7d® Jaargang
11 Juli 1930. Tweede Blad.
N°. 28
LOSSE BLAADJES.
Onwijs!
BROKJES LEVENSWIJSHEID.
VOOR OE VROUW.
n
SCHAAKRUBRIEK.
(Nadruk verboden.)
't Gebeurde in Amerika:
Een man vol wijsbegeerte
Kreeg eensklaps in zijn wijzen bol
Een rare reisbegeerte.
Hij wenschte in een houten vat
Een toertje te gaan maken,
En door den grootsten waterval
Al vallend te geraken.
Hij liet zich kuipen in een ton
Met extra dikke wanden;
Wanneer Diogenes 't kon zien
Wat zou hij watertanden!
Hij legde zich gemakk.'lijk neer
Op een matras met veeren,
En zoo wou onze wijze man
Den waterval trotseeren.
Een schipper nam hem in zijn vat
Op sleeptouiv aan zijn bootje;
Die zei maar niet, maar dacht: „Daar gaat
Er weer een naar zijn Grootje!"
En toen hij losgelaten was
Dreef met den stroom hij mede,
Per Niagara eerste klas
Ging 't verder naar beneden.
Hij stortte neer in 't bruisend nat
En't vaatje sloeg aan stukken
Neen, 't waagstuk zou, wat dat betreft,
Maar al te goed gelukken!
De wijsgeer had na deze reis
Wat frissche lucht ivel noodig,
Een beetje ventilatie ivas
Dus gansch niet overbodig.
Want toen de man zichzelven van
Zijn vrijheid deed berooven,
Toen ging de deur secuur op slot;
Den sleutelliet hij boven!
Te stevig bleek de mooie ton
Zoo keurig heel gebleven,
Want vóór men hem bevrijden kon
Had hij den geest gegeven.
Dus werd dit roekeloos geval
Zoo ieder aan den wal dacht
Een val, die zonder ongeval
Toch onzen vriend ten val bracht!
In wijze boeken had de man
Waarschijnlijk veel gelezen,
Maar 'n icijsgeer kan zoo nu en dan
Ook wel eens onwijs wezen!
Zaterdag 12 Juli '30.
MOED
(Nadruk verboden)
Ten opzichte van geen enkele deugd heerscht
zooveel misverstand. Bij moed denkt men over
't algemeen allereerst aan een soort driestheid,
welke zich onder den invloed van zelfbedwelming
openbaart. De spreekwoordelijke dapperheid van
den soldaat, van den sportman, van den onder
nemer, den speculant, kortom van al de helden,
wier waagstukken bewondering bij de menigte
wekken, berust grootendeels op een beneveling
van den geest, welke het besef van het gevaar
wegneemt en het verantwoordelijkheidsgevoel ver
zwakt.
Dit soort moed is evenmin zeldzaam als het
bewonderenswaardig is.
Wie den oorlog niet alleen kent uit chauvinis
tische schoolboekjes en liederen, maar zelf aan
het krijgsbedrijf deel heeft genomen of althans
het verslag van de werkelijkheid heeft gelezen,
zooals de boeken van Barbusse, Remarque,
Batzko en dozijnen andere oud-strijders dit geven,
merkt telkens weer op, dat de held van het
slagveld op alcohol leeft. Trouwens ook vroeger,
toen het in den oorlog zoogenaamd wat gemoede
lijker toeging, maakten de verheerlijkers van sol
datenmoed argeloos gewag van den oorlam of de
jenever, die vóór het gevecht aan de manschappen
werd uitgereikt. De groote slagen uit de geschie
denisboekjes zijn gewonnen in dronkenschap.
Bedwelming behoeft niet louter door lichame
lijke vergiftiging te ontstaan. Ook louter ziel
kundige factoren kunnen den geest verdooven.
De held van den weg, die met zijn auto een
sneltrein inhaalt en voorbijrijdt, is het slachtoffer
van een veel voorkomenden roes. Met moed heeft
zijn roekelooze rit niets te maken. Gaf hij zich
nuchterweg rekenschap van het gevaar, waaraan
hij zichzelf en anderen noodeloos blootstelt, hij
zou zijn vaart matigen.
Hij is evenmin moedig als de driftkop, die in
opwinding zijn patroon uitscheldt of zijn mede
dinger het huis uittrapt. Ook de driftige handelt
niet als vrij, verantwoordelijk man, maar verricht
zijn daden slechts onder narcose. Zoodra hij uit
zijn bedwelming ontwaakt, heeft hij spijt en
begrijpt hij niet, hoe hij zoo buiten zichzelf heeft
kunnen zijn.
Opgezweept door een succes begint de onder
nemer zijn waagstuk. Hij telt niet het risico, dat
zijn wankel opgezet plan meebrengt. Verblind door
hetgeen anderen bereikten, meent hij hun stout
moedigheid te moeten evenaren. Ja, hij wil hen
in onverschrokkenheid overtreffen. Angstig staren
zijn betrekkingen hem na, als hij, van zakendrift
duizelig, doorzet tegen allen goeden raad in.
Als een slaapwandelaar equilibreert hij over de
nok van de daken. Als hij straks met gebroken
leden ter aarde ligt, bewondert men hem in zijn
val. „Men mag van hem zeggen wat men wil,"
mompelt men, „maar een moedig man was hij
toch
Het is de moed van brooddronken studenten;
de moed van krankzinnigen, die in hun delirium
door geen half dozijn oppassers zijn te bedwingen.
Ware moed is iets anders. Ware moed is het
product van het nuchterste oogenblik. Het ken
merk van den moed is het rustige zakelijke
doorschouwen van doeleinden, middelen, conse
quenties. Het rekening houden met de omstandig
heden en met de gevolgen. Het eerlijk zich af
vragen van de beweegredenen, het doorvorschen
van de drijfveeren tot de daad, welke men zich
voornam.
Ware moed overschat niet zijn krachten,
maar meet ze en weegt ze. Ware moed wendt ze
slechts aan voor een vrij, zelf gekozen doel, van
welks belang hij terdege is overtuigd. Ware moed
neemt bij voorbaat de volle verantwoordelijkheid
op zich voor de handeling, van welker nood
zakelijkheid hij zich met onbeneveld doorzicht
rekenschap heeft gegeven.
Ware moed durft zich terugtrekken, waagt het
te weigeren, schaamt zich niet laf te lijken. Maal
ais ware moed eenmaal ja heeft gezegd tegen
hetgeen plicht of verlangen gebiedt, dan bestaan
er geen moeilijkheden, welke de vastbesloten daad
kunnen tegenhouden.
Is onbesuisdheid het spel van den schooljongen,
moed is het brevet van de rijpheid. Roekeloosheid
loopt zich dol op illusies; moed streeft naar het
bereik van de werkelijkheid. Brani doet een
beroep op het applaus van de buitenwereld, wijl
hem het zelfvertrouwen ontbreekt. Moed heeft
geen loftuiting van noode, noch trekt hij zich
iets van afkeuring aan, daar moed op zelfver
trouwen berust en zijn eigen, innerlijke maatstaf
bezit. Slechts deze moed maakt den mensch
onafhankelijk en vrij.
H. G. Canneoieter.
VAC ANTIEJURKEN VOOR BOSCH
OF STRAND.
Men beweert wel eens, dat de mode om dezen
tijd van het jaar op het doode punt staat.
Want, nietwaar, alle zomeruitzetten zijn klaar
en het is nog te vroeg voor de najaars- en
wintercollecties. Aan den eenen kant zou dit
reden tot juichen kunnen zijn, omdat er uit
blijkt, dat onze zomer nog heerlijk jong is en
dat er nog maanden van stralend zomergenot
vóór ons liggen. En aan den anderen kant
is het feitelijk niet waar, dat van dat doode
punt. Want juist in dezen tijd en dat gaat
zoo den heelen zomer door, vooral als de uitver-
koopen het uiterste hoogtepunt hebben bereikt
worden nog allerlei nieuwe jurken op stapel
gezet, omdat we daar in den zomer nu eenmaal
heel wat van aan kunnen. En omdat de zomer
stof jes zoo allerverleidelijkst zijn! En als we
met vacantie gaan.... dan komt er nog een extra
stel jurken by natuurlijk. We zien dan ook veel
jurken van bedrukte shantung, een heerlijke
stof voor luchtige .jurken voor bosch of strand.
Het plaatje geeft een paar leuke toepassingen
hiervan (van „femme de France") weer. Men
Oplossingen, bijdragen, snz. te zenden aan
den Schaakredaoteur,
Qed. Oude Gracht 88, Haarlem.
Probleem No. 2(55.
A. ELLERMAN.
(Buenos Aires).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kf7, Dbö, Lc7, Lhl, Pd6, Pe6, g3.
Zwart: Ke5. Dd5, Td4, Lf2, Ph4, g6.
Partij No. 114.
Gespeeld in het internationaal tournooi te
Biünn, Sept. 1928.
WitZwart
F. S a m i s c h Dr. E n g e 1
(Gablonz). (Eisenach).
Indisch
d2d4 1. Pg8—f6
c2c4 2. e7e6
Pblc3 3. Lf8b4
a2a3 4.
In voorgiftstiji gespeeld. Samisch vermijdt met
opzet de, aan den tegenstander, welbekende
paden (4. Dc2, enz.) en dwingt hem zoo tot
zelfstandig denken. Van objectief standpunt uit,
is echter de tekstzet niet aan te bevelen, daar
de vijand bij goed tegenspel mooie kans heeft,
de daaruit ontstane zwakke punten van den
witten Damevleugel met succes te benutten.
4. Lb4xc3
b2 x c3 5. d7d6
Ddlc2 6. Dd8e7
Een geestelooze schablonenontwikkelingDe
zwakke Damevleugel van Wit moest door 6
c5 (eventueel gevolgd door Pc6 of Da5) onder
druk worden gezet.
e2e4 7. e6e5
f2—f3 8. 0—0
Lfld3 9. Pb8c6.
In gesloten spel moet men de bewegingsvrijheid
van de pionnen, in het bijzonder der centraal
gelegen tirailleurs, niet door figuren hinderen.
Juist is 9c5; op 10 Pe2 volgt dan 10
Pc6; 11. dö, Pa5 en daarna b6 en La6. Indien
Wit echter afziet van d4d5, komt Zwart later
(na b6 en La6) door cd4: tot een gevaarlijk
tegenspel op de c-lijn.
Pgle2 10. Pf6e8
Zwart, die, door het vastzetten van zijn e-pion,
geen mogelij klieid heeft aan de rotsvaste centrum
stelling van zijn tegenstander te tornen, is om
een goed ontwikkelingsplan verlegen.
0—0 11. b7b6
Lele3 12. Pc 6aö
Pe2—g3 13. Lc8e6
Waarom niet LaG i Zwart vreesde ten onrechte
Pfö.
Dc2e2 14. f7—f6
f3—f4 15. e5xf4
Tflxf4 16. De 7—f7?
Noodzakelijk was Dd7, om f7 voor den Looper
vrij te houden en tevens eventueel Da4 te kunnen
spelen. Nu wordt Zwart keurig afgemaakt.
d4dö17. Le6d7
Tal—fl 18. Pa5b7
Pg3—f5 19. Pb7cö
Le3xc5 20. b6Xc5
De latente veerkracht der witte aanvalstroepen
wordt nu, door een Morphyaansch pionoffer, tot
een vernietigende uitwerking gebracht.
e4e5ü 21.
De diagonaal des doods d3—li7 wordt geopend!
21. d6xe5
Tf4h4 22.
Zwart is reddeloos verlorenzulks hoofdzakelijk
door den ongelukkigen stand van zijn Dame.
22. h7h6
Th4xh6 23. Pe8—d6
Nu volgt een schitterend slot..
Pf5e7f!24. Df7xe7
Th6h 8-j-25. Opgegeven.
Mat volgt in hoogstens 3 zetten.
Oplossing Probleem No. 262.
J. W. L o o ij e n J r.).
Stand der stukken:
Wit: Kb6, Dhl, Tel, La8, Ld6, Pc3, b3. c2, f2.
Zwart: Kd4, c6, e3, e5, f3, f4.
1. Tele2, enz.
Goede oplossingen ontvangen van
H. de Ruijter, te Bloemendaal; J. v.
Gulik, te Overveen.
is er al geruimen tijd in geslaagd, de onaange
name geur van shantung (en ook tussor) vol
ledig uit de stof te verwijderen. Deze geur was
namelijk vroeger oorzaak, dat de stof niet zoo
r«rmt
veelvuldig werd toegepast. Deze shantungstof jes
zijn nu alleraardigst bedrukt met kleine
bloempjes of boeketjes, stippen, enz. Met effen
stof kan men deze dan heel leuk in een japon
verwerken. De garneering bestaat dan verder
uit niets anders dan een effen linnen kraagje,
eventueel van effen shantung en bij lange mou
wen, ook manchetten daarvan. Effen strooken
of biezen kunnen het japonnetje verder ook nog
i garneeren of afzetten. Zooiets laat het linksche
i figuurtje zien, waarbij de effen strook dan nog
1 met duidelijk zichtbare steken is opgestikt.
Stolpplooien geven de rok van voren de noodige
ruimte. Kraagje en manchetjes zijn nog met een
zigzag tres afgezet. Het rechtsche model is weer
eleganter door de ruime, klokkende rok. Het
kraagje is afgezet met een plissé. De ceintuur
moet van dezelfde kleur zijn als de strik aan het
kraagje. LOES.
RECEPT.
Voor gestoofde komkommers neemt men op
6 komkommers 3 kopjes vocht van de kom
kommers, 1,4 kopje azijn, 2 platte lepels bloem
en 2 lepels boter. Men schilt de komkommers
dun en snijdt ze in vieren in de lengte. Desnoods
de bittere punten wegsnijden. Vervolgens haalt
men met een zilveren lepel het zaad eruit en
werpt dat weg. Dan de komkommers in stukjes
van ongeveer een halve vinger lengte snijden. In
zoo min mogelijk kokend water laat men ze gaar
koken, wat ongeveer een kwartier duurt. In een
vergiet uit laten druipen en het vocht opvangen.
Van het komkommer nat en de azijn bereidt men
een saus (met bloem en boter, niet als bloem-
koolsaus), waarin men ten slotte de komkom
mers nog een kwartiertje na laat stoven.
Coiffeur: „En hoe heeft u graag uw haar ge
knipt, jongeheer?"
Henri: „...Net als papa, rondom ponnie en
middenin heelemaal kaal."
VOOR DE KINDEREN.
DE EZEL VAN MIJNHEER PIMPELMANS,
door G. Th. ROTMAN.
9. Want niet zoodra stond Jodocus met zijn
voeten op den grond, of tjoep! daar kieperde
de heele wagen achterover. De ezel spartelde
boven in de lucht en mijnheer Pimpelmans zat in
de diepste diepte. Blijkbaar was hij dus de
zwaarste. Doodsbenauwd klampte hij zich met
beide handen aan het voorbankje vastHelaas,
ook dit was op zoo'n gewicht niet berekend!
10. Het schoot opeens los, en mijnheer Pim
pelmans tuimelde achterover in een doornstruikje,
wat nu niet bepaald zoo'n aangename gewaar
wording was. De wagen, nu opeens van zy'n
achterlast bevrijd, klapte terug en de ezel kwam
met alle vier zijn hoeven precies op den armen
Jodocus terecht, 't Was een gejammer en een
gehiha van je welstel
11. Versuft en wezenloos stonden mijnheer
Pimpelmans en Jodocus elkander aan te gapen.
Jodocus had minstens drie gekneusde ribben,
terwijl mijnheer's gezicht vol schrammen en
builen zat, zoodat 't meer op 'n landkaart geleek,
dan op een menschengezicht. „Dat overkomt me
niet meer!" zei mijnheer Pimpelmans, en hy liep
regelrecht naar den wagenmaker. Nu, die wist er
wel wat op.
12. „Het zaakje komt schitterend voor
mekaar!" zei hij, „ik mag 'n ijsbeer worden, als-ie
ooit van z'n leven weer achteroverslaat!" En hij
zette er vanachter nog een extra wiel aan. „Het
is eigenlijk het ei van Columbus," dacht mijnheer
Pimpelmans, toen hy 't bekeek, „maar een reuze
idee is het!" Toch nam hy zich voor, niet meer
achterin te gaan zitten.