hooréhrom
TWEEDE BLAD.
LOSSE BLAADJES.
THUISKOMST.
BIOSCOOP
JAPON VOOR A.S. MOEDERS.
DE DOKTER AAN
HET WOORD.
ONZE TUIN.
BURGERLIJKE STAND
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
No. 34. 25 AUGUSTUS 1933.
Nu isi voor de meeste menschen
De vacantietijd voorbij,
En we kunnen weer gaan werken
Lustig, opgewekt en blij.
Ha, hoe prettig is de thuiskomst
Als j'een poos bent weggeweest!
Ja, het eind van de vacantie
Is voor mij het schoonste feest!
Vroolijk sluit 'k mijn huisdeur open;
'k Weet al, wat ik 't eerst zal zien:
'n Vestibule vol met kranten,
Die 'k straks lezen zal.misschien!
Hoe gezellig is mijn huisje:
Ramen en gordijnen dicht;
De verdroogde kamerplantjes
Leveren een fraai gezicht!
In den tuin groeit gras en onkruid
Ongeveer een meter hoog,
En de omgewaaide bloemen
Zijn beslist een lust voor 't oog!
Hoe genotvol zal 't verzorgen
Van dat slordig boeltje zijn!
Om mij weer in 't zweet te werken
Vind 'k natuurlijk reuzefijn!
Eerst de koffers uit gaan pakken
Dat is al een leuk karwei;
Dan een klein half uurtje zoeken
Naar 't verdwenen scheergerei;
En vervolgens ga ik lezen
Wat de post mij heeft gebracht.
Hoe attent! De fiscus heeft ook
Liefderijk aan mij gedacht!
Voorts een brief van Tante Antje.
Heerejee, ik ruik al lont!
Ja, ze wil bij ons logeeren
En ze arriveert terstond.
Op die tijding schiet mijn vrouwtje
Als een dolle in den draf.
En ik grijp de grasmachine
En stuif op mijn tuintje af.
Na een kort onrustig nachtje
Ga je 's morgens naar je werk.
Ha, je voelt je bij den arbeid
Levenslustig flink en sterk.
Werken vind je plotsling heerlijk!
(Waar of niet?) Je denkt gewis,
Dat vacantie, goed bekeken,
Toch maar tijdverspilling is;
En je denkt geen oogenblikje:
Nu ben 'k weer mijn vrijheid kwijt;
Ja, die thuiskomst na vacantie
Is gewoon een heerlijkheid!
Toch wil ik U wel bekennen:
Ondanks wat 'k U heb verteld,
Had 'k dit heerlijk oogenblikje
Gaarne nog wat uitgesteld!
LUXOR-THEATER.
Vanaf heden draait in het Luxor-Theater
wederom een van Metro Goldw.yn Mayer's beste
producties:
„Twee Vaders".
(Divorce in the Family), met in de hoofdrollen:
Jackie Cooper, Conrad Nagel en Lewis Stone.
Regie van Charles F. Riesner.
John Parker is een oudheidkundige, die de
geheele wereld rondreist om opgravingen te
doen. Hij heeft twee zoons, Terry en Al. Zijn
vrouw is van hem gescheiden, omdat zij er
genoeg van had steeds alleen thuis te zijn,
terwijl haar man op reis was. Zij is hertrouwd
met dokter Shumaker, die haar en haar jongens
een gezellig tehuis wil aanbieden.
Al en Terry hebben een maand doorgebracht
met hun vader, die in de woestijn bezig is met
opgravingen. Als zij weer naar hun moeder
teruggaan, vernemen zij, dat deze in dien tijd
met den dokter getrouwd is en Terry weigert
zijn „nieuwen vader" te erkennen. Al gaat naar
de Militaire Academie en Terry voelt zich alleen
en verlaten in een vreemde omgeving, waaraan
hij zich moeilijk kan aanpassen.
Als Al zijn vacantie thuis komt doorbrengen,
is hij een groote steun voor zijn jonger
broertje, maar na korten tijd toont hij meer
interesse voor een buurmeisje dan voor Terry.
Nu kan de kleine het niet langer verdragen, hij
loopt weg, en zoekt zijn „echten" vader op.
Na eenigen tijd beseft Al, dat het zijn schuid
is, dat Terry weggeloopen is en roeit de rivier
op om hem te zoeken. In de mist wordt zijn
bootje overvaren en Al ernstig gewond. Een
bloedtransfusie blijkt noodzakelijk en dokter
Shumaker stelt zijn eigen bloed hiervoor
beschikbaar.
Intusschen heeft Terry zijn vader gevonden
en samen zijn zij teruggegaan om den dokter
mede te deelen dat, ondanks den uitspraak van
den rechter, de jongen met zijn vader mee zal
gaan. Terry is zeer onder den indruk van het
ongeluk, dat zijn broeder gehad heeft en beseft,
dat dokter Shumaker het leven van den jongen
gered heeft. Ook de dokter zelf ziet in, dat hij
den jongen verkeerd aangepakt heeft en als
Rarker voorstelt Terry mee naar Zuid-Amerika
te nemen, verklaart deze toch liever bij den
dokter te blijven. Parker heeft intusschen aan
het ziekbed van zijn oudsten zoon den dokter
beter Ieeren kennen en durft nu zijn beide
jongens gerust aan hem toevertrouwen.
824.
Deze gekleede
middagjapon
voor a.s. moe
ders zouden wij
wollen georgettp
raden van effen
zomerwol, b.v.
of crêpe de
chine te ma
ken.
De japon,
die ver naar
de linkerzij
de sluit met
drukknoopen.
heeft een shawl-
kraag met ruime
volant, en is
even onder de
taille me* twee
stofreepen dicht
gestikt.
De mouw heeft
eveneens als af
werking een vo
lant.
De rok is om
de heupen glad
en wordt vanaf
kniehoogte rui
mer.
In de hals
uitsnijding kan
'n kanten vestje
worden gemaakt
Patronen kun
nen in alle gewenschte maten onder Nr
824 worden aangevraagd.
De prijs bedraagt f0.58.
m
VOOR ONZE LEZERESSEN.
Patronen worden toegezonden na ontvangst
van het bedrag op postrekening 52626 van der
Modedienst, Den Haag, of na inzending pei
postwissel of in postzegels aan de Mode
redactrice. Roelofstraat 109, Den Haag. Ge
wenschte maat en nummer vermelden.
D 4
EEN PRAATJE OVER DE HUID.
Haar taak en haar behandeling.
Door Dr. E. H. Lange.
Reeds in de oudheid was het den medici be
kend, dat de huid niet slechts dient voor de uit
wendige bescherming van het lichaam, maar dat
zij ook met het geheele organisme voortdurend
lichaamssappen uitwisselt. Men veronderstelde
toen reeds, wat moderne proeven en waar
nemingen hebben .bevestigd, n.l. dat de huid „de
spiegel van het geheele lichaam" is en dat elke
inwendige ziekte ook aan de huid waargenomen
kan worden. Verder diende de huid, zooals men
zei, voor de afvoer van kwade sappen en stag-
neerend bloed. Men vermoedde toen reeds, wat
het moderne onderzoek bewezen heeft, n.l. dat
de huid, behalve haar beschermende werking,
nog andere belangrijke functies te verrichten
heeft. Wij noemen hier bijv. de warmteregulee-
ring en de stofwisseling der gassen, waarvoor
een nauwkeurige werking van het geheele bloed
vaatstelsel van de huid en van de zweet- en vet-
kliertjes noodzakelijk is. Eerst in den allerlaat-
sten tijd is gebleken, dat de huid daarnaast nog
een beschermende werking uitoefent, welke als
het ware naar binnen is gericht en een groote
rol speelt bij de vorming van afwerende midde
len in geval van ziekten, met name van infectie
ziekten. Dat het overige deel van het lichaam
als regel weinig geschaad wordt, wanneer de
ziekte op de huid kan uitwoeden, is een bekend
verschijnsel. Zoo heeft tuberculose het gunstigste
verloop bij het optreden van huidtuberculose.
Omgekeerd kunnen wij bij inwendige ziekten,
bijv. van de stofwisseling, de organen met in
wendige afscheiding, het bloed e.a. het optreden
van soms lichte, soms ernstige ziekten waar
nemen. In bijzondere mate geldt dit van huid
ziekten, die optreden na het gebruik van be
paalde voedingsmiddelen of medicijnen.
Reeds uit deze korte uiteenzetting blijkt dus,
dat een verstandige lichaamsverzorging onmis
baar is voor een goede gezondheid. Slechts een
frissche huid met een goede bloedcirculatie kan
een gezond lichaam bedekken; laat de toestand
van de huid te wenschen over, dan is het onjuist
om dit door poeder zoo lang mogelijk verborgen
te willen houden. Dit uitstel kan slechts schaden;
de oorzaak moet dadelijk opgespoord en uit den
weg geruimd worden, dan zal de huid ook weer
gezond worden.
Het op zichzelf zoo gezonde zonlicht kan bij
verkeerde toepassing tot ernstige schade leiden.
De onbeschermde huid kan in gevaarlijke mate
verbrand worden, *,ooral als zij in deze richting
gevoelig is, zooals vaak het geval is bij blonde
en roodharige menschen. De chemisch werkende
zonnestralen veroorzaken dan de verbranding.
Wanneer van het zoiu'cht genezing wordt ver
wacht, zooals bij tuberculose, moet de bestra
ling zeer geleidelijk worden uitgebreid, anders
zou een snel voortschrijden der ziekte inplaats
van genezing het gevolg kunnen zijn. In alle
gevallen kan men de huid behandelen met
crèmes, die tegen verbranding beschermen. Is er
reeds verbranding opgetreden, dan moet de huid
zoo spoedig mogelijk weer in normalen toestand
worden gebracht door verkoelende oliën of
poeders.
Bij de bestraling dóór het zonlicht kan er ook
een aangeboren of verkregen gebrek aan pig
ment in de huid aan het licht komen. Er ontstaan
dan leelijke plekken, die soms over het geheele
lichaam uitbreiden. Vaak staat men voor derge
lijke gevallen machteloos, maar soms kan juist
door bestraling genezing worden aangebracht.
Dezelfde verschijnselen, welke bij verbranding
der huid optreden, do£n zich ook voor bij be
vriezing. Ook hier is voorkomen beter dan ge
nezen. Onvoldoende kleeding, of te nauwe
kousen, schoenen of handschoenen, zijn als
regel de eerste oorzaak van de bevriezingen, die
het meest optreden aan de lichaamsdeelen die
het verst van het hart verwijderd zijn en dus de
slechtste circulatie hebben. Wie hiervoor ge
voelig is, moet evenals zij, die last hebben
van wintervoeten of winterhanden voor het
begin van het koude jaargetijde afdoende maat
regelen nemen, aangezien de kwaal anders elk
jaar terugkomt. Warm en koud water, afwisse
lend toegepast, massage en gymnastiek om den
bloedsomloop te bevorderen, benevens jodium,
kamfer, ichthyol e.d. bevattende preparaten zijn,
evenals hoogtezon-bestralingen en diathermie,
bruikbare middelen.
Voor schoonheidsgebreken zal men zich van
zelf wel naar een ervaren huidarts begeven.
Vaak wordt dit achterwege gelaten, omdat de
patiënt het geval toch als hopeloos beschouwt,
doch ten onrechte. Levervlekken kunnen bij
voorbeeld zeer goed verwijderd worden, evenals
tatoeëeringen. De vroeger gebruikelijke metho
den hadden inderdaad vaak niet het gewenschte
resultaat, doch tegenwoordig kan men de pa
tiënten met recht hoop geven.
WAANVOORSTELLING EN HALLUCINATIES.
Door Dr. W. HEIDEKAMP.
Wanneer een patiënt waanvoorstellingen heeft,
wordt hij zoozeer door z'n onjuiste ideeën be-
heerscht, dat hij volkomen ongevoelig blijft
voor tegengestelde voorstellingen en door niets
van zijn verkeerde inzicht overtuigd kan worden.
Er is dus een groot verschil tusschen een on-
juiste opvatting en een waanvoorstelling. Een
j onjuiste opvatting is een verstandskwestie en
j kan bestreden worden door zich te richten tot
het verstand, doch bij een waanvoorstelling
j speelt daarnaast de gemoedsaandoening een
belangrijke rol. Schokkende gebeurtenissen,
teleurstelling, langdurige smart, maar ook on
verwacht gelujc kunnen zich op deze wijze uiten.
De leek tracht waanvoorstellingen vaak te
verklaren door zinsbegoochelingen, doch dit is
onjuist. Eerder heeft het omgekeerde plaats,
want zinsbegoocheling wordt als regel veroor
zaakt door een waanvoorstelling. De zoo ont
stane hallucinaties zijn zoo krachtig, dat zij al
het andere verdringen en den patiënt den kijk
op het werkelijke leven met zijn gebeurtenissen
doen verliezen. Het vermogen om te oordeelen,
ontbreekt. Anders is het bij een dwangvoor
stelling; hier weet de patiënt zelf zeer goed, dat
de voorstellingen, die hem in haar macht hebben
gekregen, onzinnig zijn. Hij doet bijv. iets,
omdat hij ertoe gedreven wordt, al weet hij zelf,
dat het dwaas is. Hij kan er zich echter niet
tegen verzetten.
Om een patiënt te beoordeelen is het dus
noodig, dat wij weten hoe hij zich oriënteert
ten opzichte van zijn omgeving. Kan hij zich
nog een juiste voorstelling maken van plaats
en tijd, weet hij waar hij zich werkelijk bevindt?
Kent hij de personen uit zijn omgeving en weet
hij, wie en wat hij zelf is? Dit vermogen om
zich te oriënteeren ontbreekt vaak ook bij de
allerernstigste gevallen van zwakzinnigheid. Het
geheugen is dan verloren gegaan, zoodat ook
de vorming van begrippen niet meer mogelijk is.
Van bijzondere beteekenis blijft de vraag, of
ook zielsziekten aanstekelijk zijn. Dit is on
getwijfeld het geval, al moet men zich de over
brenging niet denken als bij een infectieziekte,
die door bacillen wordt veroorzaakt. Er bestaat
echter zeer zeker psychische infectie en deze
kan zelfs den vorm van een epidemie aannemen,
waarvan gevallen van massasuggestie een ken
merkend voorbeeld zijn. Voor een dergelijke
psychische infectie is lang niet iedereen gevoelig,
maar dat kan tenslotte ook worden gezegd van
physieke infecties.
VLOEIBARE MEST.
Van water alleen k,an een plant niet leven;
zij heeft ook vaste vbedingsstoffen noodig en
deze zijn in den grond niet altijd in voldoende
mate aanwezig. Men kan ze dan met vloeibare
mest begieten, bij voorkeur in water opgeloste
koemest, waar eens in de twee of drie dagen
mee begoten wordt, bij voorkeur 's avonds.
Zwakke oplossingen om de paar dagen gegeven
zijn beter dan sterke oplossingen met grootere
tusschenpoozen. Men kan de vloeibare mest ook
zeer goed maken van duivenmest en- natuurlijk
van kunstmeststoffen, die bij den bloemist kant
en klaar gemengd te verkrijgen zijn.
Ondertrouwd: W. C. Bergisch en B. E. Richel;
C. F. A. Milders en J. M. Zaaijer; G. Th. Glasz
en H. F. Bakker.
Getrouwd: A. Stuhlmiller met M. Legenstein;
W. J. Driessen met V. v. Hooidonk; S. A. Bot-
bijl met M. H. Bokker.
Bevallen: S. MulderAdema d.; M. E. C.
Apswoude—de Vries d.; E. Schoonede Custer
z.; A. Geeve—Tromp z.; R. VaderFrederiks d.;
C. M. v. Deursende Vries z.
Overleden: C. Schipper 82 j., wedn. van M.
Zwikker; J. Brouwer 61 j., ongeh.
I Met een lichtelijk verbaasden blik bekeek Jan
Pleizer het briefje, dat hij op zijn schrijfbureau
vond liggen.
„Armand Boekman?", vroeg hij, „in de
Zuidwesterstraat No. 236? Wat is dat voor een
man? Ik heb nooit van hem gehoord!"
Mevrouw Pleizer haalde rustig de schouder op.
„Er zullen wel meer menschen hier in de stad
zijn, van wie je nooit gehoord hebt," meende
zij, „evengoed als er heele volksstammen be
staan, die van jouw aanwezigheid op dit onder-
maansche geen flauw vermoeden hebben
Ik heb nooit van hem gehoord.
Maar wat deze meneer Armand Boekman be
treft: hij belde vanmiddag op en vroeg of je
vanavond om 8 uur bij hem wilde aanloopen.
Hij heeft een regenjas noodig en wil graag de
stalen eens zien."
De verbaasde uitdrukking verdween niet van
Jan Pleizer's gelaat. Het was hem nog nooit
overkomen, dat iemand, die hij volstrekt niet
kende, en, die meer dan een uur afstands van
hem verwijderd woonde, zich uit eigen beweging
kwam aanmelden voor een regenjas.
Om half acht reeds bevond hij zich in de
Zuidwesterstraat en het kostte hem niet veel
moeite te constateeren, dat op No. 236 geen
Armand Boekman woonde, noch iemand wiens
naam een ongeveer gelijkluidenden klank droeg,
noch zelfs iemand, die een regenjas noodig had.
Doch Jan Pleizer gaf den moed niet op. Hij
bezocht dus in de Zuidwesterstraat de huizen
No. 36, 136, 156, 186 en nog verschillende
andere, om daarna zijn geluk te beproeven in
de Noordwesterstraat.
Ook daar mocht het hem niet gelukken, een
meneer Boekman, Roekman, Hoekman of Kloek
man aan te treffen, maar toch bleef zijn speur
tocht niet geheel onbevredigd. Op No. 136 in de
Noordwesterstraat werd hem de deur geopend
door een vriendelijken heer, die luisterde naar
den welluidenden naam Jeremias Smit.
„Neen," erkende deze vriendelijke man, tot
mijn spijt heet ik niet Armand Boekman en heb
ik u niet opgebeld over een regenjas. Maar dit
neemt niet weg, dat ik u toch wel graag even
te woord wil staan. Ik heb binnenkort een
regenjas noodig, en als u nu tóch stalen bij
u hebt."
Daar het inmiddels halfnegen was geworden,
besloot Jan Pleizer zijn speurtocht naar den
onvindbaren Armand Boekman op te geven en
liever zijn aandacht te wijden aan Jeremias Smit.
Hij liet zijn stalen zien en meneer Smit toonde
zich hoogst voldaan.
„Typisch," zeide hij, „dat wij elkander door
zoo'n toevallige omstandigheid hebben leeren
kennen. U zocht naar een meneer Armand
Boekman in de Zuidwesterstraat en kwaamt
toen bij mij terecht."
Opeens flitste hem een onrustige gedachte
door het hoofd.
„Maar," voegde hij er verschrikt aan toe,
„vindt u het niet vreemd, dat die meneer Boek
man in de geheele omgeving niet blijkt te be
staan? Kan die telefonische boodschap niet een
j valstrik geweest zijn om u weg te lokken uit
uw woning en
Jan Pleizer glimlachte zelfbewust.
„Zeker," stemde hij toe, „aan die mogelijk
heid heb ik óók gedacht. Maar u begrijpt, dat
ik mij de kans niet mocht laten ontglippen om
zaken te doen. Stel u voor, dat mijnheer Armand
Boekman eens werkelijk bestond en ik geen
gehoor zou hebben gegeven aan zijn telefo-
nischen oproep! Ik zou het mijzelf nimmer
hebben kunnen vergeven!"
Doch Jeremias Smit bleef bedenkelijk kijken.
„Alles goed en wel," meende hij. „Maar wie
weet wat er tijdens uw afwezigheid bij u thuis
gebeurd kan zijn? De valsche telefonische bood
schap moet toch een doel gehad hebben."
Weder lachte Jan Pleizer zelfbewust.
„Ik heb dit alles behoorlijk onder oogen ge
zien," verklaarde hij trotsch, „en rekening ge
houden met drie mogelijkheden. In de eerste
plaats: dat de een of andere gauwdief mij wilde
weglokken uit mijn woning om daarna rustig
bij mij te kunnen inbreken, meenende, dat hij
mijn vrouw en dochter wel door een bruusk
optreden in bedwang zou kunnen houden. Met
het oog op deze mogelijkheid, heb ik den broer
van mijn beneden-buurman, die in zijn jonge
jaren het nobele ambt van bokser uitoefende,
verzocht het zich een paar uur gemakkelijk te
maken in mijn woning."
Jeremias Smit knikte.
„Uitstekend. En de tweede mogelijkheid?"
Jan Pleizer fronste de werkbrauwen.
„Er woont naast mij," vertelde hij, „een
jonge snuiter, die een oogje heeft op mijn
dochter. Maar tot mijn spijt kan ik niet zeggen,
dat ik een oogje heb op hem. De kerel bevalt
mij niet. Hij voert weinig uit en houdt nogal
van boemelenIk heb opgemerkt, dat hij
wanneer ik niet thuis ben, wel eens 'n bezoek
probeert te brengen aan mijn dochter. Hij klimt
dan over den rand van mijn balconnetje. Wel...
vóórdat ik vanavond heenging, heb ik nu met
behulp van een drukkop de douche van de bad
kamer zoodanig geconstrueerd, dat de verliefde
jongeling de volle lading over zich krijgt, als hij
den voet zet op mijn balcon
Jeremias Smit lachte dat hij schudde.
„Buitengewoon vermakelijk! En in de derde
plaats?"
Jan Pleizer boog het hoofd en dempte zijn
stem tot een fluistertoon.
„Mijn vrouw," zeide hij, „heeft omgang met
een vriendin, die een slechten invloed op haar
uitoefent. De feeks heeft al drie huwelijken en
twee scheidingen achter den rug en probeert
nu onrust te stoken in ons gezin. Ik heb mijn
vrouw dan ook verboden nog langer omgang
met haar te hebben. Toch geloof ik, dat zij haar,
wanneer ik afwezig ben, nu en dan opzoekt.
Wellicht is dus de telefonische boodschap van
den onvindbaren meneer Armand Boekman een
verzinsel van mijn vrouw geweest. Met het oog
op deze mogelijkheid heb ik de twee uitgaans-
japonnen, het mooiste hoedje en twee paar
nieuwe schoenen van mijn vrouw in mijn schrijf
bureau verstopt
De klant klopte den kleermaker joviaal op
den schouder.
„Je bent een man, die aan alles denkt," prees
hij, „enwilt u gelooven, dat u mij nieuws
gierig gemaakt hebt? Ik zou wel eens willen
weten, welke van de drie mogelijkheden
„Wel," noodde Jan Pleizer hartelijk, terwijl
hij opstond, „ga met mij mee naar huis, dan
kunt u het zelf constateeren. Ik zal u dan
tegelijk nog een paar staalboeken laten zien.
Misschien hebt u binnenkort nog een pak of
een overjas noodig."
Vertrouwelijk als mannen, wier vriendschap
reeds van jaren herwaarts dagteekent, toog het
tweetal naar Jan Pleizer's woning. In de zij
kamer troffen zij den lezenden en rookenden
broer van den beneden-buurman aan.
Als mannen, wier vriendschap van
jaren her dagteekent.
„Geen onraad, Hansen?" informeerde de
kleermaker.
De ex-bokser grijnsde.
„Zelfs geen muis, ouwe jongen!"
Dan toog Jan Pleizer ter inspectie naar het
balcon. De vernuftige drukknop-constructie
bleek nog volkomen intact, terwijl de vloer van
het balcon geen natte plekken vertoonde
En in de huiskamer trof hij zijn vrouw aan,
gehuld in een eenvoudig japonnetje.
Terwijl mevrouw Pleizer zich verwijderde om
thee te schenken, fluisterde Jeremias Smit zijn
vriend in het oor: „Geen van de drie mogelijk
heden blijkt zich verwezenlijkt te hebben."
Jan Pleizer haalde de schouders op.
„Wacht nog maar even."
Er volgde een kwartiertje van gezelligen kout,
waaraan ook mevrouw Pleizer opgewekt deel
nam. Totdat ze eindelijk langs haar neus weg
aan haar echtgenoot de vraag stelde: „Zeg,
Jan, weet jij niet waar mijn avondjaponnen
kunnen zijn? Ik wilde vanavond een klein
scheurtje repareeren in de blauwe zijden. Maar
ik kon ze nergens vinden
Gemoedelijk knikte Jan Pleizer zijn nieuwen
vriend toe.
„Mogelijkheid No. 3," fluisterde hij. „Mijn
vrouw is nooit gewoon des avonds een draad
in den naald te steken. Het zoeken moet dus
een andere reden gehad hebben."
En daarop zeide hij hardop tot zijn echf-
genoote:
„Lieve schat, je weet, dat ik niet graag wil,
dat je je 's avonds vermoeit. Je werkt overdag
toch al veel te veel. Daarom heb ik de blauwe
zijden opgeborgen in mijn bureau."
J. C. W. DUNCKER.