Een machtig bondgenoot. als eene spoedeischende zaak beschouwde, het wetsontwerp tot wijziging van art. 198 der Grondwet in behandeling geno men. Alleen de heer de Bruyn verklaarde zich er tegenomdat in een tijdperk van regentschap rust noodig was. De heer Pijnappel achtte de wijziging noodig, omdat de Grondwet niet bevat wat men wenscht. De Min. van Binnenl. Zaken beantwoordde het verslag en de beide sprekers. Naar aanleiding eener vraag van den heer Pijnappel zeide Z. E.dat zoodra het advies van den Baad van State zou zijn ingekomen, dit zal worden nagegaan, en dat vervolgens met grooten spoed en groote zorg de verdere voorbereiding tot eene grondwetsherziening zou' worden ter hand genomen. Het Wetsontwerp is daarop aangenomen met 27 van de 32 stemmen, dus met verreweg meer dan de voor grondwetsverandering vereischte meerder heid van 2/3 der uitgebrachte stemmen. De tegen het ontwerp uitgebrachte stem men waren van de heeren De Bruyn, Pyls, Smits van der Oyen, Magnée en Begout. De Kamer is daarop uiteengegaan. De bekende ütrechtsche correspon dent der IV. li. Crt. schreef dezer dagen de volgende necrologie van een pas over leden „spoorsnorder". Van het schilderachtig groepje pakjes dragers op het plein voor het Bijnspoor- station, was Hein de Zeeman de schil derachtigste kerel. Zijn schoenen en zijn roode wangen glommen meer en beter dan eenige schoen of wang van zijn collega's. Zijne broek en zijne pet waren vlekkeloos als een pas geteerd schip; zijn blauwe kiel was de helderste blauwe kiel van het geheele stationsplein. Zijn haar en zijne manieren deden denken aan een hoogere afkomst en waren oorzaak van het ge rucht, dat zijne mama indertijd,kennis" had gehad aan een „grooten meneer." Aan zijn haar besteedde hij altijd bijzon dere zorg. Het was pikzwart en dit gaf zijne benijders aanleiding tot het laster- Naar het Engelsch v. T. Malcolm Watson 7) (Slot) „Ja", antwoordde hij, „daar zal het wel op neerkomen." ,'t Was zekerlijk eene vreemdsoor tige manier, om mij te vragen, of ik het goed zou vinden, dat hij mijn schoonzoon werd; maar bij slot van rekening heiligde het doel te middelen. „Waarde Panton", zeide ikge moet wel bedenken, dat het nog maar zeer kort geleden is, dat we voor'teerst met elkander kennis hebben gemaakt, en ik zou me natuurlijk moeten ver gewissen, of uwe pozitie van dien aard Is, dat ge eene vrouw kunt onderhouden. Maar, overigens, ken ik niemand, dien ik met meer inge nomenheid als Clara's echtgenoot zou begroeten." „Staat dan, als ik u daarvan over tuig, overigens niets mijn geluk in den weg?" „Neen, hoegenaamd niets", ant woordde ik, hel onnoodig achtende, op het voorgevallene met dien Brown te zinspelen. „Ik geef u onvoorwaar delijk mijne toestemming in dat geval, en ik kan slechts vertrouwen, dat ge even gelukkig zult zijn in uwe pogin gen om Clara op uw hand te krijgen." „Dank u", klonk zijn antwoord; „als gij 't niet ten kwade duidt, wil ik thans in den tuin een sigaar gaan rooken. Wellicht valt me dan een ge lukkig denkbeeld in, om mijn doel te bereiken." „Zeker, beste jongen; doe zooals 't u het best voorkomt", zeide ik. En zoo nam dit merkwaardig onderhoud een einde. Mijn klein ontwerp was alzoo tot dusverre gelukt. Bij slot van rekening is het nog niet zoo moeilijkknappe lui er in te laten loopen, als men de zaak maar goed aanpakt. De eenvou digheid, door welke dit ontwerp zich in hooge mate onderscheidde, was waar schijnlijk de voornaamste reden waarom ik zoo goed slaagde. Een minder eenvoudig man dan ik zou bijna zeker alles bedorven hebben door al te grooten ijver; maar de argelooze wijze, waarop ik de draden spande, was, dat gevoelde ik, in den geest der hoogste diplomatie. lijke praatje, dat hij zich verfde. Het zat altijd keurig en stak sierlijk af bij den dikken rooden nek, dien hij met de grootste zorg liet scheren. Even onder de pet uit maakte zijn haar een binnenwaart- scbe bocht om daarna met een dikken krul in zijn nek te eindigen. Het zat als geplakt. En zijne manierenGoede hemelhoe komt zóó iemand aan zulke manieren Een saletjonker mocht ze hem benijden Met de pet in de rechterhand op gelijke hoogte van het hoofdmaar een eind daar van verwijderd, buigt hij het bovenlijf zoover mogelijk voorover, en met de linker wijzende op uw koffertje, vraagt hij: „Een kleinigheid verdienen, m'neer?" En als ge hem uw last toereikt, vat hij dien niet dadelijk aan, maar maakt, nog altijd blootshoofds e nin buigende houding twee sierlijke passen achterwaarts en neemt dan eerst den koffer van u over. De reizigers onderscheidde hij in drie ca tegorieën en met één blik wist hij tot welke daarvan gij behoordet. Waart gij een wantrouwende reiziger dat merkte hij aan de aarzeling waarmede gij, na eerst nog eens rondgezien te hebben of ge ook iemand zaagt die beter in uwen smaak viel, hem uw goed overgaaft. Zonder een woord te spreken liep hij dan met de bagage vóór u uiten gaf u gelegen heid, zoowel uw eigendom in het oog te houden, als zijn vluggen gang en mi litaire houding te bewonderen. Want ,.fief wastial zee die 't zeiver". Een familiaren reiziger, daar had hij einde lijk het minst graag mee te doen. Die vroeg dadelijk „of het ver hier vandaan was," en dan wist Hein al genoeg. Dan mocht hij naast hem blijven loopen en hem vertellen, wat dit was en wat dat was, maar als het op betalen aankwamdan was het in den regel een familiaar klein beetje geld! Neendan liever een trotschen reiziger. Die kijkt je haast niet aan, maar steekt je in het voorbijgaan zijn valies toe (als 'tWas waar, dat ik nog met Clara te handelen had, en ten haren op zichte kon ik niet dezelfde zekerheid hebben, als die welke ik nu had ten aanzien van Panton, nadat hij zelf mededeeling had gedaan van zijne gevoelens. Desniettemin was ik niet zonder hoop, dat laatstgenoemde zou blijken overredingskracht genoeg te bezitten. Panton's mededeeling was mij des Woensdag gedaan, en intusschen achtte ik 'thest, het onderwerp niet weder aan te roeren. Hij wasdaarvan was ik overtuigd, er de man niet naar, om er gras over te laten groeien, en voor mij was het de verstandigste politiek, af te wachten, welken loop de zaak nemen zou. Toen het Zaterdag geworden was, gaf ik onder het tweede ontbijt aan mijn gast te verstaan, dat hij 'tmij niet ten kwade moest duidendat ik me tot aan het middagmaal afzonderde daar ik altijd dien middag wijd aan mijne voorbereiding voor de preek van den volgenden dag. Maar ik liet er op volgendat Clara zonder twijfel een uitnemende plaatsvervangster voor mij zijn zou eene bewering, die het verheugde mij dat op te merken geen van beide de jongelieden scheen te willen tegen spreken. Het kwam zoo uit, dat de door mij uitgekomen preek er eene was, die ik reeds bijna geheel van buiten kende, zoodat een uurtjen sludeerens voor mij voldoende was, om de zaak voor el kaar te krijgen. Toen ik het handschrift dicht sloeg, kwam de gedachte bij me op, dat het wel belangwekkend zou zijn, de jongelui eens te bespieden, en ongemerkt te zien, hoe zij samen den tijd doorbrachten, en nadat ik met dat doel zachtkens de deur van de studeerkamer geopend had, sloop ik op de toonen naar den salon. Toen ik een blik in 't vertrek wierp zag ik, dat er niemand in was, maar ik meende gefluisler van stemmen te onderscheiden in de daaraan gren zende serre. Om me zelf moelende lachen, sloop ik naar den ingang dier serre en wierp een blik naar binnen. Clara en mijn gast waren gezeten op een sofa, met hunne ruggen naar me toe gewend. Maar dit verhinderde me niet te zien of liever, ik zag je 't niet gauw aanpakt valt het tegen den grond) en loopt voort zonder naar je om te zien. Dat had Hein de Zeeman maar het liefst. Al had hij dan eens een enkelen keer „zoo'n halven brom in," zoo'n trotsche reiziger merkte daar nooit iets van. 't Was wel waarzoo'n trotsche meneer schoof ook niet altijd zoo heel goed af, maar jongenals je hem dan eens leukweg onder zijn neus wrijft: „een boel drukte m'neermaar 't zit er niet erg aan!" dan dokti wel af, vooral als je 't maar een beetje hard zegt, dat de menschen omkijken. Hein had er nooit op tegen het leven ook van zijn lachenden kant te leeren kennen. In de danshuizen der Boterstraat was hij in vroeger dagen een welkome gast. Maar in den laatsten tijd danste Hein niet meer. Hij had ook al een bewijs van zijn hooge afkomst het pootje en liep het grootste gedeelte van het jaar met éenen voet op in plaats van in den schoen. Dan zag men het aan zijn gezicht, dat iedere stap dien hij deed hem onuitstaanbare pijnen veroorzaakte, maar toch ontbrak hij nooit op zijn post, al kon hij geen zware vrachten meer torsen, als vroeger. Want behalve van het „pootje" had hij ook nog last van een geheel been. Dat was namelijk, geheel buiten Hein's schuld, voor een paar jaren, op een noodlottigen avond, toen Hein wat veel gedronken hadop twee plaatsen gebroken, en 't was wel genezen, maar „sinds dien tijdmeneer kan ik er maar halve kracht mee doen!" Thans is ook die kracht niet meer Eene kortstondige ziekte maakte een einde aan zijn veelbewogen leven. Sedert eenigen tijd werden er uit eenige B. K. kerken te Amsterdam voeten bankjes ontvreemd. De koster van een dier kerken liep gisteren door de Bozen- straat en zag bij eene uitdraagster ver scheidene dier bankjes staan. Door de het er te beter om dat Panton zijn arm om de middel mijner dochter geslagen had, en dat zij hun hoofden zeer dicht bij elkander hielden, üit louter ingenomenheid met het geen ik aanschouwde, spande ik me zoo veel mogelijk in, om te hooren wat zij zeidenmaar ongelnkkig kon ik slechts nu en dan een onduidelijk woord opvangen. Mijne blijdschap over deze ontdek king was zoo groot, dat ik me nauw- lijks bedwingen kon, ze in een kreet lucht te geven. Het kostte me vrij wat inspanning, me zelf in bedwang te houden; maar toen ik weder veilig en wel wel in mijne studeerkamer zat waar niemand getuige was 't geen ik deedwas het me onmogelijk mijne vreugde langer in te houden. Ik zette me neer in mijn stoel, wreef me vrolijk de handen, terwijl ik, bij de gedachte aan Brown's ne derlaag, aanhoudend in een luid ge lach uitbarstte. Te denken, dat ik, de argelooste aller menschen, dien lisligen plannenmaker te slim geweest was! Het denkbeeld was meer dan prachtig Toen ik eindelijk weder genoegzaam tot bedaren gekomen was, begaf ik me weder naar den salonthans ech ter zorgende, dat zij mij konden hoo ren aankomen. Gelijk ik natuurlijk wel verwachtte, zat, toen ik bij de serre gekomen was, Clara alleen op de sofa terwijl Panton op eenigen afstand stond. „Wel, jongelui", sprak ik, „ik hoop, dat ge den tijd op aangename wijze hebt kunnen doorbrengen?" „0 ja", antwoordde Panton, op een toonwaaruit men kon opmakendat hij het zeer gaarne nog een tijd lang had voortgezet. „En hoe hebt ge elkander bezig gehouden vroeg ik. „Ik heb Miss Denby een nieuw spel geleerd", antwoordde hij. „Zoo!" zeide ik: „en wat is dat voor een spel?" „Ik noem het „Vraag en Antwoord" en het is indedaad verbazend eenvou dig, ofschoon het uw dochlerinden beginne moeite scheen te kostener achter te komen, 't Wordt gewoonlijk door twee personen gespeeld, en '1 wordt vooral belangwekkend, wan neer het twee personen van verschil- politie werden zij iu beslag genomen en kort daarop werden twee vrouwen aange houden, die de diefstallen hadden gepleegd. Een paar weken geleden, op een Zaterdagkwam te Amsterdam E. Boze boom in dienst bij den heer J. C. Boldoot, in haast de stoep van het bekende eau- de-cologne-magazijnop den Singel af, terwijl het met twee paarden aangespannen- rijtuig van prinses Hendrik aansnelde. Bozeboom werd door den disselboom van het rijtuig met kracht tegen den grond geworpen en voor zoover men toen kon zien, alleen aan het hoofd verwond. Oogen- blikkelijk deed de Prinses haar rijtuig stilstaan en liet zich met veel belangstelling en medelijden omtrent den toestand van den verwonde inlichten. Deze werd, na ver bonden te zijnnaar zijne woning gebracht,, waar de geneesheerdie door prinses Hen drik was gezonden, een paar dagen later ondekte, dat Bozeboom ook een rib had gebroken. Zijne opneming in het gasthuis werd nu wenschelijk bevonden en de ge kwetste is thans herstellende. Gedurende zijn verblijf in het gasthuis toonde da Prinses de hartelijke belangstelling. Voort durend deed zij naar den toestand van den lijder vernemen en behalve eenigen. geldelijken steunzond de Prinses meer malen versnaperingen. De passagiers van den eersten van Goldberg naar Liegnitz gaanden trein wer den Zondag even voor laatstgenoemde plaats opgeschrikt door twee ras op elkander volgende schoten die uit een waggon 3<le klasse weerklonken. Toen men door de communicatiedeur drong zag men een dame met een revolver in de hand en- tegenover haar een heer uit Goldberg, die door een schampsohot aan het hoofd.' licht gewond was, terwijl verder bleek dat hij met vitriool begoten en daardoor aan gelaat en kleeding deerlijk gehavend was. Terstond maakte men zich van den revolver meester en toen de trein te Lieg- lende sekse zijn, die het spelen." „Wel zoo", hernam ikmijn hand op Clara's schouder leggend, „en hoe wordt dat spel dan gespeeld?" „De heer dit is de regel begintofschoon ik ook wel gehoord heb van gevallen, waarin de dame verkozen had een aanvang te maken; en dan gaat het zoowat op deze ma nier: „ik bemin u", zegt hij: „wilt gij mijne vrouw worden?" Waarop zij dan antwoordt „Ja." „En heeft mijn lief meisken dat spel mede gespeeld?" vroeg ik, Clara hartelijk aanziende. Zij bloosde, terwijl zij antwoordde: „Ja papa." Ik liep naar Panton toe en greep zijn hand. „Mr. Panton", sprak ik„gij hebt mij zeer gelukkig gemaakt. Ik ben er trotsch op, u als mijn aanstaanden schoonzoon te mogen begroeten." „Dank u zeer", antwoordde hij, en weder begon hij op zijn oude manier te lachen„gij zijt boven alle beschrij ving goed. lit acht het echter mijn plicht", vervolgde hij, „u dadelijk in te lichten, ten aanzien van een klein misverstand, dat er schijnt te bestaan.. Naar het schijnt, hebt ge mijn naam wat onnauwkeurig gehoord, 't Is waar, dat ik twee derde gedeelte van dien naam gemeen heb met den bloedver want, die mij het landgoed in Wilt shire vermaakt heeftmaar mijn vol ledige naam is Joseph Panton Brown." „Brown", stamelde ik ontsteld „toch niet Brown „De zoon van uw vroegere school makker ja, dezelfde." Het bloed steeg me naar 't hoofd en 't was of ik stikken zou, toen ik op toornigen toon me tot Clara wendde en vroeg: „en de brief dien ge Zondag ontvangen hebt „Die kwam van mij", viel hij mij in de rede, en daarin deelde ik Clara mede., dat ik besloten had me hier te wagen en de citadel te belegeren. En bij Jupiter", vervolgde hij, mij op den rug kloppend, „'t is goed dat ik dat gedaan heb, want anders zou ik nooit te weten zijn gekomen, welk een machtig bondgenoot ik in mijn aanstaanden schoonvader bezat." Zeker, zijne manier van handelen was ergerlijk; maar wat kon ik er aan doen?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1884 | | pagina 2