VIDA CAROLAN.
Een Engelsche Roman.
Vertaald door T. A. MEUCK.
4)
Haar wijze van spreken was niet
bepaald vermetel, doch miste alles
wat een jonge dame zoo liefelijk maakt,
zelfs liet greintje koketterie.
Rokeby Danvers was een lieveling
in de dames-wereld en zijn omgang
werd zeer op prijs gesteldvooral in
zijne schitterende vooruitzichtendoch
zijn innemend voorkomen had even
goed dat zijner tante of zijner zuster
kunnen zijnte oordeelen naar den
weinige indruk, die het op Vida
scheen te maken. Zij sprak in den
regel tot de mannenzooals zij dat
tot de vrouwen deed en ware zij zelve
eene gewone dame geweestdan had
hare manier van spreken zeker niet
zoo veel aantrekkelijks gehad, doch
eene zeer schoon en alom bewonderde
jonge vrouw kan doen en zeggen
wat zij verkiest en de meeste men-
schen zullen nog eindigen, om zelfs
hare gebreken orgineel te noemen en
er niet aan denken om haar bijzijn
te mijden.
Rokeby Danvers was in den zeven
den hemel; hij kon zelfs niet boos
worden, als Vida aan zijn fraaiste
redeneeringen aan belachelijken glimp
gaf en hem te midden van een of
ander kompliment, met de grootste
koelheid in de rede vielom zijn oor
deel te vernemen over een der schil
derijen.
„'tKomt mij voor," zei ze onder
anderen bij eene dergelijke gelegen
heid „dat gij de kunst nooit ernstig
bestudeerd hebtgij komt ook al op
eene tentoonstelling om menschen te
zien en niet de werken der kunst."
Reeds opende hij de mond tot eene
verontschuldiging, die op een zeer
alledaagsch kompliment zou zijn neer
gekomen, toen zij hem voor de tweede
maal het woord ontnam.
„Stil toch," sprak zij, „houd het
overige maar voor u; ik weet wel,
wat ge zeggen wilen hoe veel het
waard is."
„Miss Carolange zijt toch werkelijk
veel te hard."
„Het tegendeel is waar," ant
woordde zij. „Ik meen het goed met
u. Of denkt ge, dat het geen ver
standig werk van mij iszoo 't mij
gelukt eenigen uwer af te leerenom
een vrouw elke vijf minuten te lateu
hoorendat zij schoon isdat zij is
om voor te knielen en dergelijke
fraaie zinnetjes meer Ziet een vrouw
er werkelijk goed uitdan weet haar
eigen spiegel haar dit wel aan 't ver
stand te brengenis zij 't nietdan
gevoelt zij dit door hare gekrenkte
ijdelheid. Wilt ge bij mij ter schoole
gaan?"
„O, alles zal ik leerenwat gij mij
onderwijzen wilt, miss Carolan."
„Dat is uitstekend, en wie weet,
of ik bij het einde van den cursus
nog niet een prijsmedaille voor u
over heb."
„Lady Marvynzoo ging zij voort,
zich tot genoemde damekeerend, „zijn
de whisterswaarvan ge mij met een
woord gespoken hebt, hier in den
omtrek?"
„Neenliefsteik heb die schilderij
nog niet gezienmaar ik zou u gaarne
met lady Mansfield in kennis willen
brengen. Zooeven zag ik haar nog.
Ha, daar is zij!"
Een vriendelijke dame, van mid
delbaren leeftijd, kwam lachend op
de beide andere dames toeschieten,
gevolgt door een twintig-jarige blon
dine, die met onverholen bewondering
Yida Carolan bleef beschouwen.
„Vergun me.sprak lady Marvyn
en de wederzijdsche voorstelling had
op de gewone wijze plaats, terwijl
Beatrice Mansfield zeer gelukkig was
de nieuwe ster te leeren kennenvan
wie elk den mond vol had.
Terwijl 't gezelschap langzaam door
de zaal voortrad, zeido Lady Mans-
field:
„Miss Carolan, als ge uw woord
niet ergens gegeven hebtzoudt ge
mij dan de eer willen aandoenom
aanstaanden Donderdag mijn tuin
feestje te komen bijwonen?"
„'t Zal mij een groot genoegen zijn,
lady Mansfield."
„Ik dank u. Lady Marvyn, nu
moest ge mij 't genpegen doen, om
met miss Carolan erg vroeg tenmijnent
te komendan geniet ik des te meer
van uw beider gezelschap."
„O, we zullen zeker komen. Zie
eens, Vida, hier zijn de whisters,
wat zegt ge wel van die schilderij
Ik ben benieuwd naar u oordeel."
De schilderij stelde twee kaartspe
lers voor, die, nadat al de overige
gasten verdwenen warenmet koorts
achtig gejaagdheid hun spel bleven
vervolgen. De een scheen de gastheer
van dit speelsalon te zijn. De uitdruk
king van beider gelaatstrekken was
aangrijpend juist en men zag, als't
ware, de kaarten in hunne handen
beven. Vida was aangedaan bij dit
doek.
Een enkele sekonde, een enkel
oogenblik flikkerde er een vreemd
licht in hare groote donkere oogen,
doch haar voorkomen had spoedig
daarop de gewone uitdrukkingtoen
zij half lachend zeide:
„Ik zou wel willen wetenwie van
beiden het spel wint. Het is een fraai
schilderstuk."
„Niet waar.Het doet mij veel
genoegen dat lady Mansfield u heeft
uitgenoodigd voor aanstaanden Don
derdag", voegde lady Marvyn hierbij.
„Haar tuinfeestjes zijn altijd even
gezellig en bovendien is er iemand,
die zeker wel in uw smaak zal vallen.
En wie is die iemand nu.Gij hebt
zijn naam wel eens hooren noemen...
Hij heet Dare Devereux.
De bruine oogen gloeiden en ver
toonden onder den langer sluier der
donkere wimpers een eigenaardig
lichtmaar de stem verried niet de
minste aandoeningtoen miss Carolan
na eenige nadenken ten antwoord gaf
„Neen, ik geloof nietdat ik dien
naam ooit heb hooren noemen."
En voortwandelendsloeg zij nog
eens een blik op de schilderijdie
haar het meest getroffen had; hare
lippen plooiden zich tot een schier
onmerkbaren glimlachterwijl zij nog
maals bij zich zei ven zeide „Ik wou
wel weten, wie van beiden het spel
wint
IV.
In eene vroolijke toilet-kamer eener
vriendelijke woning in Herfort-street
stond Vida Carolan, met den eenen
voet onder een voetenbankjedat zij
aanhoudend heen en weer bewoog,
te praten met den eenigen persoon
die zich buiten haar in de kamer
bevondmet een vrouw van omstreeks
vijftig jaar, wier volheid nog niet in
gezetheid was overgegaan.
Vida was reeds gekleed voor het
tuinfeest van lady Mansfieldop hoed
en handschoenen na, die evenwel
gereed lagen, om, zoodra 't noodig
was, opgenomen te worden. Haar
crême-kleurig kleed met karmozijn
rood afgezet, stond haar minstens
even goed als de zwart-zijden japon
waarmede wij haar op de schilderijen
tentoonstelling hebben gezien.
Eene groote tegenstelling vormden
de beide vrouwen. De eene langza
merhand naderend tot den herfst van
een veel bewogen leven, de andere
eene alles betooverende schoonheid,
in den bloei der jareneen wezen
bestemd voor 't beste of het ergste,
een wezendatal wilde zij het zelve
niet eenvoudig of onbeduidend zou
kunnen blijven, een meisje, dat be
hoefte had aan eene zeer zorgvuldige
leidingwaardoor de kwade neigingen
konden onderdrukt worden want
hartstochtelijke gestellen als het hare
zijn vol van gebreken, terwijl zij
bovendien verzoekingen hebben te
bestrijden, waarvan de meer kalme
naturen zich zelfs geen begrip kunnen
vormen.
Jammer genoeg, had Vida nooit
eene leiding gehad, zooals die voor
haar vereischt werdwant zoo er al
ooit van opvoeding dezer jonge sehoo-
ne avonturiester sprake was geweest,
had die opvoeding toch veel meer
overeenkomst gehad met eene africh
ting dan wel met eene verstandige
leiding.
Het gelaat der oudste dame is ons
niet onbekendwij hebben 't reeds
vroeger gezien in het speelsalon in
het Park Monceaumaar de veertien
jarendie sedert dien tijd over 'thoofd
van Hester Ransome waren gevaren
zijn niet in rust en tevredenheid door
gebracht. Zij was getrokken van de
eene plaats naar de andereals een
Zigeunerin, terwijl onmatigheid, harts-
toch:verdriet en zorg ook hun werk
aan haar hadden verricht en meer en
meer diepere groeven op haar gelaat
hadden geteekend dan de jaren dit
hadden gedaan.
Nog was zij een schoone vrouw
gebleven met regelmatige trekken,
doch alle bekoorlijkheid scheen plaats
te hebben gemaakt voor hardheid en
wrevel.
Waardoor was dit voorkomen zoo
zeer veranderd?
Niet alleen door de jaren van
zesendertig tot vijftig maar door
een enkelen hartstochtdie alle andere
gevoelens overmeesterde.
Het uiterlijk en 't geheele optreden
dezer vrouw scheen een komedie-spel,
want zij was nu niet eene dame,
zooals zij zich eenmaal ten rechte
of ten onrechte vertoond had.
De zwarte hoeddien zij had af
gelegd was verre van nieuwreeds
lang uit den smaak en van een dich
ten, zwarten sluier voorzien; haar
kleed had een rosachtig zwarte kleur
en haar mantel, dien zij insgelijks
had afgelegd, was van een grove
regenmantelstof vervaardigd. Zij zag
er uit als iemanddie betere dagen
gekend heeft, als een ouderwetsche
gouvernante of als een huisjuffrouw,
die geheel of gedeeltelijk leeft van de
barmhartigheid eener groote dame
die zij in vroegere jaren heeft gekend
of die haar medelijdend is tegemoet
getreden, toen zij van niemand on
dersteuning vond.
Doch niet als een smeekeling om
hulp of geldkwam Hester Ransome
tot Vida Carolan. Zij gaf, maar ont
ving niet.
„Zoo," sprak zij, en ging daarbij
op haar gemak zittenom met te meer
aandacht de schoone gestalte, die
voor haar stondmet welgevallen
ja met triomf te beschouwen. „Zoo,
ge gaat dus naar het tuinfeest van
Lady Mansfield? Weet geook,wien
gij daar ontmoeten zult?"
„Ik geloof, dat ik een paar nieuwe
kennissen zal maken," antwoordde
Vida. „Men zei me tenminste.Zij
hield op en wendde zich een weinig af.
„Men zeide u ten minste.wat?"
vroeg madame Ransome met onder
drukte drift.
„Dat Dare Devereux daar komt
zeide het meisje met zachte stem,
terwijl het bloed naar hare wangen
steeg.
Madame Ransome haalde zwaar
adem en greep met kracht de beide
leuningen van haar stoel; hare don
kere oogen waren vorschend en scherp
op het schoone gelaat van Vida ge
richt.
„En," vroeg zij na eenig zwijgen
kortaf, „envreest gij voor den strijd?"
Het meisje wierp het hoofd in den
nek en wederom flikkerde een gevaar
lijk licht in hare bruine oogen.
„Ik vrees den strijd niet meer,"
sprak zij met saamgeklemde tanden.
„En toch.toch. de blankefijne
hand werd daarbij op 't hart gelegd
„toch doe ik het in zekere mate. Dat
is ook zoo natuurlijkNiet dat ik ooit
zal terugdeinzendenk dat nietmaar
het is een hard werk't welk ik ga
doen en alleen het groote onrecht,
dat u werd aangedaankan mij daartoe
de kracht verleenen."
„Oriep Hester Ransome en stond
daarbij op van haar armstoel, „o,
bedenk tochzoo uw vrouwelijk ge
voel in opstand kwam tegen uw be
sluit zoo gij 't beneden uwe waar
digheid vondtom de liefde van dien
man te winnenbedenk tochwat ik
door dien Dare Devereux geleden heb
en nog lijd, want nog altjjd is zijn
wraak niet bekoeld. En waarom heeft
hij mij gedwongen en opgejaagdom
als vagebond door heel Enropa te
trekken? Omdat zijn vriend have en
goed en bestaan verspeeld had aan de
speeltafel in mijn salon, omdat die
vriend toen alles verloren wasals
een echte lafaard door zelfmoord een
einde aan zijn leven maakte! "Was
ik dan verplicht om de reddende engel
van dien Percival Olaremont te zijn
Hij deed alleenwat duizenden voor
hem gedaan hebben en nogmaals dui
zenden na hem zullen doen. En ben
ik niet zelf juist door een man, die
mij tegen elke dwaling moest behoe
den op den verkeerden weg gebracht?
Ik bedoel mijn echtgenoot.
„Mijn man was een gelukzoeker en
na zijn dood zette ik het leven voort
dat hij mij had leeren kennendaar
bleef mij niets anders over. Was ik
slechter dan andere vrouwen? "Was
die Percival Claremont beter dan de
anderendat ik mijn salon voor hem
had moeten sluitenalleen in 't belang
van zijn zieleheil Al had ik het ge
daan, zou hem dat gered hebben?
De wereld lag immers voor hem open
en met den speelduiveldie in hem
woondehad hij gespeeld en gespeeld,
hoe men ook gepoogd hadde om hem
terug te houden, tot alles verloren
was. En mij beschuldigt men van hem
in 't verderf te hebben gestortalsof
hij een baardelooze knaap ware ge
weest; mij beschuldigt men de oor
zaak te zijn geweest van zijn dood.
Daarom heeft mij die Dare Devereux
veertien jaren lang vervolgd van stad
tot staddaarom sta ik hier vermond
en nagenoeg onherkenbaaren wist
hijwaar ik een onderdak had gevon
den dan zou hij mij opnieuw gaan
tergen, altijd door, totdat ik mijn
brood op straat moet bedelen en ein
delijk uit wanhoop een einde maken
aan mijn ellendig bestaanzooals zijn
vriendzooals Percival Claremont dit
heeft gedaan."
Zoo sprak hij heftigdoch met ge
dempt geluid en met zooveel wilden
hartstocht in stem en bewegingendat
het akelig was om aan te zien, te
meer daar zij zich met alle inspanning
dwong tot eene bedaardheiddie zij
niet vermocht te verkrijgen.
Toen Hester Ransome een oogen
blik stil hield, zeide Vida Carolan,
die onbewegelijk had toegeluisterd,
met zachte stem:
„En nu komt zijn beurt om te lijden
en 't zal een bitter lijden wezen want
hij is een hoogmoedig man, trotsch
op zijn edele afkomst. Hij is de ster
waarop de geheele aristokratische
wereld zich blind staartde lion der
modeterwijl ik zonder naam of af
komst ben. Hij weet van mij of mijne
voorvaderen niets, doch ik zal hem
doen vergeten, om mij naar mijne
brieven van adeldom te vragenzijn
geheelen trots moet hij vergeten
aan mijne voeten wil ik hem zien
om hem dan te kunnen zeggenwie
de vrouw isvoor wier liefde hij al
de traditiën van zijn hoog adelijk
geslacht, waarop hij zooveel roem
draagtmet voeten heeft getreden."
Zij lachtenadat zij had uitgespro
ken en begon toen langzaam het ver
trek op en neer te loopen. Haar lachen
was minstens even pijnlijk als zege
vierend het betere in deze wonderlijke
natuur bleef nog steeds strijd voeren
met het heillooze voornemenhet hart
der vrouw deinsde terug voor 't weef
sel van lage intriges't welk door haar
gesponnen moest worden.
Met hartstochtelijker stem voer zij
voort
[Wordt- vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.