Naar het Engelsch van A. M. Dale. 2) Eens of tweemaal waagde ik het daarover ietwat gevoeligheid aan den dag te leggenmaar ik had me even goed gevoelig kunnen toonen tegenover de golven aan mijne voeten, ■want hij nam nooit notitie van me, en 't was hem blijkbaar volmaakt en verschilligof ik stil dan wel vrolijk was, en langzamerhand begon ik het als een uitgemaakte zaak te beschou wen, dat hij hoegenaamd geen be hoefte aan me had. Hij wilde niet onvriendelijk zijn, en wanneer hij om om me dacht, had hij altijd een woord en en een glimlach voor me ten beste maar 't was zoo duidelijk merkbaar dat het niet van harte gingdat zulk achtslaan op mij me pijnlijker nog aandeed dan zijne verwaarloozing. Maar ik besloot te handelen zooals ik meende dat goed was en me door geen neêrslaehtigheid aan mijn plicht te onttrekkenen natunrlijk in mijn hart koesterde ik de stille hoopdat geduld mijnerzijds na verloop van tijd mij het hart mijns echtsgenoots zou doen winnen. En in deze stemming en met deze hoop was ik in mijn nieuw huis aangekomen, 't Was een aardig huis, gelegen tegen de helling der heuvelen, die een romantiesch en schilderachtig dal in een der schoonste graafschappen van Engeland omring den. Mijn echtgenoot had deze woning in het afgelegen oord gekochttoen hij zijne praktijk opgaf en kunstenaar werden hier had hij gedurende een paar jaren alléén gewoondvóór ons huwelijk. 't Was zes uur op een November avond, toen we thuis kwamen, want we hadden ons aan de zeekust op gehouden zoolang het weer zich goedhield en de maand Oktober was dat jaar buitengewoon mooi geweest; maar toen de regen begon te vallen en de wind scherper en koud begon te worden, waren we terstond op reis gegaan naar ons huis. We hadden een grooten afstand afgelegd, en waren doodvermoeid toen we aankwamen, terwijl het te donker was om te kunnen zienhoe mooi mijne nieuwe woning gelegen was. Eerlijk gezegdde eerste indruk, dien ik ontving, was niet aangenaamhet eenige wat ik gewaar werd't waren natte boomen, die geweldig heen en weêr geschud werden door den wind en den regen. Binnen evenwel zag het er schitterend genoeg uit, en ik merkte al spoedig ophoe onberispelijk en artistiek alles was; maar Lionel verklaarde, dat hij te vermoeid wasom me dien avond het huis te laten zien en zeide dat hij het morgen zou doen. Ook ik was zeer vermoeiden liep dadelijk naar bovenom mijne natte en op reis vrij wat gehavende kleederen met andere te verwisselenen toen ik weer in de eetkamer kwamlag Lionel te slapen op de kanapee bij het koes terend haardvuur. Op de tafel was een uitlokkend maal gereed gezet, maar ik wilde Lionel niet wakker makenhij scheen zoo rustig te slapen. Ik ging bij hem staan en wierp een blik op zijn gelaat, en het trof medat hij er zoo droefgeestig én afgetobt uitzag. Met een gevoel van deernis en innige liefde streek ik het donkere hair van zijn voorhoofd wegboog me over hem heen en kuste hem. Hij werd er niet wakker van, maar bewoog zich even en fluisterde eenige woorden. Ik boog me vooroverom te hooren wat hij zeide. „Lucymompelde hij op teoderen toon, „Lucy." Bc deinsde achteruitals of ik een slag in 't aangezicht gekregen had. En tochwat was er in dien op zoo teederen toon gefluisterden naam, dat mij het hart bijna deed stilstaan Alleen dit: mijn naam was niet Lucyen niemand had me ooit zoo genoemd Hoelang ik daar zonder een woord te spreken gestaan hebweet ik niet1 maar toen ik mijn handendie ik in elkander geklemd had gehoudenuit elkander namwaren ze stijf en ge- voelloos door het lange drukken, en ik had tijd gehadom aan vele dingen te denkenen om me de werkelijkheid voor den geest te stellen. LucyLucy "Wie was Lucy En waarom had de zachte aanraking mijner hand hem dien naam op de lippen gebracht i Had zij hem ooit op dezelfde wijze aangeraakt? Vervuld van deze ge-' dachte, liep ik weder naar mijn echtgenoot toe, en streek ik hem weder de golvende hairen van het voorhoofd. Wederom verroerde hij zichblijkbaar spande hij zich in om uit een of anderen benauwden droom te ontwaken. „Lucy, Lucykeer tot me terug!" zuchtte hijen ik boog me over hem heenom de zacht gefluisterde woor den op te vangen. „Keer tot me terugof ik sterf! Lucyliefste mijne Lucy Grey!" Toen werd hij verschrikt wakker en staarde hij mij met zwevenden blik aan. „OMarjoriesprak hij numaar blijkbaar toefden zijne gedachten nog elders. „Ja antwoordde ik op bitteren toon: „Marjorie, en niet maar ik wist me zelve nog bijtijds te be dwingen en bracht me de goede voornemens te binnen, welke ik had opgevat. „De thee is gereed," zeide ik op lusteloozen toon. Hij rees met eene zucht overeind en zette zich bij de tafel neder. En deze eerste maaltijd in mijne nieuwe woning was onaangenaam en ongezelligdaar Lionel en ik bijna geen woord met elkander spraken. Den volgenden morgen liet Lionel mij het huis zien 't was in alle op zichten onberispelijk, maar deze om standigheid stemde mij slechts tot te meer droefheid, want zij deed mij gevoelen, hoe gelukkig en gezegend ik had knnnen zijn, indien ik maar de zekerheid bad mogen hebbendat de onberispelijk keurige inrichting dezer woning voer mij bestemd was geweest. 't Was te nat voor ons om buiten's huis te gaan, en toen we onze in- spektie ten einde gebracht hadden begaf Lionel zich naar zijn atelier, en ging ik staan uitkijken naar den regenzooals ik het reeds beschreven heb, waarbij ik me al te rampzalig en gebroken van hart voeldeom er woorden voor te kunnen vinden. En waar ik ook op staarde, 't was of op alles zonder onderscheid één naam geschreven stond op de sombere boomen zoowel als op het sombere uitspanselen het kletteren van den regen, en het gesnor van het vuur schenen dat zelfde woord uittespreken Lucy Grey niets dan Lucy Grey. HOOFDSTUK H. En nu ving een akelig leven voor mij aan. Mijn tehuishoe schilderach tig en romantiesch ook mijne woning gelegen waswas eenzaam in de uiterste mate. Er stonden geen andere huizen in onze nabijheiden het dorp lag op een mijl afstands. Had Lionel mij bemindof me werkelijk tot zijne levensgezellin gemaakt, ik zou naar niets anders verlangd hebbenmaar hij sloot zich dag in dag uit op in zijn atelieren terwijl de eene week vóór en de andere na met gelijke eentonigheid voorbij ging, bekom merde hij zich hoe langer zoo minder om me, en liet me eindelijk geheel aan mijn lot over. Ik had niemand waar ik mee om kon gaanhet dorp was niet veel meer dan een gehuehtjen van armoedige arbeiderswoningen en de eenige beschaafde menschen waren daar de dominee en zijne vrouw Mr. en Mrs. Lee,en zij waren niet de geschikte lieden om iemand wat op te beuren. Kort na onze thuiskomst kwamen zij ons een bezoek brengen en alhoewel Mr. Lee een aardig goed hartig manneken scheen te zijnzijn echtgenoote was een schrikwekkend vrouwspersoonen hij stond te zeer onder haar plak, om in hare tegenwoor digheid iets van zijn eigen persoon lijkheid te kunnen openbaren. Zij was eene langebreed gebouwde vrouw haar houding was altijd kaarsrecht, en de uitdrukking van haar gelaat was somber en onheilspellend. Zij scheen onwankelbaar te gelooven in de algeheele verdorvenheid van het menschelijk geslachten daarin haar eer te stellen. Zij was er blijkdaar ten stelligste van overtuigd, dat alles wat zij deed goeden dat alles wat een ander deed verkeerd wasen een soort van wrevel en bitterheid was haar eigen geworden, tengevolge van de omstandigheiddat niemand anders het ten dezen opzichte met haar eens was. Zij zuchttetoen zij aan mij werd voorgesteld, en plechtig schudde zij het hoofd; en toen ik in den loop van ons gesprek de vrees uitsprak, dat ik het op Glen House wel wat eenzaam zou vindenzuchtte zij an dermaal en zeide: „We hebben allen onze beproevin gen Mrs. Prynne, en we moeten ons daaraan onderwerpenomdat zij eene rechtvaardige vergelding voor onze zonden zijn. Zonder twijfel hebt ge een ijdel leven geleiden is veel uit gaan en bezoek ontvangen uw lust en uw leven geweesten deze eenzaam heid waarover ge klaagt, zal, naar ik vertrouw, een heilzamen invloed op u uitoefenen. Ge moet niet verwach ten dat ge in deze wereld alles zóó zult krijgen als gij het verlangt, Mrs. Prynne." „Ik heb niet geklaagdMrs- Lee", antwoordde ikietwat verbaasdmaar toch op minzamen toon; „ik heb al leen maar gezegdte vreezendat ik het hier wel wat vervelend zou vinden." „Ik ben niet doof, Mrs. Prynne; neen maar indien ik me had over gegeven aan de gewoonte om te luis teren naar boosaardige praatjens en ijdel gebeuzel, dan zou ik misschien met dezelfde teleurstelling zijn gestraft geworden, die het deel van zooveel anderen geweest ismaar ik heb nooit het oor geleend aan boosaardige praatjens of ijdel gebeuzel; en ik ben niet doof ik heb volkomen goed verstaan wat gij zeidet." „Ge hebt me desnietemin verkeerd verstaan", merkte ik op. „Vergeef het me, Mrs. Prynne, maar ik heb nog nooit van mijn leven iemand verkeerd verstaan", en zij wierp, dit zeggende, een hooghartigen blik op meblijkbaar overtuigddat hare woorden mij verpletterd moesten hebben." „En", vervolgde ik, juist om haar te toonendat ik niet verpletterd was, „ik houd het er voor, dat doofheid minder vaak een gevolg is van het luisteren naar boosaardige praatjens en ijdel gebeuzeldan wel van eene verwaarloosde verkoudheid in het hoofd, of van het onvoorzichtig op den tocht zitten." Mrs. Lee stond van haar stoel op, en gaf aan haar echtgenoot, die in 't andere einde van de kamer met Lionel in gesprek waste kennen dat het tijd voor hen was om naar huis te gaan en de toon waarop zij sprak had iemand kunnen doen ver moeden dat er iets heel ijselijks ge beurd was. Toen zij vertrokken warengaf ik aan Lionel te kennendat Mrs. Lee niet in mijn smaak viel. „Zoo!" antwoordde hij met zijne gewone onverschilligheid„ik meende dat zij eene zeer achtenswaardige vrouw was. Ik weetdat zij veel doet voor de armen." En later ondervond ik ook, dat Mrs Lee altijd bereid was om anderen in geval van ziekte of droefheid te te helpen en te steunenmaar zij deed dat op zulk een onaangename manier, en zij liet het zoo duidelijk blijkendat zij het alleen deed omdat zij het haar plicht achtte, en niet omdat hare goedhartigheid het haar ingaf, dat men er zich niet over verwonderen kon, als zij zich be klaagde over de ondankbaarheid van de menschen, aan wie zij diensten bewees; want zij, die gunstbewijzen van haar ontvangen haddenschenen minder met haar op te hebbendan degenendie er geen van haar ont vingen,met zóóveel bittere woorden deed zij haar anders welwillende hulpvaardigheid gepaard gaan. Hoe wel wij dus nu en dan bezoeken aan elkander brachtenen de beleefdheid jegens elkaar in acht namenkwam het er nooit toe, dat ik met haar opkreegen steeds was ik liever alleen, dan in haar gezelschap. In de maand April begaven mijn echtgenoot en ik ons naar Londen, om tegenwoordig te zijn bij de opening der Koninklijke Akademie. 't Was mijn eerste bezoek aan Londenen dat maakte me natuurlijk wat opge wonden maar Lionel was afgetrokken en onverschillig als gewoonlijken naar het scheen, wrevelig over die opgewondenheid van mijwant hij wasgelijk ik nu ontdektezeer prikkelbaar van aard en raakte licht uit zijn humeur over den minst be- teekenende kleinighedenen soms was het zelfs onmogelijk te vermijden hem te mishagen, niettegenstaande ik acht sloeg ook op den geringste zijner wenschenin het besef zooals altijd, dat niets voor mij te veel was om te doen of te lijdenindien het mij maar vergolden mocht worden door eenige liefde zijner zijde, en als ik maar had mogen ziendat hij zich gelukkig gevoelde. Maar deze ver gelding werd nooit mijn deel. 't Kwam me voor, dat niets hem kon behagen of hem zich gelukkig kon doen ge voelen; en soms kwam de vrees bij me op, dat zijne somberheid en prikkelbaarheid eer erger dan beter werd. Zelfs het sukces, dat hij met zijn schilderij behaalde, scheen hem geen genoegen te doenen toen een adelijk heer het wild# koopenwas hij blijkbaar meer wrevelig dan dank baar en gaf te kennendat hij het niet wilde verkoopenen nooit had ik Lionel zulk een ongunstigen indruk zien maken als toen zij de Graaf en de Gravin van Chesterville een bezoek bij ons aflegdenom een bod op het schilderij te doen. Wij waren in onze kamer in het hotel en waren gereed om ons naar de Akademie te begeven toen zij zich lieten aanmelden. Ik was nooit te voren in de tegenwoordigheid van adelijke personen geweesten ik was wel wat verlegen en beschroomd. Ik wist heel goeddat Lionel geen last had van verlegenheidmaar desniet temin grensde de onaangenaamheid zijner manieren aan onhoffelijkheid en ik sloeg hem met verbazing gade, want beide onze bezoekers maakten op mij een allergunstigsten indruk, en ik merkte niets op't welk Lionel's vreemde onaardigheid op eenigerlei wijze kon verklaren. De graaf was een hoffelijk man van middelbaren leeftijd en hij stak Lionel op zeer minzame wijze de hand toe. „Ik heb het genoegen Mr. Prynne te zien, niet waar?" vroeg hij. Lionel boog, en zag de hem de toegestoken hand nietof deed alsof hij haar niet zien wildeen de Graaf trok toen zijn hand terug en stelde zijne vrouwLady Chesterville voor. „Lady Chesterville is ten zeerste bekoord door uw schilderij in de Aka demie," zeide hij; „en we komen u een bezoek brengenomdat we gaarne wilden weten, of het te koop is". ,,Het is niet te koop," antwoordde Lionel op koelen toonen ik sloeg vol verbazing de oogen naar hem op want hij had me gezegd, hoe hij hoopte er vijfhonderd pond voor te zullen krijgen. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1884 | | pagina 6