MOEDERS
GROOTE
JONGEMfl
„O!"
SINTERKLAASAVOND
6
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
No. 48. 30 NOVEMBER 1934.
De twee kinderen
zaten in de sche
merdonkere voor
kamer, de neuzen
platgedrukt tegen
de koude, beslagen ruiten.
„Wat is 't hier koud", zei zusje, „zoo
donker ook. Ik kan niks meer zien.
„Ja," zei broertje en sloeg zijn arm
oeschermend om zijn vier jaar jonger
zusje. „Kom, laten we nou goed kijken of
moeder komt."
Een oogenblik bleef het stil. De kinde-
ren drongen zich tegen elkaar en broertje
wreef zachtjes zusje's koude handen.
„O, Hans," zei ze plotseling, „de stoelen
zijn net spoken met vier lange beenen en
gruote oogen, die je aldoor aankijken."
„Onzin," zei ,groote" Hans. „Je moet
nooit bang zijn. Ik ben nooit bang, ooi
niet voor spoken. En ook niet voor den
„Doeman" die altijd de huur op komt
halen."
„Maar ik ben wèl bang. De theetafel <s
precies een draak,"
,,'t Is geen draak," zei Hans, maar hij
keek nu toch wel een beetje angstig.
.Dadelijk komt hij ons opeten en als
moeder dan thuis komt, weet ze niet waar
we gebleven zijn."
,,'s Nietes. Dat denk je maar, omdat je
het niet goed zien kan." En Hans stond
dapper op en gaf een schop teger. de thee
tatel, zoodat de kopjes rammelden.
Ooo..o", schrok zusje en kneep haar
handjes samen. Toen werd ze stil, want
de straatlantaarn, die vlak voor het huis
wc« ik wat voor een arm kind koopen.
„Ma nu heb je het aan mij verteld."
„Ja, maar je mag het aan nieman:
zeggen, hoor! Ook niet aan moeder. Be
loof je dat?"
„Ja", zei zusje wijs.
Daar knarste een sleutel in het slot en
dmoeder der beide kinderen kwam thuis.
„Zeg jö, ga je mee?" Hans lachte blij.
„Waar na-toe?"
„Zoo maar ergens heen. 't Is zoo leuk in
de stad met Sinterklaas."
..O ja, voor menschen met cente...."
Hans liep 'naast een vriendje van
school. Het was een klein mager kereltje,
EN CjAP" EEN ëdHOP TE-Cj&N OE THEETAFEL oo O
gekleed in een oud manchesterpak, dat
hem veel te groot was.
Komt-ie bij jullie niet. Loutje?"
Nee", antwoordde de ander kort.
„Wat zou jij willen
hebben alsals ie
als-ie wèl kwam?"
„Dat mag je ook niet doen."
-.Maar waarom is het niet mooi als ik
het aan moeder vertel?"
Hans dacht na. Als zusje het wèl aan
moeder vertelde, kreeg ze misschien
medelijden met hem en dan kreeg hij
misschien toch het boek wel.
„Waarom is het niet mooi?" vroeg
zusje weer,
„Omdat omdat...."
„Je wilt 't mij niet vertellen."
„Ik weet 't niet, waarom."
„O, ja, je weet 't wel, maar ik mag het
niet weten." Zusje's heldere oogen keken
hem verwijtend aan. „Je bent niets lief."
Hans schrok van
die oogen. Ze waren
zoo onschuldig en
vol vertrouwen.
„Ja, je mag het
weten. Het is niet
prettig voor de men
schen aan wie je iets
geeft, zie je. en het
lijkt net of je graag
wilt, dat andere
menschen je aardig
vinden."
„O!" Zusje be
greep niet alles,
maar ze nam er toch
genos gen mee. ,Nou
ben je weer lief."
Den volgenden
morgen lag het vui
potloodje voor
Loutje's glinsterende
oogen in zijn kleine
magere handjes.
BINNEN
EN KDCÜ-tT" EJ2. EEM
stond, ging plotseling aan en de meubels
in de kamer werden nu wesr duidelijk
zichtbaar.
„Als moeder thuis komt, maakt ze
lekker de kachel aan", zei Hans.
Ja, fijn" zei zusje. „Vertel 's wat."
„Goed". Weer was 't even stil.
„Er was eensja, er was eens een
heel klein jongetje en die was heel arm
„Wat is dat, arm?"
Nou, dat je geen kleeren hebt en geen
brood
O!" Zusje vond dit voldoende. „En
toen?"
En toen zag hij op een keer een man
met een grooten zak op zijn rug. In dien
zak was een heeleboel geld en dat had
die man gestolen."
„Hoe wist dat jongetje dat?"
„Stil nouDat kon je wel zien, want
Q.>. man was heel leelijk, met booze oogen
en een langen, viezen baard en groote
handen
„Ooo", zei zusje, „vertel maar liever
wat anders, wat moois."
„Dit is een heel mooi verhaal. Meester
Bes heeft 't op school verteld."
„Nee, 't is leelijk Die man is leelijk.
Vertel wat anders, ja?"
„Ja."
Even stilte. „Toe dan", drong zusje.
„Ik heb zes-en-twintig centen."
„Wat vééééél! Hoe kom je daar aan?'
„Opgespaard."
...En w-w-wat wil je daarmee doen?
„Nou, meester Bos heeft op school
verteld"Hans dacht na. Hij was al
tien en geloofde niet meer aan St. Nico-
laas, maar zusje nog wel.
„Meester Bos heeft verteld, dat St.
Niklaas de arme kinderen wel eens ver
geet, zie je.
„Waarom doet-ie dat?"
„Nou, die wonen in zulke nauwe straat
jes en daar kan zijn paard niet loopen.
„En als de andere kinderen nou véél
hebben, moet je wat aan die arme kinde
ren geven, heeft meester gezegd, maar ;e
mag het nooit aan iemand anders ver
tellen. Dat is niet mooi, zie je. En nou
„Als-ie kwam.,
de groote donkere
oogen van het ventje
begonnen te schit
teren, „nou, dan
zou ik een vulpot
lood willen hebben
Natuurlijk! Maar
och jö, hij komt
orr.mers toch nie."
Na een oogenblia
stilte zei Hans
„Kom, je morgen bij
me spelen?"
„Ja. En ik ga nou naat
huis. Me moeder is ziek,
zie-je en ik moet aard
appels koke
Hans liep alleen verder
Voor een boekhandel bleef
hij staan. Daar lagen
vulpotlooden in allerlei prijzen. Maar er
waren ook kleintjes voor een kwartje. Hij
stapte kordaat naar binnen en kocht er
een; een rood met een nikkelen knopje.
Hans wreef het zachtjes tegen zijn mouw
tot het glom als een spiegeltje,
Dat potloodje zou hij morgen in Loutje's
lessenaar leggen vóór de school openging
„Jongen, wat ben je laat", zei moeder
toen hij thuis kwam.
„Ja, ik 'heb langzaam geloopen."
Moeder streek hem liefkoozend over
zijn korte haar. ..Kom eens hier, Hans
it moet je even spreken."
Hans keek haar vol verwachting aan
,.'t Is niet erg prettig voor je. jongen,
ir.aar ik kan er niets aan doen." Ze
zuchtte. „Sinterklaas is dit jaar erg arm
en ik vrees, dat hij je dat mooie boek niet
kar geven. Ik weet wel. dat het een erge
teleurstelling voor je is, omdat je er zoo
op gerekend hebt. Maar als jij het boek
kreeg, zou er niets voor zusje overblijven.
En dat zou je toch niet willen wel?"
„Nee, moeder." 't Klonk erg zacht.
Moeder zei niets meer. Ze wist, dat hij
het nu met zichzelf moest uitvechten.
Hans voelde het potlood in zijn broek
zak. „Waarom." dacht hij, „zou ik dit nu
niet houden? 't Is toch van mij en Loutje
weet er niets van. En als ik nu toch dat
boek niet krijg!"
„Maar Loutje krijgt heelemaal niets..."
Zusje, die stil in een hoekje met haar
pop gespeeld had. zonder op haar broertje
te letten, stond plotseling op en kwam
naar hem toe.
„Ik heb niets aan moeder verteld."
Boem, boem, boem
Wie rommelt op de trappen?
De Zwarte Piet maakt grappen!
Kom maar binnen, 'k ben niet bang,
'k Was wel zoet een heel jaar lang.
'k Zal een versje zingen,
Vroolijk dansen, springen.
Boem, boem, ooem
Dag Sinter Klaas, mag 'k even
Aan u een handje geven?
Hebt u ook aan mij gedacht,
Lekkers en wat moois gebracht?
'k Zal wat voor u zingen,
Vroolijk zijn en springen.
door Elly de Jong
Zooals wij nu, als het winter wordt, met
leede oogen het licht zien verdwijnen en
de dagen zien korter worden, zoo zagen
ook onze Germaansche voorouders hun
zomer en zomergoden wegtrekken en
kregen zij behoefte om zich te herinneren
dat die nu toch niet alle vreugde en
licht meenemen, die ze hun eenmaal ge
schonken hadden.
Dan gingen ze hun vroolijke. luid
ruchtige winterfeesten vieren.
En wij, die juist in de koude, donkere
dagen van December ons Sint Nicolaas
en Kerstfeest vieren, wij lijken nog wel
wat op hen, juist zooals Sint Nicolaas
nog wel even aan den Germaanschen
afgod Wodan doet denken, die ook op een
schimmel door de lucht reed. Wij als
zeevarend volk waren er natuurlijk van
zelf toe geneigd om in later tijden Sint
Nicolaas per schip te laten komen. Wie
in die tijden naar Spanje reisde, ging
meestal met een zeilschip: de reis over
land was dikwijls te moeilijk en te ge
vaarlijk.
Nu vinden wj
het wel aardig om
dit te bedenken en
er is niemand meer,
die daar iets ver
keerds in ziet, maar
ruim drie eeuwen
geleden werd den
goeden Sint (alsof
hij het helpen
kon), die Heiden-
sche afgoderij wel
eens kwalijk geno
men. Tenminste,
een schrijver uit
dien tijd spreekt
heel verontwaardigd over de „sotte af
goderij" van Sint Nicolaas en vol ver
achting van het „perkamente cedultje"
(briefje) bij een gevulde kinderschoen,
waarin vermeld stond voor wien Sint Nico
laas b.v. dit „Laecken tot een Mantel ofte
Cap" bestemd had. „opdat hij kloeck
leeren zal ende niet broetdroneken wezen'
De kinderen uit dien tijd lieten zich in-
tusschen de „peperhuijsjes vol suicker-
erreten" de kabeljauwsoogen", „kapittel-
stocken", „vijgen, noten en flensjes" niet
minder smaken om al dat gebrom.
Sint Nicolaas, die vroeger bisschop van
Myra was (in Italië aan de Adriatische
Zee) stierf daar in 362 en werd in 430 voor
zijn goedheid en liefdadigheid, heilig ver
klaard. De oudste prenten stellen hem
voor, staande bij een groot doopvont, waar
hij drie menschen, die door hem tot het
Christendom bekeerd zijn, indompelt. Om
goed te doen uitkomen, hoeveel lager die
bekeerlingen nog staan, dan de heilige
bisschop, is hij daar veel grooter getee-
kend dan zij.
Vandaar dat men hen later voor kin
deren aanzag en de legende ontstond vai
den slager, die drie kindertjes had geslacht
Toen zij zeven jaar in een groote kuip
ingezouten waren geweest, kwam Sint
Nicolaas den slager tot berouw opwekken.
Hij hoorde nu, dat er in de kuip drie in
gezouten kindertjes zaten en riep deze in
het leven terug.
Misschien ont-
stond ook wel JT
daardoor het ver- te
haal, dat Sint Ni- -Jb,
colaas de ondeu- \fV
gsnde kinderen, die Uj 'ur
in zijn grooten zak l:)
meegaan, in Spanje
in den inktpot zal ,2^5/
stoppen.
In sommige stre- p l-,
ken van België Swfe—VSter-
schijnt men hem f W
ook het liefst ais
straffende te her- -
denken.
Tenminste, de boer die er op 5 Decem
ber als bisschop verkleed, rondrijdt, heeft
alleen een groote karwats bij zich, waar
mee hij rechts en links klappen uitdeelt
De jongens op Texel beginnen 5 Decem
ber 's morgens met een oorverdoovend ge
toeter op groote horens, die daarvoor
expres bewaard worden.
's Middags vertoonen zich de gemas
kerde Sinterklaasjes, dikwijis heel grappig
verkleede kinderen op straat maar tegen
den avond worden zij verjaagd door oe
.straatvegers''. Dat zijn opgeschoten jon
gens, die met een ketting aan één voet en
een bezem in de hand rondhollen.
Dit zijn slechts enkele grepen uit de
tallooze Sint Nicolaas-gebruiken, die men
Lier en daar ontmoet.
't Zou onmogelijk zijn ze alle te ver
melden, daar dat een heel boek in beslag
?,ov nemen. Hier en daar lijkt 't of de oude
gebruiken beginnen te slijten, maar toch
is het Sint Nlcolaasfeest nog overal goed
levend gebleven: veel beter dan vele andere
oude gebruiken, waarvan we nu geen spoor
meer kunnen terugvinden.
Op 'n goeien dag moest Sint Nicolaas
ock bij Koning Leonard te gast, Koning
Leonard, die er voor bekend stond heel erg
rijk te zijn en veel van grappen te houden.
Hii had den leuksten nar, die er maar te
vinden was en toen Sint Nicolaas en Piet
bij den Koning binnen stapten, moesten
ze 't dan ook direct ontgelden, hoor! De
nar snuffelde aanstonds in Piet z'n zak
en wist op elk geschenk wat er in zat iets
geestigs te zeggen.
Weet je wat zei Koning Leonard, toen
Sint Nicolaas en Zwarte Piet wat bij den
Kening gedronken hadden, „je moet dien
zak met alles er in maar weer netjes mee
nemen. ik wil dit jaar niets hebben. Geef
't aan de honderd armste kinderen van
mijn rijk, dan zal ik gelukkiger zijn, dan
wanneer ik alles alleen houd."
Nou, St. Nicolaas vond 't eigenijk wel
een beetje verdrietig; hij mocht Koning
Leonard zoo graag en had extra mooie
dingen voor hem meegebracht. Maar toen
hij ook aan al de arme kindertjes dacht,
was hij den koning inwendig dankbaar. Hij
zou 't eerlijk verdeelen.
De nar, die intusschen maar op en neer
huppelde als een jong hondje, kreeg plot
seling de oude lantaarn van Zwarte Piet
in de gaten.
„Pas op", schreeuwde Piet, „blijf af van
m'n lantaarn, al zestig jaar draag ik haar
bij me, ik heb haar van mijn overgroot
vader ge-orven, een echt familiestuk." En
hij duwde de lantaarn gauw achter d.en
zetel van Koning Leonard.
„En toch zal de Koning die lantaarn
nemen, ze zal hem geluk brengen", riep de
nar, waarop de Koning vroeg wat hij daar
mee bedoelde.
„Ik zeg niets, ik zeg niets", grinnikte de
nar, „maar je kunt nooit weten, hoe zoo n
oude lantaarn je uit den nood kan
helpen."
Niemand begreep waarom hij zoo over
die lantaarn door bleef zeuren, en toen de
Koning ten laatste aan Zwarte Piet vroeg
of hij de lantaarn zou mogen hebben, gaf
Fiet met tranen in de oogen toe.
„U mag hem hebben, maar die sprink
haan blijft er af", riep Piet, die genoeg van
de grappen van den nar had. ,,'t Zou wel
zonde zijn als die gek er met z'n vingers
aankwam" en hij zette haar triomfantelijk
voor Koning Leonard neer.
Nadat Sint Nicolaas en Zwarte Piet ver
trokken waren, werd de lantaarn van Piet
ir. een nis gezet; Koning Leonard vond, dit
't niet zoo bijzonder tusschen al de kost
bare vazen stond en gaf er dus een eigen
plaatsje aan.
Veel jaren nadien kwam er onrust in t
land. De vijanden van Koning Leonaid
wilden den troon innemen en de Koning
en z'n trouwe nar besloten om heimelijk t
land te verlaten. Voor 't eerst na al die
jaren, haalde de nar toen de oude lantaarn
van Zwarte Piet voor den dag, laadde die
vol edelsteenen, zette er een klein kaarsje
in en samen gingen de Koning en de nar
als bedelaars vermomd, op weg. Niemand
dacht er aan hen aan te houden, hoe zou
den die bedelaars met die vuile lantaarn
bij zich, nu de Koning en zijn nar kunnen
zijn? De ontvluchting gelukte, na maanden
zwerven kwamen de twee bedelaars in een
land, waar niemand hen kende; daar kocht
de Koning een huisje, temidden van bosch
en hei en leefde er met z'n eenige bediende,
z n nar. Soms, als de nar in 't bosch hout
sprokkelde, ging de Koning naar de lan
taarn en streek er over heen Want eigen
lijk was dat hun uitkomst geweest, dat
oude ding had hen over donkere paden
geleid en 't had de schatten van den Ko
ning in zich verborgen. En toen Koning
Leonard dood ging, liet hij de lantaarns'
door den nar weer aan
Zwarte Piet terug bren
gen. Heel diep op den
bodem, daar lagen twee
groote edelsteenen een K
kapitaal waard, daar A1
mocht Piet mee doen J (p)
wat hij wilde De lan- •wil'
taarn had z'n dienst
gedaan.