Exceptioneele Verkoop
Stoutenbeek's Modehuis
AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA EN PIETJE ROET
TWEEDE BLAD
Pas op!
BINNENLANDSCH
Buurpraatje van
Bram en Sam
WEEKOVERZICHT
300 Moderne mantels van dit seizoen
PRIMA STOFFEN
-> c ELEGANTE COUPE
3 Series
F 9.75
PLEIN 10 HAARLEM
BETERE CONFECTIE TEGEN VOORDEELIGE PRIJZEN
DE Vu ©uw i v i:/ i Kuis
De verlovingstijd en
het huwelijk
No. 22. 1 JUNI 1934.
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
5
Nu komt de echte zomertijd,
Door oud en jong met vreugd' verbeid.
Nu wil een ieder, groot of klein,
Wel eens een dug je buiten zijn
Of meer dun één, wanneer dat kon,
Om bruin te braden in de zon.
Zoo ziet men 's Zondags bij droog weer
Hen ware uittocht ied'ren keer.
Picnic in 't bosch, of op de hei,
Dat stemt zoo vroolijk en zoo blij!
Wanneer we dan verzadigd zijn,
Smaakt een sigaartje dubbel fijn!
Maar 's Maandags lees je in de krant
De boel staat hier en daar in brand!
Wees dus voorzichtig met uw vuur;
Doof vlam en vonken heel secuur!
Een smeulend eindje sigaret
Heeft vaak de hei in brand gezet.
Een lucifer, niet goed gedoofd,
Heeft 't bosch zijn schoonheid soms
ontroofd
Let op! Eén vonkje heeft zoo licht
Een bosch- of heidebrand gesticht.
Rook vrij uw pijp of uw sigaar,
Maar... denk steeds om het brandgevaar!
Bram: Goeden morgen, buur.
Sam: Van 't zelfde, hoe maak je het.
B.: Gelukkig hè, we leven nog.
S.: Ja, dat we nog leven is zoo. Of het echter
gelukkig is om in dezen tijd te leven, laat ik
aan ieders persoonlijke meening over. Maar hoe
kom je eigenlijk aan die enthousiaste ont
boezeming.
B.: Ben je dan niet bang geweest voor ver
drinken?
S.: Wat zeg je me nou? Verdrinken? Ik heb
geen oogenblik aan verdrinken gedacht en ook
nergens gelezen of gehoord dat er eenig gevaar
voor verdrinken heeft bestaan.
B.: Ik bedoel ook niet werkelijk verdrinken,
maar ik meen het ondergaan in den niet te
stuiten stroom van zilver en goud, die naar aan
leiding van de gelegenheid tot het straffeloos
verhoogen van gedane aangiften voor inkomens
en vermogens heeft gevloeid.
Millioenen en millioenen ja ik heb zelfs
het woord milliard al gehoord schijnen als
verzwegen te zijn aangegeven.
S.Ja, nou begrijp ik je in eens, ik heb ook
al gehoord, dat Minister Oud bezig is een hulp
schatkist te timmeren om de toestroomende
gelden te kunnen bergen.
B.: Welke belasting denk je, dat nu het eerst
zal worden afgeschaft.
S.: ik zou zoo denken de omzetbelasting; de
opbrengst van die belasting is geraamd, als ik
het goed heb, op 80.000.000.gulden. Die
opbrengst valt volgens de bekend gemaakte
cijfers enorm tegen, welke tegenvallers men op
alle mogelijke wijzen tracht te verklaren.
B.: Behalve als ik je even in de reden mag
vallen op de eenige ware wijze. Naar mijn
oordeel zal de geraamde opbrengst van alle
nieuwe belastingen moeten tegenvallen. En wel
om de eenvoudige reden, dat, waar wij door
den fiscus tot op ons hemd worden uitgekleed,
wij minder kunnen uitgeven en verteeren en dus
de omzet van alle artikelen zal moeten dalen.
Waar ik vroeger met een confectiepakje een
jaar rondwandelde, zal ik er nu twee of drie
jaar mee moeten loopen.
Rookte ik vroeger vier sigaren en zes siga
retten per dag, daar rook ik thans de helft. Of
ik houd mij tegenover mijn vrienden en ken
nissen nog grooter en zeg: de dokter heeft mij
het rooken verboden.
S.: Je hebt gelijk; je verklaring is volkomen
logisch en juist. Misschien zal dan de coupon
belasting worden afgeschaft. Dat is toch ook een
belasting die nog al stevig drukt op den kleinen
rentenier.
B.: Ja, vooral wanneer je die beschouwt in
verband met de conversie van de Staatsschuld,
't Was heelemaal geen gedwongen conversie.
Neen, je was zoo vrij als een vogeltje in de
lucht (ik bedoel in een kooi). Want waar moest
je met je vrij komende gelden heen? Door de
verlaging van de rente der Staatsschuld, steeg
natuurlijk de koers van de andere effecten.
S.: Ik heb het helaas aan den lijve gevoeld.
Als solied en voorzichtig mensch had ik mijn
paar overgespaarde duiten belegd in 4'/j>%
Staatsschuld. En nu wordt mij kalmweg een
negende van mijn inkomen afgenomen.
B.: En tengevolge hiervan zal ook de in
komstenbelasting weer niet opbrengen wat men
er van verwacht.
S.: Neen, als wij zoo doorpraten, geloof ik dat
wij het er wel over eens zullen zijn, dat geen
enkele van de ons toegedachte belastingen
achterwege zal blijven.
B.: Ik voor mij geloof ook, dat men in Den
Haag buitengewoon blij zal zijn met de gelden,
die binnen zuhen komen van de verzwegen mil
lioenen. Het is een buitenkansje, waarmede men
zoo zonder er veel over te spreken allerlei
dingen kan bedekken, die maar tot onaan
genaam gepraat in de Kamers aanleiding zouden
kunnen geven.
S.: Je bedoelt, dat hierdoor dus niet zoo den
nadruk zal behoeven gelegd te worden op het
verschil tusschen de opbrengst der diverse be
lastingen en de ramingen daarvan.
B.: Dat in de eerste plaats. Maar verder zijn
er nog van die kleinigheden, die men maar
liever vergeet.
Om er een paar te noemen: de directeur van
de afdeeling tot uitgifte van rijwielbewijzen
heeft kans gezien om in zijn onder voortdurend
toezicht van rijksaccountants staande admini
stratie, een kleine 40 duizend gulden te ver
donkeremanen. Voorts is er bijna geen artikel,
dat gecontingenteerd wordt, of er hebben
knoeierijen plaats gehad: bij het vee, bij de
varkens, bij de boter, bij de tarwe, enz., enz.,
noem maar op wat je wilt. En alles ten nadeele
van het Rijk.
Wanneer er nu van andere zijde eenige mee
vallers zijn, kunnen de zooeven genoemde tegen-
Arbeidsplannen van het werkfonds.
Naar een oplossing voor het Werk-
loozenvraagstuk? De wijziging der
Woningwet. Storm om de spellings
kwestie. Protesten, maar toch grooter
spoed gewenscht.
Dezer dagen is te Amsterdam de eerste ver
gadering gehouden van de Industrieele Com
missie van het Werkfonds 1934, welke geopend
werd met een rede van den voorzitter, den heer
C. J. P. Zaalberg. De genoemde commissie zal
zich voornamelijk bezighouden met de behande
ling van economische vraagstukken, die van het
grootste belang zijn voor de toekomstige wel
vaart van Nederland. Voorwaar in deze tijden
geen gemakkelijke taak! De 60 millioen, die het
werkfonds ter beschikking heeft om den be-
staanden toestand in ons land te verbeteren,
moeten goed besteed worden. In de eerste
plaats moet natuurlijk steun worden gegeven
aan bedrijven, die hieraan behoefte hebben, doch
hiervoor komen alleen die bedrijven in aan
merking, die ook i'n de toekomst in staat zullen
zijn op eigen krachten te bestaan en vrucht af
te werpen. Bij de onzekere kansen op het oogen
blik is dit slechts heel moeilijk te bepalen.
Behalve steun aan reeds bestaande moet er ook
gelegenheid gegeven worden tot het oprichten
van nieuwe bedrijven. Immers een zoo groot
mogelijke verruiming van werkzaamheid be-
teekent een uitbreiding van het arbeidsleger en
dus een vermindering van het aantal werkloozen.
Verder kan ook veel gedaan worden voor de
moderniseering van vele bedrijven, waardoor
deze zich aan kunnen passen aan de eischen
van dezen tijd en meer kans hebben op goede
resultaten. Up deze en dergelijke manieren zal
men het bedrijfsleven in Nederland kunnen ver
sterken, hetgeen toch het hoofddoel is van net
werkfonds. Het is niet de bedoeling, dat het als
vertegenwoordiger van den staat de teugels in
handen neemt, doch dat het steun geeft aan de
bedrijven tot deze weer op eigen beenen kunnen
staan en stevig kunnen staan dan. hl een
résumé noemde de heer Zaalberg de verschil
lende methoden op volgens welke de Commissie
zou werken. Het zou ons te ver voeren ze alle
hier te melden, temeer, daar ze in hoofdzaak
neerkomen op het bovengemelde en alleen ge
specificeerd zijn voor de verschillende afzonder
lijke bedrijven. Dat hier weer een belangrijke
poging wordt gedaan om een oplossing te vinden
voor het werkloozenvraagstuk, valt niet te ont
kennen.
Op het verloopig verslag der Eerste Kamer
over het ontwerp van wet tot wijziging van de
woningwet is thans de Memorie van Antwoord
verschenen. Hierin wordt er nadrukkelijk op
gewezen, dat door het ingrijpen der regeering
geenszins afbreuk is gedaan aan het verdienste
lijk initiatief van de makers van de woningwet.
Het versterkte centrale toezicht zal er integen
deel toe leiden, dat de Woningwet met name de
belangen zal bevorderen van de economisch
zwakkeren. Het ligt geenszins in de bedoeling
der Regeering om het noodzakelijk minimum-
peil der woningen te verlagen. Er wordt echter
gestreefd naar het wegnemen van excessen, be
staande in het bouwen van woningen, die ver-
huurd moeten worden tegen een prijs, welke de
meeste arbeiders niet kunnen betalen. En de
gezinnen, die door de tijdsomstandigheden sterk
gedaalde inkomens hebben, bovendien deze
voorloopig nog wel zullen houden, moeten toch
ook de gelegenheid krijgen om woningen te
huren, waarvan de prijs binnen hun bereik valt.
Men ziet hier dus uit, dat het zeker de bedoe
ling van de Regeering is, om alles wat zweemt
naar weelde en overbodigheid, te vermijden,
doch geenszins om het woningpeil, d.d. het
allervoornaamste van een woning te verlagen.
Het stormt om de spellingskwestie. Nog steeds
is er geen rust voor minister Marchant. Hij
wordt belaagd met protesten en voorstellen van
alle mogelijke zijden om weer veranderingen
aan te brengen en vooral de buigings-n is een
geliefkoosd middelpunt van strijd. In de kringen
van onderwijs en practijk is men over het alge
meen sterk voor de afschaffingvan genoemd
taalverschijnsel. Echter is de Nederlandsche taai
er niet alleen voor die kringen, maar ook voor
de letterkundigen, rechtskundigen en theologen.
Het is ook voornamelijk van de laatstgenoemde
groepen, dat de meeste protesten binnenkomen.
Is het dan een wonder, dat het den minister
moeilijk valt een definitieve beslissing te nemen
en het staat nog zeer te bezien of de nieuwe
spelling inderdaad met 1 September zal worden
ingevoerd. Van andere zijde, met name van de
vereeniging van Nederlandsche gemeenten wordt j
pressie uitgeoefend op de Regeering om zoo j
snel mogelijk vaste richtlijnen te bepalen. Gezien
het feit, dat in September het nieuwe schooljaar
ingaat, hetgeen een enorme aanschaffing van
nieuwe schoolboekjes met zich meebrengt, is het
alleszins begrijpelijk, dat de gemeenten aan
dringen op grooter spoed. Bovendien zouden zij
natuurlijk graag weten op welke wijze, en in
welken tijdsduur de nieuwe regeling zal worden
ingevoerd. Voorloopig echter is nog niets met
zekerheiu te zeggen. Afwachten is ook hier het
parool voor allen, die geen leidende rol in de
kwestie spelen.
Tegen den regeeringsmaatregel, waarbij aan
Vlaamsche intellectueelen het woord werd ont
zegd op den Dietschen Landdag te Tilburg, is
door de ueelnemers hieraan ernstig bezwaar ge
maakt. De genoemde maatregel berust waar
schijnlijk op het verbod van het optreden van
buitenlandsche politici. Waar hier echter geen
sprake is van politieke toespraken, doch het
alleen de bedoeling is de band tusschen Neder
landers en Vlamingen, kinderen van een stam
nietwaar nauwer aan te halen, gaat genoemde
maatregel niet op. Onder leiding van den voor
zitter, Prof. H. Burger, is dan ook met algemeene
stemmen een motie aan de regeering aange
nomen, waarin op grond van de onbillijkheid van
genoemden maatregel, op grond ook van het feit,
dat ze een wapen kan zijn voor de vijanden van
het volk - protest aangeteekend.
vallers gemakkelijker worden weggedoezeld.
S.: Zeg nu eens eerlijk, Bram, wat is nu jouw
meening over de menschen, die al die verzwegen
bedragen van inkomen en vermogen zijn komen
aangeven. Ik heb hierover zeer verschillend
hooren spreken. Zoo beschouwt de Telegraaf
deze aangevers als menschen, die hun geweten
gezuiverd hebben, terwijl Haarlem's Dagblad
hier heftig tegen ingaat en zegt dat alleen angst
de menschen heeft doen handelen.
B.: Zooals overal zal het hier ook wel zijn,
dat de- waarheid zoowat in het midden ligt. Naar
mijn oordeel zijn er zeker velen, die gehandeld
hebben uit angst voor de gevolgen van het niet
doen. Maar te ontkennen is het niet, dat er ook
velen zijn bij wie wel degelijk het geweten ge
sproken heeft. Er zijn volgens de kranten toch
vele aangevers, die courante effecten en zelfs
massa's contanten verzuimd hadden aan te
geven. Wanneer nu niet hun geweten gesproken
had, en zij die effecten en contanten hadden
willen blijven verzwijgen, wie had hun dan belet
deze naar een bank te Brussel of Parijs te
brengen en' met een air te vragen: Wie doet
me wat?
S.: Daar heb je mijns inziens gelijk in. En of
die straffeloosheid nu zoo bijzonder gegaran
deerd is, zou ik niet durven gelooven. Denk jij
ook niet, dat de aangevers wel allen met een
zwart kruisje gemerkt zijn eti wee hun gebeente
als er later nog eens een fout van hen ontdekt
wordt; dan zal ongetwijfeld hun geheele zonden-
register worden opgehaald en blootgelegd om
de straf zoo zwaar mogelijk te kunnen maken.
B.: Dat spreekt vanzelf.
S.: Hoe oordeel jij nu over de menschen, die
verzwegen hebben.
B.: Goed hebben zij natuurlijk niet gedaan,
maar vergeeflijk zeer zeker.
Ik wil je eens een voorbeeld geven. Stel je
voor dat je lid bent van een kegelclub, die 25
jaar bestaat. Het bestuur heeft, om dit feit te
herdenken, een feest georganiseerd, waarvoor
het zich geweldige en bespottelijk hooge uit
gaven heeft gepermitteerd, zoodat de kegelclub
hierdoor een zware schuldenlast te dragen heeft
gekregen. Zou je het nu vreemd vinden wanneer
diverse lui als iid bedankten omdat zij zich niet
konden vereenigen met de wijze waarop het
bestuur met hun gelden omsprong.
S.: Ik zou die leden groot gelijk geven. Ik zou
ook geen lid willen zijn van een vereeniging, die
de gelden gebruikte op een wijze waarmee ik
mij niet zou kunnen vereenigen.
B.: Dat was juist wat ik van je hooren wilde.
En laten wij nu eens kijken naar onzen Staat.
Worden onze belastingpenningen, die met
moeite, zorg en ontbering door ons worden op
gebracht, niet misbruikt en verknoeid op een
wijze, waarmede wij ons vaak in geen enkel
opzicht kunnen vereenigen.
En is het dan zoo heel onbegrijpelijk wanneer
iemand redeneert: Wanneer ik mijn geld aan
het Rijk offer wordt het toch maar verspild en
vaak nutteloos besteed. Laat ik het daarom maar
zelf bewaren.
S.: Ik kan mij deze redeneering zeer goed
indenken. Ik geloof dat ik in staat zou zijn dit
zelf ook te doen. Dan behoef ik mij ten minste
niet zoo gauw als steuntrekker op te geven als
anders het peval zal zijn. Want dat door
de tegenwoordige belastingen menigeen tot
armoede zal vervallen geloof ik zeker.
B.: En nu nog iets. Geioof jij, dat, wanneer
al die verzwegen millioenen en millioenen eens
eerlijk waren opgegeven, er op het oogenblik
één cent meer in de schatkist zou zijn dan thans
het geval is.
S.: Natuurlijk niet. De gelden zouden dan wel
weer op de een of andere onsympathieke wijze
verbruikt zijn geworden. Misschien hadden wij
Duitschland nog wat meer geleend, om op die
wijze gemakkelijk van het geld af te komen.
B.Zijn, van dien kant bekeken, de niet-
aangevers eigenlijk wel als ontduikers te be
schouwen. Moeten wij ze niet veel eer dankbaar
zijn, dat zij zooveel geld, dat anders toch ver
dwenen zou zijn, voor het land hebben bewaard.
Zouden wij niet een eerezuil voor hen moeten
oprichten.
S.: Dat is een idee. Ik ga dadelijk aan den
Minister schrijven om hem te verzoeken deze
geldbewaarders een medaille van verdienste uit
te reiken.
GEVONDEN VOORWERPEN.
Terug te bekomen bij: Hohmans, Julianalaan
9, ceintuur met gesp; Hinfelaar, Meerweg 17,
tasch; Bureau van Politie, Raadhuisstraat, knip
mes, vulpotlood en sleutel; L. Koper, Craye-
nestersingel 24, padvindersmes; Mej. Kortekaas,
Lombokstraat 35, gouden ring; M. Th. A. Hin-
richs, Adr. v. Ostadeplein 3, jasje; F. Muller,
Jac. v. Campenstraat 45, zilveren broche; F.
Burger, Kastanjelaan 33, kindergoed; Van Nes,
Lentelaan 3, ceintuur; Kaptein, Heerenweg 135,
glacé-handschoenen; H. du Pens, Mesdaglaan
34, heerenregenjas; C. van Hoewijk, J. C. van
Oostzanenlaan 11, mes; Mevr. Verster, Toren
laan 7, vliegende-hollander.
BADHUIS HEEMSTEDE.
In het Badhuis aan de Postlaan werden in de
wr~k van 22 tot en met 26 Mei genomen 554
douchebaden m 28 kuipbaden.
Aan 29 kinderen werd een gratis schoolbad
verstrekt oo Woensdagmiddag van 2 tot 4 uur.
Van de g 'lei'enheid t kosteloos baden op
Woensdagavond tussc'5 en 8 uur werd door
21 volwassen gebruik gemaakt
Waak voor uw levensgeluk!
De taak van de vrouw in de echtelijke
samenleving
Met beide voeten op Aarde.
De verlovingstijd!
Reeds van oudsher is men de meening toe
gedaan, dat het eerste huwelijksjaar het moei
lijkste is en in vele gevallen beslissend voor het
verdere leven en ongetwijfeld ligt hieraan een
groote waarheid ten grondslag.
Indien men als onbevooroordeeld toeschouwer
jonggehuwden gadeslaat, dan staat men een
voudig versteld, hoeveel conflicten zich voordoen
tusschen twee menschen, die inderdaad toch
veel van elkaar houden en die bezield zijn met
de beste voornemens om elkander gelukkig te
maken.
De nuchtere toeschouwer vraagt zich dan wel
eens af:
,,Hoe is zulks mogelijk, daar-de menschen lang
genoeg verloofd geweest zijn en men toch
verwachten mag, dat zij elkander dan goed
hebben leeren kennen!"
Hoe gaat het echter in den verlovingstijd?
'Men ziet elkander slechts van tijd tot tijd en
beiden zetten het béste beentje vóór, om elkander
alles zoo prettig mogelijk te maken.
De groote fout is, dat de beide jonge men
schen den tijd vóór het huwelijk te veel door
brengen met uitgaan en allerlei pretjes, bioscoop,
dansen, café's, schouwburgbezoek, gezellige
avondjes bij wederzijdsche kennissen en wat al
meer. Wij willen hiermede niet zeggen, dat de
verlovingstijd een tijd van absoluut ingetogen
leven moet zijn, doch wel meenen wij, dat hij
inderdaad als een proeftijd beschouwd moet
worden.
Men moet met elkander van gedachten
wisselen en beider opvattingen leeren kennen
van verschillende problemen en hierdoor zal
men weten of er inderdaad in de toekomst sprake
is van een harmonisch samenleven. Doen zich
in den verlovingstijd reeds meermalen ernstige
geschillen van meeningen voor, of ziet men
karaktereigenschappen, waarvan men weet, dat
zij in den loop van den tijd niet zullen ver
anderen, dan is er in den verlovingstijd of liever
in den proeftijd alle reden niet tot den grooten,
bindenden stap over te gaan.
Menig huwelijksleven is gestrand, omdat twee
menschen eenvoudig niet bij elkander pasten.
Wij zouden dan ook aan alle jonge menschen,
die min of meer schroomvallig den stap tegemoet
gaan, willen zeggen: Beter ten halve gekeerd,
dan ten heele gedwaald." Denken wij slechts
aan het nameloos leed, dat voortspruit uit
huwelijken, waarvan de man en vrouw elkander
niet begrijpen en waarvan de kinderen de
dupe zijn.
Een der „strijd"-punten in het huwelijk is ook
de geldkwestie.
Absoluut noodig is het dan ook, dat de a.s.
jonge vrouw precies weet hoe groot het inkomen
van den man zal zijn en dat men samen een
begrooting maakt hoeveel voor elke post be
schikbaar zal zijn.
Het huwelijk is nu eenmaal geen sprookje,
maar de harde werkelijkheid laat zich gauw
genoeg gevoelen en daarom moet naast het aan
gename ook de zakelijke kant van het huwelijks
leven besproken worden. Indien men niet slechts
in hooger sferen leeft, doch met beide voeten
op den grond staat, ook in den verlovingstijd,
dan worden veel desillusies voorkomen.
Heeft men eenmaal een begrooting van de
eventueele uitgaven opgemaakt, dan kan deze
naar overleg uitgevoerd worden. Veelal krijgt
de vrouw geld voor alle huishoudelijke uitgaven,
zooals levensmiddelen, verwarming, verlichting,
kleedgeld, terwijl de man voor het overige zorgt.
In andere gevallen krijgt de vrouw het geheele
maand- of weekgeld en neemt de man er een
zeker deel voor zijn eigen behoeften af. AI deze
dingen kunnen in onderling overleg geregeld
worden, alleen één ding moeten jonggehuwden
voor oogen houden, dat de begrootingsposten
niét overschreden mogen worden en... contante
betaling van den beginne af aan als stelregel
moet gelden!!
Meermalen hooren wij jonge vrouwtjes zeg
gen, dat zij, die tot vóór haar huwelijk voor
eigen kleeding zorgden, doordat zij een werk
kring hadden, het onaangenaam vinden, nu door
haar man gekleed te moeten worden en alles
te moeten vragen. Laten wij echter even mogen
aanvoeren, dat dit een absoluut verkeerd stand
punt is.
Het huwelijk is een verbintenis, gesloten tus
schen man en vrouw, waarbij de éérste zorgt
voor het onderhoud van het gezin, doch waar de
vrouw eveneens een niet te geringe taak heeft,
ïi.l. de verzorging van het huishouden, hetgeen,
wil men dit goed doen, „vakkennis" vereischt.
De vrouw geeft dus in ruil voor het geld, dat
zij ontvangt voor alle mogelijke uitgaven, haar
werkkracht. Nimmer behoeft zij iets minder
waardigs te zien in huishoudelijk werk, want
ook hierin kan zij opbouwend werk verrichten.
Zij kan een sfeer aan haar huis geven, die wel
dadig en zonnig aandoet, waar de man harer
keuze zich gelukkig voelt, zelfsals men het
in den beginne zuinig aan moet doen.
Nogmaals, willen twee menschen inderdaad
zooveel mogelijk waarborgen hebben, dat zij
een gelukkig en harmonisch leven tegemoet
gaan. laten zij dan vrijuit spreken over de
zakelijke en gewichtige levensproblemen, die het
huwelijk kan geven.
Géén terughoudendheid kan hier het geluk
brengen, waarop beiden toch hopen, doch het
paleis hunner droomen moet op stevige grond
slagen worden voortgebouwd.
KEUKEN HYGIENE IN DEN ZOMER
Aan te bevelen is het des zomers de keuken
te dweilen met water en azijn, daar dit laatste
sterk desinfecteert. Afvalemmers, die op boven
woningen veelal binnenshuis een plaats vinden,
moeten na het ledigen met heet water om
gespoeld worden en vervolgens bekleed worden
met kranten, zooaat de rëstén- afval van éten
zich niet aan de wanden kunnen hechten.
Pakpapier van vleesch, visch, fruit of groenten
moet van de diverse artikelen afgenomen en
verbrand óf in den vuilnisemmer gedaan worden.
Vleesch en visch worden tusschen twee borden
bewaard, terwijl fruit en groenten in een schaal
of mand bewaard worden. Het oude, veelal
vochtige pakpapier trekt de vliegen meer aan
dan men denkt.
Indien men de wasch moet koken of groenten
en vruchten stereliseeren, dan moet men zulks
liefst zoo vroeg mogelijk in den morgen doen,
daarna alle damp naar buiten laten trekken en
liefst keukendeur en raam even tegenover
elkander openzetten, waardoor men veel minder
vliegen krijgt.
HET PRACT1SCHE HUIS.
Moderne, zelfgemaakte hoedjes.
Alleraardigste modellen van bij de japon,
mantel of complet passende hoedjes kan men
zelf maken. De modellen hebben veelal een op
geslagen rand, terwijl de baret-vorm ook nog in
trek blijft. Deze ziet men veelal van tafzijde
gemaakt, passend bij een zelfde blouse of met
j een groote platte strik, die boven den mantel
i komt.
We hebben slechts kleine stofresten noodig
voor deze hoedjes, die behalve een rand, zes
spits toeloopende deelen hebben en gevoerd
worden met gaas. De rand bestaat uit dubbele
stof en wordt met dubbel gaas gevoerd en daar
na meerdere malen doorgestikt. De deelen van
den bol worden eerst aan den verkeerden kant
aan elkaar gestikt, daarna komt er op den
goeden kant een stiknaad bij wijze van siernaad.
Nu wordt de gazen bol dicht gestikt, en in de
reeds gestikte bol geschoven, hier en daar geeft
men een hechtje, daarna wordt de rand ge
maakt met de dubbele gazen rand er tusschen.
In de binnenzijde van den rand worden kleine
inknipjes gegeven, zoodat men deze precies om
het hoofd kan laten sluiten, daarna wordt de bol
op den rand gestikt en de binnenkant met een
bandje afgewerkt. De muts bestaat uit twee
randgedeelten en twee gedeelten van den bol,
die aan elkander en over gestikt worden, terwijl
de rand eveneens met gaas gevoerd wordt. Af
werken met band, terwijl in den bol een vouw
wordt gemaakt, en als garneering een veertje of
coquet strikje wordt gekozen.
KINDERVERTELLING
DOOR G. TH. ROTMAN
25. Korten tijd na deze gebeurtenissen
kwamen joosje en Pietje, toen ze op de wande
ling waren, een politie-agent tegen, die aan een
touw een grooten hond voorttrok. Het dier was
zwervende op straat aangetroffen en de eigenaar
was niet te vinden, en nu moest de arme slok
ker naar het stikhok. „Kijk, dat zou nu juist iets
zijn voor ons wagentje," zei Pietje, en hij stapte
dapper op den agent af.
26. „Mogen wij dien hond hebl ten, Mijn
heer?" vroeg hij beleefd. „Wat moet jullie daar
mee doen?" vroeg de agent barsch. „Wagentje
trekkie; pinda-pinda!" antwoordde Joosje, half
op z'n Chineesch. „Nou, vooruit dan maar!" zei
de agent. Pietje nam het touw van hem over,
sloeg het voor alle zekerheid een paar maal om
zijn pols, en daar gingen ze, den koning te
rijk!
27. „Ik geloof, dat het een sterk beest is!"
zei Pietje; „één van ons zal hij in elk geval
kunnen trekken! En ik geloof" vervolgde hij
„dat hij reusachtig mak is. Zoo'n echt kalm
beest." Net had hij 't gezegd, toen de hond
grommend voor een kat bleef staan, die ergens
uit een huis kwam en hem precies voor z'n
voeten liep.
28. De kat beantwoordde deze vriendelijk
heid, door z'n rug en haren steil overeind te
zetten en vervaarlijk te sissen. Hap! deed Hek
opeens, en de kat er vandoor. Maar nu werd
Hek nog boozer. Hij rende de kat met groote
sprongen achterna, heelemaal niet op Pietje
lettend, die schreeuwend van angst als een
vlieger achter hem aan zweefde.