half uur voor de aankomst
van den trein. Een kwartier later luidde de
tweede bel. Dan werd het allengs tijd om met
den kastelein af te rekenen..
Tegenwoordig springt men hijgend op de
treeplank van den reeds vertrekkenden trein.
En wanneer deze nog in volle vaart verkeert,
maar het station komt in 't zicht, verdringt men
zich reeds bij het portier om straks de eerste
te kunnen zijn in den dollen ren naar den uit
gang. Tijd is geld en derhalve is iedere seconde
kostbaar.
Elke tijd stelt zijn eigen eischen en in het
organisme van heden is inderdaad alles wat
oponthoud geeft, een tekortkoming. De mensch
heeft zich nu eenmaal te schikken naar het
tempo, waaraan zijn arbeid hem went. De
persoonlijke aanleg voegt zich naar de maat
schappelijke voorwaarden en zoo is ongeduld
voor den aan de werkmethode van zijn tijd ge
bonden mensch niet langer de karakterfout,
welke het vroeger moet zijn geweest, toen alles
op zijn elf en dertigste liep.
Men kan het den man niet kwalijk nemen,
die midden in zijn arbeidsroes gedoemd wordt,
op een tram te staan wachten en uit zijn humeur
raakt, als de eenmanswagen eindelijk den hoek
om gekomen is, maar de bestuurder dood-
gemoedelijk den tijd neemt om voor een oude
juffrouw een gulden te wisselen. Wachtkamers
van tandartsen, dokters en advocaten zijn folter
kamers geworden en wie is niet den giro-dienst
dankbaar, wijl deze hem van den ondraaglijke
kwelling, het in de rij staan op het post- en
belastingkantoor, heeft verlost.
Elke tijd stelt de zelfopvoeding zijn eigen
eischen. Geduld moge vroeger een schoone zaak
zijn geweest en ook toen reeds een moeilijke
taak, onder het tegenwoordige regime is het
een bijna bovenmenschelijke deugd geworden.
Een deugd, waarin een ieder zich dagelijks
moet oefenen.
Tot deze zelfdiscipline werkt het heden-
daagsch gebod om zonder morren zijn beurt af
te wachten mee. Het handige elkaar de loef
afsteken en het listig naar voren dringen, dat
vroeger slechts als een hebbelijkheid gold,
stempelt onze tijd tot een overtreding, even
ernstig als zakkenrollerij.
Doch al zondigt een fatsoenlijk burger niet
tegen de regels van de maatschappij, toch open
baart zich onder de fatsoenlijke burgers onder
het wachten een zeer verschillende gemoeds
gesteldheid. Men kan zuchtende, morrende,
vloekende wachten en men kan eveneens den
last van het wachten voor zichzelf en de om
standers verlichten door zich manmoedig in het
onvermijdelijke te schikken.
Vroeger betoonde men zich een held door met
een vroolijk gezicht pijn te doorstaan. De pijn-
looze operaties van thans hebben ons deze ge
legenheid tot zelf-overwinning benomen. In held
haftigheid ons oefenen kunnen wij heden door
met een onbedorven humeur te leeren wachten,
ook nu dit wachten ons ongelegen komt en niet
langer strookt met de structuur van ons maat
schappelijk gemoed.
h. g. Cannegieter.
OVER KLEINE VROUWTJES EN NOG IETS.
Ja, hoor eens hier, moeder, als we zoo druk
zijn met onze beraadslagingen voor de nood
zakelijke aanvulling van onze voorjaarsgarde
robe, dan mogen we de kleine vrouwtjes niet
vergeten. Ik bedoel, die heele kleintjes, van
twee jaar en daaromtrent. En de heele kleine
heertjesKijk het plaatje maar eens na.
Daar hebben we links eerst een kleuterpakje,
echt voor het fijne, luwe voorjaar: een pak uit
één stuk, van lichte beige serge, met een cein
tuur met knoopen. Kraag- en manchetjes zijn
van licht beige zijden toile. Er is 1 meter stof
van 140 breed voor noodig. Daarnaast, in het
midden, in bewondering gebogen voor de arke
Noach's, een schattige kleuter in een jurkje van
bleekrose velours de coton, waarbij het rokje
zeer ruim aan het lijfje is gezet, en met een
flinke breede band ingerimpeld. Dit is op de
machine gestikt. De mouwtjes zijn van onderen
eveneens ingerimpeld. Aan 1.25 M. stof. van 80
breed heeft men genoeg. Ten slotte voor het
aardige blonde kindje een jurk van witte wollen
mousseline, gegarneerd met vierkante figuur
tjes bestaande uit kruissteekjes in oud-rose.
Voor de jurk is 1 meter stof van 1 meter breed
toereikend.
En nu nog iets over de mode der „grooten".
Tailleurcostumes nemen in de voorjaarsgarde
robe een zeer belangrijke plaats in. De rokken
van deze tailleurs van het allernieuwste model
zijn weer 35 c.M. van den grond en de taille-lijn
is duidelijk aangegeven zoowel bij de lange als
de korte mantels. Dit geschiedt dan veelal door
een smal ceintuurtje, in sommige gevallen een
héél smal ceintuurtje, van dezelfde stof als de
mantel zelf, of wel, doordat de stof op zij even
iets ingenomen is, of ook door de mantel bijna
onmerkbaar te laten bloezen. De ceintuur wordt
niet ingehaald en dient dus alleen om de taille
aan te geven. In vele gevallen loopt de ceintuur
dan ook niet eens heelemaal door. De rokken
van deze tailleurs zijn meestal van achteren
heelemaal glad, met een groep plooien van
voren of op zij.
LOES.
RECEPT.
KERRYSOEP.
Daarvoor neemt men op 1 liter kokend water
4 bouillonblokjes, 1 uitje, 1 theelepeltje kerry,
40 gram tarwebloem en 40 gram boter. In een
pan verwarmt men het fijngesnipperde uitje
met de kerry, de bloem en de boter tot een licht
geel papje. Daarbij giet men onder voortdurend
roeren langzamerhand den bouillon (van 1 L.
kokend water en 4 maggi-bouillonblokjes), laat
de soep een oogenblik zachtjes doorkoken en
giet ze dan door een zeef, in de soepterrine.
MEER VRUCHTEN IN ONZEN MAALTIJD!
Profiteert van de sinaasappelen.
„Hebt u al geprofiteerd van de goedkoope
sinaasappelen? vraagt het tijdschrift „Voeding
en Hygiëne".
Hebt u 's morgens, 's middags en 's avonds
een sinaasappel gegeten?
Krijgen de kinderen het uitgeperste sinaas
appelsap te drinken?
Hebt u het al gegeven aan patiënten? Bijvoor
beeld met wat citroensap vermengd of met ge
knipt eiwit?
Denkt u er aan, dat, als afwisseling, sinaas
appelsla met noten of amandelen gemengd, erg
lekker is?
Maakte u van het sinaasappelsap al eens een
gelei-pudding, of, met griesmeel, een ander
frisch puddinkje? Ook met rijst, op dezelfde
wijze als riz-glacé, laat het sinaasappelsap zich
best smaken.
Weet u, dat een sinaasappelsaus, gemaakt bij
een griesmeelpudding, een' aardige variatie op
de bessensapsaus is?
Maakte u al sinaasappel jam en -limonade?
Denkt u er om de schilletjes te bewaren in
suiker of in azijn? Voor deze en voor nog veel
meer gerechten zijn de sinaasappelen, zelfs de
zure, want ook de suiker werd goedkooper, nu
met succes te gebruiken.
Probeert u toch om méér vruchten te ver
werken in de maaltijden. Alle huisgenooten, de
kinderen niet het minst, zullen dankbaar zijn
voor deze welkome afwisseling."
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden san
den Sohaakredaoteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
Probleem No. 249.
FRED. LAZARD (Parija),.
WMZ//
Mat in vier zetten.
Stand der stukken
Wit: Kdö, Tal, Th2. Pbl. Pd2, c2.
Zwart: Kei, Tdl. Pa7, Pg7, 1>4. b5. ff».
te maken. Troostloos
Th.'l: en Wit verliest
le. prijs, wedstrijd „Dresdner Anzeiger" (1927).
Eindspel No. 55.
De techniek van den strijd tusschen de zware
artillerie (d.w.z. van Dames en alle Torens met
elkaar) biedt doorgaans zeer leerzame momenten.
Hoe snel daarbij een verbitterde strijd kan over
gaan in één zonder kansen, toont het volgende
voorbeeld, dat na den 40sten zet van Wit ontstaan
is. De partij werd gespeeld in het tournooi te
Ramsgate, 5 April 1929, tusschen J. R. Capa-
blanca en W. Wint e r (met Wit).
Er volgde:
40. Tf5—h5
Zwart ziet voorloopig af van den druk op den
pion f4, met als gevolg het betrekken van den
witten Koning in de catastrophe en daardoor
het uiteenrukken van de witte figuren.
Tf2g2 41. Dh4—lilf
Kgl—f2 42. Dhl—h3
De3—g3« 43.
Om een weerstandslinie
was natuurlijk 43. Dh3:,
pionnen.
Langer tegenstand bood hier echter 43. Df3.
Na 43Tf4:44. Df4:, Tfö; 45. Df5:.
Of5j-46. Kgl gaven 2 Torens tegen Dame
(ondanks een pion minder) allerlei remisekansen.
43. Dh3e6!
Ook nu kon Zwart de boven vermelde pikante
variant door 43Tf4:j; 44. Üf4:, Tfö enz.
bereiken. De elastische tekst manoeuvre is echter
veel meer dwingend.
Kf2gl 44.
Een der beide pionnen e4 of f4 moest vallen.
Op 44. d5 volgt 44De4 (wat in geval
van 43. Df3! niet mogelijk ware geweest).
44. De 6 x c4
Tfl—el 45.
Wit hoopt nog op verdediging, maar wordt
snel overweldigd door den vernieuwden aanval
op pion f4.
45.
Tg2f2 46.
Tel—e4 47.
Een fijne beslissingszet.
Opgegeven.
Dc4—f7
Th 5—f5
g6—g5!
Oplossing Eindspelstudie No. 71.
(O. FINKEN).
Stand der stukken:
Wit: Kgl, Tfö, Tf8, b2, f2, g3.
Zwart: Kh3, Dli7, b3, f3, g2, g4.
1. Tf8gSDh7h6; 2. Tfö—gö, Dh6—h71;
3. Tgög6 (Tg8g64. I)h7xg6 met remise);
4. Dh7h5 ofg74. Tgög4 met spoedig mat.
Goede uitwerking ontvangen vanH.
de Ruijter, te Bloem endaal; H. W. v.
Dort, te Haarlem; F. Brandon, te Heem
stede (ook nog van Probleem No. 244).
VOOR DE KINDEREN.
89.
Maar eind'lijk toch is Sientjes schedel
Naar Jocko's zin genoeg beklopt,
Waarna h(j, netjes en zorgvuldig,
Zijn staartpunt in de gasslang stopt;
„Ha!" denkt hij„met zoo'n mooie staart,
Ben Tc zeker tweemaal zooveel waard!"
90.
SAMBO EN S OCKO
Van een leeuw en een aap,
Vol ijver om zijn vriend te redden,
Zoekt hij nu gauw een teiltje op,
Hij laat het vol met water loopen.
En giet het over Sambo's kop;
Sam komt gelukkig daad'lijk bij,
En één, twee, drie, verdwijnen zij!
91.
Reeds maanden koestert Kees de slager
Een teed're liefd' in zijn gemoed,
Voor Sientje, wier aanminnig snoetje
Zijn hart steeds sneller kloppen doet
Kijk, jongens, rrt! daar belt hij aan,
Met keur van bloemen rijk belaan!
door G, Th. ROTMAN.
92.
Hoor, piep! daar gaat de deur al open
„O, Sien! O, Schat!" roept Keesje luid;
Verborgen in zijn bloemenhulde
Strekt hij naar Sien zijn armen uit
Althans zoo meent hij; naar men ziet,
Is 't evenwel zoo ver nog niet!