1 Prettige
J^ers+dasfen
N
H/
JAP
I
fejif t<? v.
H. 11
Oran
Voor
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
No. 51. 22 DECEMBER 19SS.
No. 31.
CHINEESJE S KERSTFEEST
DE TROTSCHE SPAR.
süiwv.i.i»
f dW'h, ^\%T' X f V
DE SNEEUW-SLINGERS.
LOOt
Bezoel
Woor
Om
stemm
Kerstt
RAAI
Ook
Vergee
Kantoor:
bij 5 H.L
EIERKOL
GEKLOPT
PARELCO
BRECHC
M
D
hebben wij
withouten
Alle be
ZAGEN,
Bij ons i
het nieuw
Niet 't out
Fl
6
door
A' ADRIAAN VAN SCHENKHOF.
Fel gierde de scherpe Oostenwind door de
met vastgeloopen sneeuw bedekte straten. In bet
middengedeelte, waar het tramspoor lag. was een
geel-bruine, kleverige brei ontstaan, veroorzaakt
door de pekelwagens, die voortdurend, luid bel
lend, de rails vrijhielden.
Het was tenslotte nog een witte Kerstmis ge
worden. Enkele dagen te voren had het lang
achtereen gesneeuwd, gevolgd door hevige vorst,
die grachten en slooten had dichtgezet en de
sneeuw op de straten had laten liggen. In lange
jaren was dit in de groote stad al niet meer het
geval geweest. Het had meestal geregend
Maar nu dan was de echte kerststemming er.
De kinderen konden sleeën en baantje glijden, en
op de ijsbanen en de slooten buiten de stad werd
druk geschaatst Overdag scheen de zon en zette
met haar, door geen wolken verduisterde, stralen
de sneeuwkristalletjes in een zilveren schittering.
Ofschoon de menschen in warme jassen, waar
overheen een dikke das geslagen, gebogen tegen
den Oostenwind moesten intomen, zoodat hun
neus en ooren zoo rood werden als het vuur in
de kachel, waarbij zij zich straks konden verwar
men, waren zij opgewekt en vroolijk. Bij Kerst
mis immers hoort sneeuw en vorst in onze Noor
delijke landen.
Doch zoodra de avond over de stad neer
daalde, de koude niet meer verzacht werd door
de koesterende zonnestralen en de Oostenwind
feller begon te blazen, werden de straten leeger
en leeger. Alleen als het hoognoodig was, staken
de menschen hun neus buiten de deur. Hier en
daar zag men door d<> ramen een kerstboom in
zilverglans tintelen en kon men kerstliederen
hooren zingen.
De trams schoven half-leeg als een zilveren
slang door de besneeuwde straten. Enkele auto's
reden langzaam vanwege het gladde sneeuwdek
en brachten de inzittenden naar kerstpartijen
In dezen kouden. guren winteravond stond op
den hoek van een straat, zoovee) mogelijk uit
den wind, maar toch in de felle vrieskoude, een
zaam het Chineesje, rillend in een dunne jas, pet
diep over de ooren getrokken en met verkleumde
handen in de jaszakken. Op zijn buik bengelde
een roode broodtrommel met gesuikerde pin
da-tabletten. Als een wandelaar langs hem heen
ging klonk zijn; „pinda, pinda, lekker, lekker",
als een weemoedige kreet om hulp. Maar de
menschen gingen hem onopgemerkt voorbij. Op
dezen kerstavond hadden zij geen behoefte aan
de goedkoope lekkernij, straks wachtte hen een
warm kerstmaal. Slechts heel enkelen onder hen
bleven even staan om hem een paar centen in
dt hand te stoppen, zonder daarvoor de in het
perkament-papiertje verpakte lekkernij te ver
langen.
Het Chineesje stond star voor zich uit te
turen. Zijn moede oogen zagen aan den over
kant van de straat wel de vele tientallen lichtjes
van een kerstboom flakkerden en af en toe troffen
dodr oen wind meegevoerd, de klanken van zin
gende kinderstemmen zijn oor; maar voor hem
was het geen kerstfeest. Straks moest hij naar
het kille, oude huis, dat Li Wan van zijn spaar-
duiten als slaapgelegenheid had ingericht. Daar
stond geen kerstboom, daar was in een smal,
rookerig hokje slechts een klein potkacheltje,
nauwelijks voldoende om de met pinda-verkoo
pers, die in de andere stadswijken ventten, opge
propte, kleine ruimte te verwarmen. En boven,
op de vloer der overigens leege kamertjes en den
tochtigen zolder, lagen naast elkaar de stroo-
matrassen met één enkele dunne, katoenen deken
voor elk der Chineezen.
Het was geen erg verlokkend uitzicht voor
het pinda-Chineesje op den hoek, straks naar
het logement te moeten gaan, vooral nu hij
slechts voor enkele dubbeltjes had verkocht en
misschien den geheelen dag zeker niet meer dan
een kwartje verdiend had, dat hij aan Li Wan
moest afgeven.
Baanders, die politieagent was, had dezen
Eersten Kerstdag dienst tot 's avonds acht uur.
Tot half acht moest hij in de wijk de ronde doen
„Een hondenbaantje met dit weer", zuchtte hij,
terwijl hij met stramme pas, in zijn warme uni
formjas tegen de kou beschut, door de verlaten
straten zijn laatste tocht deed. „Gelukkig geen
drukke dag geweest en geen proces-verbalen, die
uitgewerkt moeten worden." Straks wachtte
hem thuis de gezellige huiskamer, waar moeder
de vrouw met de kinderen om den kerstboom
S—n tnichend zouden inhalen.
Flink voortstappend tegen den Oostenwind in,
was Baanders de straathoek genaderd, waar in
eengedoken het pinda-chineesje stond.
„Daar staat me weer zoo'n gele snuiter. Die be
kommeren zich om geen ventvergunning en geen
verbod om op Zondag te verkoopen. Van 's och
tends vroeg tot 's avonds laat, vèr na 't sluitings
uur staan ze als standbeelden op den hoek van
een straat. En of je nu proces-verbaal tegen hen
opmaakt, 't helpt niets."
Baanders, die een plichtsgetrouw agent was
maande den Chinees door te loopen.
„Je weet, dat je op Zondag niet mag ver
koopen", bromde hij tegen het pinda-mannetje,
dat heel schriel en armoedig afstak tegen het
groote, forsche lichaam van Baanders. „Laat ik
je hier niet weer zien, want dan neem ik je
mee naar hét bureau."
Zwijgend verliet de Chinees zijn plaats Hij
had de woorden weliswaar niet verstaan, maar
als een gehelmde
man je aansprak
beteekende dit, dat
je de biezen moest
pakken. In dit kil
le land mocht je
niet eens een paar
centen verdienen
Baanders ging
den anderen kant
uit, keek niet meer
om en zag daarom
ook niet, dat het
Chineesje weer
schichtig terug
schuifelde en tegen
een huis aan leu
nend postvatte om
te trachten nog
wat te verkoopen.
Het was bij - half
acht en het laatste
half uur moest
Baanders in het
wachtlokaal zijn.
En dan, om acht
uur heerlijk naar
huis. Daar begon
het nu ook nog te
sneeuwen, fijne
scherpe kristalle
tjes, die priemend
in het gezicht sto
ven. Maar zelfs
deze scherpe sneeuw kon Baanders niet meer uit
zijn humeur brengen en fluitend stapte hij het
wachtlokaal binnen, waar de groote kachel heer
lijk brandde.
Het laatste half uurtje was spoedig voorbij en
om acht uur stond hij weer op straat. De sneeuw
kwam in nog grootere dichtheid naar beneden
en had een donzen laagje op de reeds ingetrapte
sneeuw gemaakt. In versnelde pas liep hij naar
huis.
„Wat drommel, daar staat die Chinees weer.
Dat volk schijnt zich niets van weersgesteldheid
aan te trekken. Hij is bijna heelemaal met sneeuw
bedekt."
Maar tegelijkertijd dacht hij aan de gezellige
huiskamer, die hem wachtte en in het brein van
den plichtgetrouwen, maar toch gevoeligen.
Baanders rijpte plotseling een plan.
Met een stem, die barsch moest luiden, zei hij
tot den verschrikten Chinees; „Zoo, zoo, Jij schijnt
liever mee naar het bureau te gaan hé. Nu, dat
moet dan maar gebeuren. Ga maar mee man.-
neke."
Om zijn woorden te verduidelijken, legde Baan
ders de hand op den schouder van den Chinees.
Deze uitte wat onverstaanbare klanken en keek
Baanders smeekend aan.
„Ik heb je gewaarschuwd. Niets meer aan te
doen. Na achten geen Chineezen meer op straat",
zei hij met een vreemde, ondeugende schittering
in zijn oogen, die de pinda-verkooper niet be
greep.
Baanders was verplicht wat langzamer te loo
pen, want het Chineesje had niet zulke snelle
beenen. Ze sloegen een zijstraat in en nog een,
en nog een. Toen zei Baanders, die stilhield voor
een huis, waar zijn naambordje op de deur
stond: „Wij zijn er".
„Ziet een politiebureau er zoo uit?", moet hei
Chineesje gedacht hebben. Hij had echter geen
gelegenheid er verder over na te denken, want
hij werd naar binnen geschoven. Achter een deur
klonken zingende kinderstemmen.
Baanders trok zijn uniformjas uit en hing zijn
helm op den kapstok. Zwijgend, met een vreemd,
angstig glanzen in zijn oogen, bleef het witbe-
sneeuwde, ineengedoken Chineesje wachten.
„Nog een oogenblikje, pinda-pinda", zei la
chend Baanders, die een deur binnenging, die hij
schielijk sloot. Baanders stond nu in de huis
kamer, waar hij met gejuich door zijn vrouw en
de kinderen, die om den kerstboom zaten, ont
vangen werd.
Nu even stil kinderen. Ik heb een verrassing
voor jullie. Stel je voor, kwam ik daar op straat
het Kerstmannetje tegen."
„Nee?, die bestaat toch niet." zei de oudste.
„Wis en waarachtig. Ik heb 'm zelfs mee
gebracht."
„Waar is hij dan?"
„In de gang. Ga maar mee."
Nieuwsgierig, maar toch een beetje bang, lie
pen de kinderen met vader naar de deur, maar
ze durfden niet mee den donkeren gang in. Vol
spanning keken zij toe, wat hun vader ging doen.
Daar kwam hij terug met den besneeuwden
Chinees, wiens sombere oogen plotseling in hef
witte licht van den kerstboom begonnen te stra
len van blijdschap. „Nee, dit was geen politie
bureau!"
„O, maar dat is een pinda-pinda", juichten
de kinderen.
„Die vanavond voor Kerstmannetje speelt.
Doe je trommel maar open, en geef ons allemaal
maar twee tabletten." Met gebaren maakte Baan
ders duidelijk wat hij wenschte. „En zet nu die
trommel maar neer en doe je jas uit."
Het Chineesje werd bij den kachel gezet,
kreeg warme chocolade en een groot stuk kerst
gebak en wist niets anders te doen dan te lachen
en „dankie, dankie, lekka, lekka" te stamelen.
Toen hij 's avonds laat naar het logement ver
trok, had hij een dikke, wollen das om en een
paai warme handschoenen aan, die vrouw Baan
ders uit een lade had weten op te diepen. Zijn
broodtrommel was voor de helft gevuld met
boterhammen en kerstbrood, de andere helft,
waar de pindatabletten gezeten hadden, had
agent Baanders hem afgekocht. En ik geloof,
dat hij zich bij het afrekenen opzettelijk in het
"voordeel van het Chineesje verteld had.
En voordat Baanders achter het pindaman
netje, dat niet ophield „dag, dag en „dankie.
dankie" te zeggen, de deur sloot, trachtte hij met
barschen stem te zeggen: „En laat ik je nooit
meer daar op dien hoek zien, want dan moet ik
je werkelijk opbrengen."
„Daar heb je de familie Pukkie Denneduin",
spotte de groote sparreboom, die met andere kor
nuiten op het plein stond opgesteld, toen een
bezending kleine sparretjes werd afgeladen. „Wat
die dwergjes zich toch inbeelden tegenwoordig.
Wat denken jullie wel, dat jullie ook nog ge
kocht zullen worden?"
De pas aangekomen sparretjes durfden tegen
den machtigen reus niets terug te zeggen. Be
deesd bogen zij hun kroontjes, maar fluisterden
tegen elkaar, zoo zacht, dat de groote boom het
niet kon hooren: „Hij is altijd al zoo'n praatjes
maker geweest, maar hij kon toch wel eens gelijk
hebben".
„Wel nee", merkte de brutaalste onder hen
wat luider op, „zal je eens zien hoe graag de
menschen ons hebben".
„Als ze jou willen hebben", zei nu weer de
groote boom tot het kleine brutaaltje, „kom je
in een klein, benauwd hokje, maar ik, ik zal tro
nen midden in een groote, prachtige zaal, de
menschen zullen tegen me opzien en er zullen
honderden lichtjes in me ontstoken worden
Terwijl de boomen zoo met elkaar in gesprek
waren, kwam er een heer met een meisje en
een jongen aangewandeld. „Kies er maar één
uit", hoorden ze den heer tegen de kinderen
zeggen.
De keus viel op het kleine brutaaltje, dat het
gewaagd had den grooten boom te antwoorden.
En zoo gebeurde het vele, vele malen achtereen.
De kleine boompjes verdwenen langzamerhand
alle van het pleintje. De groote sparreboom had
nog geen kooper gevonden, Hij bleef even trotsch
en ongenaakbaar.
„Toch zal ik met Kerstmis in een deftige salon
prijken".
Maar toen het den laatsten avond voor Kerst
mis was, was hij alleen achtergebleven. Nu had
hij geen boomen meer, waar hij tegen kon praten.
Hij zag hoe een juffrouw, die er allerminst weel-
ROND DEN KERSTBOOM.
Trip trap, o wat rap
Klap'ren op, de trap.
Al die vlugge voetjes.
Ring, rang in de gang;
O, wat duurt het lang
't Wachten voor die snoetjes.
Klik, klak aan de kruk
Rukt nu kleine Puck.
Maar nog even wachten
moet toch heel de rij
die popelend en blij
aan binnengaan al dachten.
Daar komt moeder aan.
Ziet het troepje staan
Met stralende gezichtjes
Dan de schare gaat,
Waar de kerstboom staat
Met twinkelende lichtjes.
Puck, die kraait verrukt
't Is haar haast gelukt
Een lichtje vast te pakken.
Moeder zegt: „Schei uit.
Kleine, stoute guit.
Straks branden nog de takken.
Dan klinkt vroom en zacht:
„Stille, Heil'ge nacht."
En komen de geschenken.
Als een kaarsje dooft
Moet moeders hoofd
Aan bed-gaan denken.
Trip, trap, o wat slap,
sloffen op de trap
nu die moeë voetjes.
Toch klinkt in de gang
Nog het kerstgezang
Uit slaperige toetjes.
J,/iT
derig uitzag, hem stond aan te kijken en hoorde
haar tegen den koopman zeggen: „Is dat alles
wat je 'nog over hebt? Heb je geen kleintjes
meer?"
„Neen juffrouw, dit is de laatste".
„Maar wat moet ik met zoo'n groot ding be
ginnen, dan mag ik het dak wel van mijn woning
laten breken".
„Moet je een klein boompje hebben? Goed dan,
ik wil ook wel naar huis. Dan zullen we er
een maken. Ik zal den top er voor u afhakken
Die mag u hebben voor twee kwartjes".
Toen de groote boom dat hoorde en de bijl
hem trof, liet hij zijn takken hangen. Hij voelde
zich verschrikkelijk vernederd. Twee kwartjes
voor zoo'n schoonheid! De boompjes, die hij had
uitgelachen, hadden meer opgebracht
's Avonds laat kwam de vuilnisman en gooide
het afgehakte, onderste gedeelte in zijn wagen......
Het was den avond voor Kerstmis. Miesje had
zoo juist, samen met moeder, den Kerstboom op
getuigd. Daar hing nu letterlijk alles in wat een
Kerstboom mooi maakt: zilveren klokjes, die een
fijn geluidje gaven als je er tegen aan tikte,
prachtige, veelkleurige ballen, gouden en zilveren
noten, boven aan den top een heel lange piek.
waarop een engeltje zweefde, tintelende sterren,
kleurige slingers, schitterend engelenhaar, kabou
ters op paddestoelen en nog een heele boel andere
mooie dingen. 0
Natuurlijk waren de kaarsjes niet vergeten en
het waren er heel wat! Wat een prachtig ge
zicht zou dat zijn als die allemaal aangestoken
waren en de versiering in één glanzende tinteling
zouden zetten!
In diepe bewondering keek Miesje naar den
boom, die een paar uur geleden nog een groene
sparreboom was, waarin geen enkele versiering
aanwezig was. Maar toch vond Miesje, dat er
iets aan den boom ontbrak en dat was sneeuw.
In de uitstalkasten van de winkels had zij ook
besneeuwde Kerstboomen gezien en die had zij
zoo mooi gevonden. Sneeuwvlokken lagen op en
sneeuwballen hingen tusschen de takken.
Ja, echte sneeuw, die moest ze ook in haai
boom hebben. Maar hoe er aan te komen? Ter
wijl ze hieraan denkend voor het raam stond,
begon het te sneeuwen. Dagenlang had ze er
naar verlangd. Bij Kerstmis hoorde immers
sneeuw, dat zag je op alle Kerstplaten. Moeder
zei altijd wel, dat het met Kerstmis nooit sneeuw
de, maar dit jaar zou het vast en zeker wel ge
beuren. had Miesje volgehouden. En daar kreeg
ze nu gelijk. Het waren nog wel heel kleine
vlokjes, die naar beneden vielen, maar over een
paar uur zou er wel 'n flink laagje gevallen zijn.
En zoo was het. Het begon al dichter en dich
ter te sneeuwen, zoodat spoedig planten en boo
men met een wit donzen mantel bekleed waren.
De duisternis was al ingevallen, toen Miesje naai
buiten sloop. Wat ze daar ging doen? In hel
schijnsel van een lantaarn maakte ze vele kleine
sneeuwballetjes, die ze aan 'n touwtje reeg. Zoo
kreeg ze echte sneeuwslingers. En met deze slin
gers ging ze naar binnen en hing ze aan der
boom.
„Nu is het een echte Kerstboom, net zooals die
in de winkels staat", dacht Miesje.
Dat moet moeder zien. Moeder was in de keu
ken bezig aan het Kerstmaal voor den volgen
den dag en juist het deeg aan het klaarmaken
voor een kersttulband.
„Moeder, nu moet je eens komen kijken, waar
mee ik den boom nog versierd heb."
„Ik kan niet uit de keuken weg. Straks,
dan kom ik."
Miesje bleef toekijken hoe moeder al het lek
kers klaai maakte en toen deze daar eindelijk
mee klaar was, ging zij met Miesje mee naar
de kamer, waar de boom stond.
Moeder deed het licht aan en keek naar den
boom. „Wat is dat kind, heb je nu touwt|es
tusschen de takken gehangen?"
Miesje kwam verwonderd naderbij: „Nee, ech
te sneew-slingers, moes, deed ik er in, nel
zooals in de winkels. Maarehwaar
zijn ze nu?"
„Kijk maar eens op den grondl"
Daar lag een groote plas water. De sneeuw
was gesmoltenMiesje huilde tranen met
tuiten.
Maar toen den volgenden avond de kaarsjes
werden aangestoken, waren de takken met niet
smeltende sneeuw bedekt, net zooals in de win
kels. En Miesje zong met haar vriendinnetjes,
die ze uitgenoodigd had, de mooiste Kerstliede
ren. Ze vertelde echter niet van de echte sneeuw
slingers, die ze den vorigen dag had opge
hangen.
ZIET
Bestelt
HA
GEEN
GE
TE
Tr
DE PERMA
QED. OUC