DE KERST-GAST
DE VECIIW E\r KAAR H UIS
STOUTENBEEK'S
MODEHUIS
DE WERELDREIS VAN PIETJE PLUIS EN JANTJE JOPPE
Voor de Kerstdagen
WINTERMANTELS
JAPONNEN
PULLOVERS EN VESTEN
BLOUSES EN ROKKEN
I DAMESHOEDEN
Plein 10 Haarlem
Telefoon 15624
No. 51. 21 DECEMBER 1934.
DE EERSTE HEEMSTEEDSCHE COURANT
5
Lex stond in z'n erker mistroostig naar buiten
te turen. Het was een wazige dag voor Kerst
mis. Alles deed geheimzinnig aan. Maar Lex was
momenteel allesbehalve mystisch gestemd, 't Zou
in zijn huis een feestweekje worden van je
welste! Zijn contanten waren zo angstwekkend
geslonken, dat de leveranciers steeds stugger in
't bezorgen van boodschappen werden, maar
met de dag halsstarriger wat 't indienen van
nota's betrof. En z'n voorraad anthraciet was
tot 'n doorzichtig laagje gedund, 't Enige waar
van hij zich goed voorzien wist, wason
verkocht werk. 'n Mooie tijd ook, om schilde
rijen aan den man te brengen. De door zorgjes
geplaagde schilder keek misnoegd om zich
heen. Waarheen hij de blik ook wendde, hij
zag tekeningen, studies, krabbels, voltooide
schilderijen. Hij begon er geagiteerd van heen
en weer te stappen. Vervelende toestand! En
die Mies, die vandaag óók al zo uit 'r humeur
was, omdat ze van de komende dagen weinig
verwachtte. Kregen we maar logé's!" had ze ge
zeurd. „Ha ha, logé's!" had hij ironisch uit
geroepen. „Fn waar wou je ze op onthalen? Of
moeten ze zelf hun Kerstkransen meebrengen?
Nee, we zouden beter doen met 'n winterslaap
in te gaan tot na Nieuwjaar!"
Lex haalde in gedachten de allerlaatste
sigaar uit 'n kistje op de piano, keek rond naar
lucifers. Daar hoorde-i'; plots uit 'n hoek van de
kamer: „Koppie krauw! Lorre zoet. Baas lief."
„Hou je mond!" bromde de aangeroepene.
Dat ellendige heest rad 'm de hele morgen al
verveeld met z'n gek.ijs.
Maar Lorre -cheen niets te beseffen van de
ergernis, wclke-ie verwekte. Hij zette althans in
zijn eentje 'n eindeloos gesprek op touw, dat
intussen steeds daarop neerkwam, dat Lorre
zoet en do baas lief was. Dit begon Lex ten
laatste zo te vervelen, dat-ie, met 'n hoogst
onwelluidende verwensing, dreigend op 't dier
toetrad.
Juist kwam Mies binnen, in 'n losse peignoir,
met lome bewegingen. Nauw zag ze wat er aan
de hand was, of ze smaalde:
„O, nu heeft hij 't zeker gedaan? Wel zeker,
schuif jij de schuld maar op 'n ander!"
Met 'n rcrwoede blik keerde Lex, die van
daag niets kon hebben, zich om en hij stond
van nijdigheid haast te trappelen, toen-ie 'r
toebeet:
„Natuurlijk, 't komt allemaal door hèm. En
door jou, omdat je te dik wordt."
Mies schilderde hij namelijk nog al eens uit
als elegant geklede vrouw in mondain milieu,
die zichzelf fhee inschonk, lui 'n sigaretje rookte,
aan de piano zat, de mandoline betokkelde of
'n andere dergelijke bezigheid verrichtte. Dikke
piano- of mandoline-spelende dames echter
waren nu eenmaal niet in trek en dit werkte
het zakendoen bij Lex niet in de hand.
Doch niet alleen aan haar weet-ie z'n ongeluk.
Gek Lorre moest het ontgelden. Mocht Mies al
eens op 'n enkel schilderij niét voorkomen, de
kaketoe ontbrak nooit op het appèl. Lex had
aanvankelijk zo'n succes met de uitheemse
vogel gehad, dat iedereen 'n geschilderd exem
plaar in z'n kamer wilde hebben. In alle moge
lijke houdingen en in de meest verschillende
situaties had-ie 't dier al afgemaald: op z'n
schommel, op de piano, naast de teacosy, flad
derend, pikkend, pratend. Aan alle goede dingen
echter komt 'n eind en zo was 't tijdstip aan
gebroken, dat niemand meer van 'n snavel-dier
gediend was. Vandaar, dat z'n wanden vol
hingen met Lorre's. Ze werden in aantal alleen
geëvenaard door zwaarwichtige dames. Hij had
wol plezier van z'n huisgenoten!
Plets werd er hevig gebeld. Lex trad on
wil' .keurig iets terug van 't raam. Ze konden
'n- buiten eens zien en als 't die ellendige kleer
maker weer was met z'n rekening
,,'k Ben niet thuis", verdedigde hij zich bij
voorbaat.
„O, Cato doet open," sprak Mies. ,,'k Zal
eens even gaan kijken."
Haastig verliet ze de kamer. Niet gerust, liep
Lex weer met grote stappen heen en weer. Hij
hoorde beneden stemmen, 't Leek zelfs, of er
'n begin van ruzie ontstond tussen de meid en
nog iemand aan de deur. Vervolgens holden
twee benen, die van 'n man konden zijn, on
stuimig de trap op en, vóór Lex zich verdekt
had kunnen opstellen, tuimelde een klein, par
mantig kereltje zonder kloppen de kamer binnen.
„Ha, de oude toestand!" schreeuwde de
zonderlinge bezoeker en z'n gezicht was één
olijke grijns. „Voorgordijn half neer, meneer
niet thuis, jawel! Maar ik ben Jan, ouwe verf
kwast!"
„Hemel, kerel, wièn ik ook verwacht had!"
riep Lex verrast uit en hij schudde hem hartelijk
de hand. „Hoe kom jij zo plots overwaaien?"
„Dat zal ik je vertellen, vriendelijke krulle-
bol," ratelde Jan af, aan wien niets, ook z'n
mond niet, 'n ogenblik stil stond. „We wouen
met de feestdagen eens wat anders zien dan
Zeist. Coba moest er eens uit. En toen dacht
ik aan 't Haagje en aan jou. En hier ben ik nu
en om drie uur komt Coba met 't kleine hasse-
bassie. Nee maar, wat zeg je d'r wel van?"
Ja, wat moest Lex zeggen? Min of meer ont
hutst keek-ie op 't enthousiast om 'm heen
draaiende kereltje neer, dat iets van 'n los
gelaten foxterrier had. O zeker, 't deed 'm
plezier, Jan, dien-ie al van de schoolbanken
kende en die in zaken zat, weer eens terug te
zien. Maar om 'n geheel gezin te logeren en
nog wel in zijn omstandigheden!
,,'t Is maar, zie jebegon Lex voorzich
tig, ,,'k weet niet, of de slaapgelegenheid
„Komt terecht," juichte Jan, wiens verruk
king tegen elke ontvangst bestand bleek. „De
bedden zijn in aantocht. We brengen ze mee.
En 'n mud kolen en waar Coba nog meer voor
gezorgd heeft! 't Komt alles met de trein van
drie uur zoveel. Vooruit, gezellig paletmens,
kijk eens wat lolliger! 't Wordt een feest!"
Tegen zoveel optimisme kon Lex niet op.
„Wie komt er nog meer dan Coba?" vroeg-ie
achterdochtig. Wat had Jan ook zo-even weer
gezegd?
Z'n gast keek 'm aan met ogen als vuur
torens. Dan barstte-ie blakend van geestdrift los:
„Maar ons hassebassie natuurlijk, ons knolle-
bolletje, ons tuiterdefluitje! Ze loopt al bijna en
ze kraait! O, ze is vader's knofferdolletje, ons
poeteloerisje, m'n schatterdepakkertje!"
Lex begreep: de kleine! Enfin!
„En je vrouw, ze ziet er uit, kolossaal!" be
wonderde Jan, die altijd graag 'n aangename
indruk maakte.
„Heb je 'r dan al gezien?" vroeg Lex.
„Nee, maar als ik hier zo rondkijk," legde
de ander uit, en hij wees op de talrijke wand
versieringen.
„O, hou daar maar over op," klaagde Lex,
half in ernst. Dat Jan juist aan die tegenslag
in z'n kunstenaarsbestaan moest herinneren!
„Wat heb je daar? 'k Lach me 'n kersepit!"
brulde Jan opeens en hij stond zich te ver
kronkelen voor 'n tekening boven de piano.
„Dat is net iets voor mij. Dat kóóp ik. Hahaha!"
Plots een en al belangstelling, trad Lex
dichterbij. Jan doelde op 'n dolle charge,
welke-ie in 'n onbewaakt ogenblik van Lorre
had gemaakt, 't Stelde de groene huisgenoot
DOOR
J O H.
BROEDELET
voor in evening-dress met 'n monocle in 't oog
en 'n keurige scheiding in z'n artistieke kuif.
Jan, die zelf bij voorkeur voor komiekeling
doorging, moest er wel 'n kramp van krijgen.
Hij lachte dan ook opnieuw. Hahaha!
„Hihahiha!" klonk 't als 'n echo uit de duistere
hoek, waar Lorre op z'n hoge stok den vreem
den bezoeker zat te bestuderen.
Verrast draaide Jan zich om. Maar vóór-ie
nader kennis kon maken met de vogel, trad
Mies binnen in 'n zeer gesoigneerd toilet, met
de glans der verwelkoming op het gelaat. Er
werden hartelijk handen geschud, alles werd
verteld van de plannen van Coba en 't heerlijke
hassebassie. De koffietafel werd hoogst geani
meerd, zodat de klok twee sloeg vóór iemand
er aan dacht.
„En nu naar de trein!" ordonneerde jan,
terwijl-ie haastig opsprong. „M'n schattig wijfje
mag geen ogenblik wachten. En dan m'n
tuiterdefluitje! Lex, je draaft toch mee?"
Lex, aangestoken, schoot z'n jas aan en beide
vrienden holden de trap af. Halverwege stond
Jan even stil.
„Hoor eens," sprak-ie guitig en z'n malle
snuffelneus scheen iets te ruiken. „Mies gaat
nu natuurlijk feestmaaltijden aanrichten, enzo
voorts. Maar 'k wil, dat we gezamenlijk de
kosten dragen, 't Moet voor' ons allen 'n
lolletje blijven."
Lex protesteerde. Maar Jan had al - „voor
de eerste uitgaven", zoals-ie zei 'n paar
briefjes van tien voor de dag gehaald, rende er
mee naar boven en deponeerde ze in 'n wervel
wind op de huistafel.
Buiten had Lex er dan ook niet veel meer
tegen in te brengen. En ach, hij en Jan kenden
elkaar immers al zo lang.
Ze waren een half te vroeg aan 't spoor, jan
echter draafde als 'n opgejaagd konijn om de
haverklap 't perron op en neer, of de trein nog
niet in 't zicht kwam. Hij mompelde zelfs al
iets van botsingen, gemiste aansluitingen en zo
meer. Eindelijk kwam 't zo vurig verbeide
ijzeren monster. De liefhebbende man en vader
stormde al de coupé's langs, doch hoe-ie ook
zocht, z'n dierbare wederhelft en 't aangebeden
hassebassie werd-ie niet gewaar.
,,'k Begrijp er niets van," blies-ie buiten
adem. „Ze zal 'n trein later uit Zeist zijn
gegaan."
„Misschien," waagde Lex te veronderstellen,
„zijn we 'r in de herrie misgelopen en is ze 't
station al uit."
„Zou 't?" betwijfelde Jan. „Enfin, dan neemt
ze wel een taxi. Laten wij nu voor de bedden
zorgen!"
De goederen-wagons werden gerangeerd.
Jan holde ze achterna, tot-ie, na 'n levens
gevaarlijke buitel-partij over gestapelde bagage,
't gezochte te pakken kreeg. Met veel lawaai
gaf-ie te kennen, dat alles ogenblikkelijk uit
geladen moest worden en aan dat adres be
zorgd. De verwonderde machinisten zetten
angstwekkende fooi-hoofden, doch op z'n
vroegst konden de bedden, enz., eerst vanavond
worden thuis gebracht. Dodelijk verschrikt rende
Jan naar de telefoon, belde 'n besteldienst op,
welke zich bereid verklaarde, direct te komen.
En zo had de doorzettende Kerst-gast binnen
'n uur z'n eigendommen op 'n sleperswagen en
kon-ie voor de nacht dus gerust zijn.
„Zullen we op de volgende trein wachten?"
opperde Lex nog. Doch de overweging, dat-ie
pas over twee uur arriveerde en de mogelijk
heid, dat Coba en 't hassebassie reeds lang en
breed bij Mies zaten, deden de vrienden toch
besluiten, de sleperswagen spoedig per tram te
volgen. De straatlantaarns brandden al toen ze
weer thuis kwamen.
„Ha, de wagen!" schreeuwde Jan. Juist waren
de mannen van de particuliere besteldienst
bezig z'n waardevolle goederen naar binnen te
dragen. In de gang stonden enige zakken
anthraciet en de trap was volslagen gebarrica
deerd door bedden-gerei. Zo goed als 't ging,
baande het tweetal zich 'n weg naar boven.
Daar drong een aangename geur van gebraad
tot hen door.
„Is m'n heerlijk vrouwtje d'r al met ons zalig
tuiterdefluitje?" informeerde Jan met veel be
weging.
„Nee, hoe kom je d'r bij?" antwoordde Mies
verwonderd. „Wel 'n telegram voor jou. Hier!"
,,'n Telegram?" Jan riep 't uit, alsof hem 't
vreselijkste onheil boven 't hoofd hing. Haastig
scheurde-ie 't verontrustende papiertje open en
lasZ'n ogen sperden zich. Hij greep naar
z'n haren, rende dan naar de trap en schreeuwde
tot de mannen, die alweer 'n bed op hun
schouders laadden: „Alles weer op de wagen!
En gauw, gauw! 't Moet dadelijk naar Zeist."
„Wat is er nou?" vroegen Mies en Lex gelijk
tijdig.
„Lex," huilde Jan haast en hij stopte hem het
telegram onder de neus. „Hier staat 't: De kleine
niet lekker. Komen niet. Stuur onmiddellijk de
bedden terug." „O, m'n heerlijk honne-
ponneke, m'n schattig poeteloerisje, m'n zoet
knipperdolletje. Ja, pappie komt! Vooruit, kerel,
pak aan! Die matrassen! Nee, die zakken
hoeven niet terug, en die doos. Alleen die
koffers ende bedden, de bedden!"
Jan in 'n soort razernij, sjorde zelf mee,
wat-ie kon. De mannen, hoe verbaasd ook,
deden wat hun gelast werd.
„Maar je blijft in elk geval toch eten," drong
Mies aan. „Zo kun je niet gaan."
„Eten?" protesteerde Jan heftig. „Ik kan geen
brok naar binnen krijgen. Nee, ik ga dadelijk,
met de wagen. D'r is voor mij nog wel een
plaatsje op de bok. Wel bedankt voor alles,
hoor! Hier, Mies, in die doos zit knabbelarij.
Gelukkig Kerstmis!"
Hij schudde Mies en Lex hartelijk de hand,
draafde dan de gang in. Lex stond beteuterd
te kijken, niet alleen om dat haastige, maar
ook, wijl 'm alweer 'n illusie ontnomen werd.
Jan had er immers over gesproken, dat-ie zin
had in z'n komische tekening van de kaketoe?
in die plotselinge herrie dacht z'n vriend daar
natuurlijk niet meer aan. Enfin, 't was nu een
maal niet anders.
Jan stond al aan de trap, wisselde nog 'n
laatste handdruk met Mies. Daar krijste de
groeu-gevederde vogel opeens vanuit z'n hoek:
„Koppie krauw. Lorre zoet. Baas lief!"
Jan luisterde verrast, 't Klonk hem in de oren
als 'n verwijt, 'n aanmaning tot iets, dat-ie ver
geten had. Klaar stond 't 'm weer voor de geest,
op welk 'n geheimzinnige wijze hij 'n paar uur
geleden ontvangen was. Ach ja, die half neer
gelaten gordijnen. Nee, zo mocht-ie zijn vrien
den niet achterlaten.
„Gauw, Lex," riep-ie dringend, terwijl-ie 'n
stap terug kwam en naar z'n portefeuille zocht.
„Die krankzinnige Lorre van je, met z'n monocle.
De kleine hassebas zal zich 'n kriek lachen.
Twee honderd popjes. Meer kan ik voor de
kunst niet besteden. Trouwens, 't is voor een
papegaai al duur genoeg! Voor minder dan de
helft kan ik er een krijgen die praat. Adieu!"
Jan, z'n nieuwste bezit onder de arm, rolde
haast de trap af en binnen 'n minuut zat-ie op
de bok van de wagen, welke 'm met bedden
en al naar 't station reed.
Toen ze eindelijk wat bekomen was van 'r
verbazing, sprak Mies hoofdschuddend: ,,'t
Kerstbezoek wel!" Maar als ze dan aan de
feestelijk voorziene dis zaten - Jan's voor
schotje voor „de eerste uitgaven" had flink
dienst gedaan moest Lex toch wel met 'n
opgewekt gezicht verklaren:
,,'n Aardige verrassing blijft het. Spreek jij
dat maar eens tegen! Al die brandstof! En kijk
die taart met confituren. Daar hou je zoveel
van. Als je nu maar niet nóg dikker wordt.
Enfin! En Lorre, de brave Lorre, heeft z'n best
gedaan, hoor! Hier heeft-ie 'n lekker suikertje
van den baas. Zo'n groene schreeuwlelijk is
toen eigenlijk 'n voordelig beestje. Daar ga je,
Mies! Gelukkig Kerstmis!" En de specialist in
kaketoe's en welgedane dames klonk lustig met
z'n wederhelft op de komende, prettige dagen.
Zo'n Kerst-gast toch!
SMAKELIJKE HAPJES MET KERSTMIS.
De tijd is weer aangebroken, dat meer wild
gegeten wordt dan in andere jaargetijden. Het
vlees is zacht en licht verteerbaar en wordt door
velen gaarne genuttigd.
Men moet wild en gevogelte steeds bij be
trouwbare adressen kopen.
Het eten ervan blijft toch altijd iets extra's,
dus kan men beter iets meer geven voor zo'n
enkele maal.
Jonge vogels hebben zachte penneschachten,
terwijl oude vogels harde snavels hebben, en
verharde pezen.
Jonge hazen hebben zachte poten en oren,
die men gemakkelijk kan inscheuren, terwijl
alle hazen een vlezige rug en heldere ogen
moeten hebben.
Hazen, die men juist geschoten heeft, moet
men 8 tot 14 dagen buiten hangen, om de smaak
te verfijnen, terwijl men schoongemaakt wild
enige dagen kan bewaren in een doek, die men
in azijn goed nat heeft gemaakt.
Gevogelte kan men enige dagen bewaren
door het van binnen en van buiten in te wrijven
met een mengsel van peper en zout en in het
binnenste een stukje houtskool te doen, en dan
op een koele plaats ophangen.
Wild en gevogelte moet droog bewaard
blijven en van binnen en buiten gewassen wor
den vóór het braden.
Oude hazen worden veelal enige dagen in
azijn gelegd of ook wel in zure melk.
Het vlees wordt daardoor zacht en men kan
het later eveneens goed bruin braden en stoven,
mits men het vóór het bruinbraden met een
schone doek afwrijft.
KASTANJES BIJ GEBRADEN EEND.
Bereiding: Kook tamme kastanjes, ontdaan
van de harde schil, goed gaar. Laat ze in koud
water even afkoelen, pel er het velletje af en
stoof ze met wat suiker en een klontje boter.
Kook enige zure appels goed gaar met een
weinig water en suiker en laat er een citroen
schilletje en een handjevol sunmaidrozijnen in
meekoken. Verwijder daarna de schil, en meng
De betere confectie
thans tegen nog voor-
deeliger prijzen
GEHLEEDER
JAPONNETJE
VOOR DEN
NAMIDDAG.
1403.
Dit moderne en
toch niet drukke
patroon levert ons
een aardige japon,
die meer of min
der gekleed is, al
naar gelang van
de stof, die wij
ervoor kiezen.
Witte zijde met
een kantje er
langs dient voor
't garnituur. Het
moderne is gele
gen in de raglan-
mouw, die boven
de manchet ruim
valt, en in de
straalsgewijs uit-
loopende naadjes-
garneering op
borst en rug.
Knippatronen
verkrijgbaar in
alle maten a f 0.58
per stuk.
appelmoes en kastanjes dooreen. Doe alles over
in een geprepareerde vuurvaste schotel, ver
warm deze door en door in een warme oven
en presenteer dit gericht bij gans of eend.
EENDVOGEL.
Hoe braden wij een eend?
Bereiding: Het verdient aanbeveling, wilde
eenden even af te koken, met kokend water op
te zetten en tweemaal af te gieten. De sterke
smaak zal dan verdwijnen. De eend wordt uit
gelekt, met zout ingewreven, met 50 gram boter
aan alle kanten mooi bruin gebraden. De jus
wordt met water afgemaakt.
De eend moet minstens 1 a 1 JA uur gebraden
worden en onder het braden telkens met de
saus overgoten worden, zodat er een gelijk
bruine kleur ontstaat.
IVI odelboerderij
HILLEGOM Telefoon 5107
voor hoogfijne ZUIVELPRODUCTEN
KERSTBROOD.
550 gram bloem (Keizer), 125 gram boter,
100 gram suiker, 250 gram rozijnen (sunmaid),
50 gram gist, 10 gram kardamompoeder, 1 thee
lepeltje kaneel, J4 melk, 5 gram zout.
Bij de bereiding van gistdeeg moet men de
bloem liefst in een verwarmde pan kneden, de
melk lauw gebruiken en de boter gesmolten,
doch niet warm. Tevens moet men zorgdragen,
dat de pan met het brooddeeg op een warme
plaats gezet wordt om te rijzen, bedekt met een
vochtige doek.
Tocht kan het gebak doen mislukken, terwijl
het brood in een warme oven gebakken moet
worden om het behoorlijk te doen rijzen.
De bloem wordt in een pan gedaan, in het
midden een kuiltje gemaakt met de gebrokkelde
gist, een weinig lauwe melk en een lepel suiker,
daarna roert men van het midden uit. Eerst
vermengt men melk en suiker en gist en nog
een weinig van de omringende bloem hiermede
en bestuift dit mengsel met een weinig bloem,
dekt de pan af en laat het mengsel ongeveer
20 minuten rijzen, daarna voegt men de suiker er
bij, de gesmolten boter, zoui, kruiden en de rest
van de lauwe melk, waarna men alles met de
handen flink kneedt, totdat het deeg geheel van
de handen loslaat, hetgeen ongeveer 10 a 15
minuten zal duren. Het laatste mengt men de
rozijnen door het deeg, terwijl men weer goed
kneedt en laat het 1 a 1 uur op een warme,
tochtvrije plaats, afgedekt rijzen. Het deeg moet
dus minstens de dubbele grootte verkrijgen en
wordt tenslotte tot een ronde plak gerold, die
aan de voorkant iets dunner is. Nadat de dikke
helft met water vochtig is gemaakt, slaat men
de dun uitgerolde en tevens kleinste helft er
overheen, zodat men de vorm van een stol
heeft verkregen, die men op het ingevette bak
blik legt en nogmaals een goed half uur laat
rijzen, daarna wordt de stol in een warme
oven gebakken en later met gesmolten boter
bestreken en flink met poedersuiker bestrooid.
KINDERVERTELLING
e
DOOR G. TH. ROTMAN
69. „Die kunnen wij verdienen!", zei Pietje.
„Maar die geven ze óns toch niet in handen. En
bovendien is het dan met onze wereldreis uit.
Neen, ik weet wat beters. We moeten een briefje
schrijven met de namen van onze vaders er
onder, en de adressen er bij! Jongens, wat zul
len ze opkijken als ze elk 250 gulden krijgen!"
Vol van hun plannen spoedden ze zich naar het
eerstvolgende dorp; Bommelhuizen heette het.
70. Ze kochten in een winkeltje voor de twee
centen, die ze nog juist bezaten, een velletje
postpapier en een enveloppe. Ze schreven er op,
dat al het gestolene in de molen te vinden was
en ondertekenden het met de namen van hun
vaders: Jochem Pluis en Frederik Hendrik
Joppe, met de adressen er bij, stopten de brief
in de bus van het raadhuis en zetten hun tocht
voort.
71. Langs een omweg kwamen ze, voordat
ze 't zelf wisten, plotseling weer aan het kanaal.
Toen dachten ze ineens weer aan het pontje, dat
ze in de steek gelaten hadden. Waar zou het
gebleven zijn? Lang dachten ze er echter niet
over na, want er stond een prachtige grote
wagen op de weg, met een paard er voor. De
voerman was blijkbaar in het nabij staande huis
binnen. Vlug kropen ze er in en kropen weg
onder een hoop lege zakken, die in de wagen
lagen.
72. Een poosje later hoorden ze den voer
man op de bok klimmen en de wagen reed weg.
„Fijn, jöfluisterde Jantje. Maar toch zou het
hun niet erg meevallen. Want toen de wagen
een uurtje gereden had, kwamen daar.... de
passagiers van het pontje aangewandeld. Het
pontje was namelijk de vorige avond laat
eindelijk aan de kant gedreven, de passagiers
hadden in een herberg langs het kanaal over
nacht en vroegen nu aan den voerman, of hij
hen thuis wou brengen!