VIDA CAROLAN.
Een Engelsclie Roman.
Vertaald door T. A. MELICK.
5)
„Ge hebt gelijk, als gij zegt, niet
slechter te zijn dan anderen Waarom
moet de man of de vrouw, die een
speelbank houdtslechter zijn dan zij
die hun geld in de waagschaal komen
brengen? Voor de eersten is't mis
schien een levenskwestieeen middel
om aan brood te komenvan de an
deren is het louter een luim of een
ondeugd. En is uw geweten zoo rein
zoo zuiver, Dare Devereuxdat gij
den eersten steen durft opheffen te
gen ons Fortuinzoekers zijn weniet
waar Hoe noemt ge dan de vrouwen
der voorname kringendie een man
weten te lokken in haar web met
duizend streken van een veel geslepe
ner spel Wat zijn die vrouwen an
ders dan fortuinzoekersal waren zij
ook de dochters van honderd beroemde
voorvaders? Komen zij niet in de
groote wereld met het welberekende
plan, om, door allerlei verleidings
middelen een rijken echtgenoot in te
palmen, van wien alle overige hoe
danigheden over 't hoofd gezien wor
den zoo de beurs maar groot en goed
gevuld is Allesalles ligt alleen in
een verschil van naamwant in den
grond is alles gelijk. Waarheen we
ook starenoveral vinden wij een
afschrik van allerlei slechte dadendie
wij zeiven ook bedrijvenmaar onder
andere namen!"
„Dat is waar, Vida, dat is volko
men waarzeide madame Ransome.
„Doch wees voorzichtig om die grond
stellingen te veel in toepassing te
brengen. Ja, daar zijn ook goede,
rechtschapene mannen even als er
lieve vrouwen bestaan, ofschoon ik
op mijn levenspad veelal de schaduw
zijde der menschelijke natuur heb
leeren kennen. Ook u leven was niet
zoo gelukkig, om het geloof en 't
vertrouwen op de menschon aan te
wakkeren."
„Neen, dat was het niet," riep
Yida uit, terwijl zij op eens hare
wandeling staakte en voor de oudere
dame stand hield, „toch wilde ik,
dat ik de menschen kon liefhebben.
Ik ben nog veel te jong om zoo koud
van hart te zijn. Maar 't geen ik ge
zien heb van 't levenwas maar al
te zeer in staat om den mensch van
zijn lichtkrans te berooven."
't Scheendat deze woorden Hester
Ransome wier eigen jeugd misschien
schuldeloos was geweest, pijnlijk
troffen. Zij strekte haar hand tegen
het meisje uit, als had deze eene
beschuldiging uitgesproken, en riep
daarbij
„Yida
Schielijk wendde Yida zich om en
lag aan de knieën der oudere vrouw
terwijl hare bevende lippen het woord
„moeder" stamelden.
Lang bleef de moeder het schoone
meisje in de gloeiende en donkere
oogen staren en vroeg daarop met den
meesten ernst:
„Yidabeken mij eens openhartig
of ge voor u zelve, van uw eigen
hart, eenig gevaar ducht voor het
werkwat gij op het punt staat te
beginnen
„Gevaar voor mij? Denkt ge, dat
er ooit een oogenblik kan komen
waarin ik het onrecht zou kunnen
vergeten, 't welk u door Dare Deve
reux werd aangedaan? Yreest gij dat?"
„Ja, kind, dat vrees ik."
Het antwoord van Yida getuigde
veel meer van vasten wil, dan van
overmoed.
„Ik geloof niet," sprak zij, „dat
het gevaar, waarop gij doelt werkelijk
bestaat. doch mocht dit evenwel
het geval zijndan dien ik het onder
de oogen te zien. Zoo ik er ooit toe
kwam om te vergetenwat gij gele
den hebtdan was ik waard om zelve
te lijden en al moest mijn hart daarbij
bloeden en brekenhet zijne zal ook
bloeden.
„"Waarom voltooit gij den zin niet
Yida?"
„Hij is voltooid want een mannen
hart kan niet breken", luidde het
antwoordterwijl het meisje met een
bitteren lach opsprong.
„Misschien niet ter wille van andere
vrouwenVidadoch met u maakt
het een onderscheid."
„Kom? Gij maakt u noodeloos
beangst. Waarom ziet ge mij zoo
wonderlijk aan?"
„Yida, hebt ge er wel eenig be
grip vanhoe groothoe grenzeloos
uwe macht kan zijn?"
„Stilzei Vida met een lichte
huivering. „Stil ge doet mij pijn!"
Hester Ransome begreep het hart
harer dochter niet ten volledoch zij
bezat takt en kon zwijgen, als zij
inzag, dat zwijgen de wijsste partij
was. Toch bewoog zij zich onrustig
op haar stoel, terwijl Yida naar 't
venster liep. Zij was op dit oogenblik
niet ongelijk aan den werkmandie
voor 't eerst een gevaarvol werktuig
zal gebruiken en daarom bevreesd is,
dat eene onhandige aanraking hem
zelf verderfelijk zal worden.
Vida trad, oogenschijnlijk uiterst
bedaardvan het venster terugtoen
een rijtuig voor de woning stil hield en
een gebel door 't huis weerklonk.
„Daar is lady Marvyn sprak zij
snel, en madame Ransome begon
haar regenmantel om te doen en haar
hoed op te zettenterwijl het meisje
haar eigen toilet voltooide.
Intusschen verscheen Vida's kame
nier aan de deur. Hester was weder
de oude Mrs. Bredford gewordende
gewezene bonne der schoone miss
Cerolan, die nog altijd de trouwe
raadgeefster en steun der jonge dame
was gebleven. Lucilede kamenier
kwam berichten dat zij lady Marvyn
in 't salon gelaten hadYida kuste
haar voormalige bonne en zei met
hartelijkheid
„Ge komt mij spoedig weder be
zoeken niet waar Ik zal u schrijven
en dan moet ge bij mij komen thee
drinken Is dat goed In de hoop dus
u spoedig weder te zien."
En Mrs. Bredford werd verder aan
de zorg van Lucile overgelatendie
zich wel wachten zou om tegen eene
zoo zeer begunstigde dame harer
meesteres onbeleefd te zijnhoe dan
ook hare eigene meening mocht wezen
omtrent die armeschamel gekleede
vrouw.
Lady Marvyn's rijtuig met een
schoon span bruine paarden, stond
voor de deur toen Hester Ransome
het huis verliet. De koetsier zag van
zijn hoogen zetel met minachting op
de schrale plunje van Mrs. Bredford
en toen deze dat bemerkte, sprak
zijbitter lachendin zich zelve.
„Als die man wist, wie ik ben en
wie de modekoningin is, waarvoor
hij eerbiedig buigtdan zou hij over
tuigd wezendat hij de eene te gering
schatte en de andere meer vereert,
dan zij verdient te worden."
Vida Carolan nam met haar fraai
crème-kleed en een hoed, versierd
met struisveerenin 't rijtuig plaats
terwijl de geur der fijnste parfumerieën
haar vergezelden.
Hoe gelukkig moest niet dit troetel
kind der voornaamste wereld zijn?
Natuur en rijkdom hadden zich ver-
eenigd, om haar met de rijkste en
zeldzaamste gaven te tooven. Hoe
gelukkig moest Vida Carolan wezen
Y.
Warm scheen de zon aan een schier
wolkenloozen hemel op den schoonen
tuin van 't hötel Mansfield te Camp-
denhillen daar lady Mansfield eene
volleerde gastvrouw was en de zeld
zame kunst verstondom niet te veel
of te weinig gasten om zich te ver
eenigen zoo had men zich zeer veel
goeds voorspeld van dit tuinfeestte
meeromdat de mode-schoonheid zou
tegenwoordig zijnen ook Dare Deve
reux, op wiens toenadering zoo menige
mama en zoo menig lief kind in stilte
bleef hopen, want Devereux had zijn
hart nog niet verpandhoewel reeds
vijf-en-dertig zonnen hem over 'thoofd
waren gegaan.
De tuin had met al de fraaie toi
letten een feestelijk aanzientoen
lady Marvyn met Vida langs 't groote
grasperk binnentrad. Bijna alle aan
wezigen stonden opliepen de nieuw
aangekomenen tegemoetom haar te
verwelkomen en al pratend aan hare
zijden te gaan.
Sommige gasten waren aan Vida
niet vreemd en de anderen werden
aan haar voorgesteld of zij aan hen.
Een snelle blik overtuigde haar
dat Dare Devereux nog niet aanwezig
was. Geen enkel gelaat kwam overeen
met de beschrijving van den man,
wiens doodvijandin zij was, zonder
hem ooit te hebben gezien, 't Was
alsof zij eene verlichting gevoelde bij
de zekerheid, dat hij nog niet daar was.
„Ik wenschte u mijn nicht voor te
stellen, miss Carolan," sprak lady
Mansfield. „Gij zult zeker samen wel
dadelijk harmoniëerenwant zij be
mint even als gijde schoone kun
sten ofschoon zij in dat opzicht bij
uwe kennis nog verre ten achter
staat
„Heb ik kennis van de schoone
kunsten, lady Mansfield vroeg Yida
lachendterwijl de dame des huizes
haar langs een smal voetpad naar een
breed getakten acacia-boom geleidde.
„Omring mijn hoofd niet met een
valschen nimbusdien ik toch nooit
kan behouden en die mij veeleer aan
den naam van een bedriegster zou
helpen
„Neen, miss Carolan, weet ge,
wanneer wij u een bedriegster zouden
kunnen noemen Als gij hardnekkig
de kennis, die men u toeschrijft,
bleeft loochenen. Neenneen miss
ik laat mij mijne overtuiging niet zoo
spoedig ontnemen. Hier is mijn
nicht."
Eene jonge damein een smaakvol
toiletzeer blond en zeer schoon
hoewel de laatste eigenschap eenig-
zins verminderd werd door een scher
pen trek om den mond sloeg met
smachtenden blik hare blauwe oogen
optoen hare tante met Yida Carolan
nader trad. Zij was gezeten in een
tuinstoeltje en voerde, zoo't scheen,
een zeer opgewekt gesprek met Denzil
Stauntoneen beoefenaar der schoone
kunsten, een jongmensch, die een
weinig schilderdeeen weinig dichtte,
en van wien men vertelde, dat hij
zijn slaapkamer tevens als atelier had
ingericht.
„Helena", zeide lady Mansfield,
„ik heb het genoegen u miss Carolan
voor te stellen miss Carolan, mijn
nicht, lady Helena Leicester."
Lady Helena, de oudste der zes
dochters van den niet al te rijken
markies van Dunbrooke en derhalve
't meisje, 't welk het eerst „verzorgd
moest worden, maakte eene lichte
buiging, waarna lady Mansfield Mr.
Staunton aan Yida voorstelde en daar
zich nog eenige andere dames en
heeren in de nabijheid bevonden,
werd al spoedig het gesprek algemeen
en op vroolijken toon gevoerd, een
gesprekwaarbij de natuurlijk gaven
van Helena in korten tijd verduisterd
werden door de grootere geestigheid
en vooral door de meerdere schoonheid
der nieuwe verschijning, 't Scheen
alsof geen der heeren voor iemand
anders oogen en ooren had dan alleen
voor miss Carolan en lady Helena
Leicester gevoelde dit meer dan de
andere damesomdat zij gewoon was
een groot deel der algemeene opmerk
zaamheid voor zich te eischen.
„Ik ben wel zeker", dacht zij bij
zich zelve, „dat Dare Devereuxals
hij komtjuist zoo zal doen als andere
heeren en al 't verledene zal verge
ten En wie is dan eigenlijk die miss
Carolan
De vraag herhaalde zij later over
luid aan hare tantedie lachend de
schouders ophaalde en ten antwoord
gaf:
„Lieve Helena, gij vraagt daar
zooveel! Ik weet niet meer van haar
dan iedereen weet. Zij is op en top
eene damedie door hare groote
beschaving overal gezien is."
„Maar indien zij werkelijk tot eene
goede familie behoort, waartoe dan
al dat geheimzinnige, 't welk haar
omringt wierp Helena tegen. „Nie
mand weet iets van haar; op hare
eigene getuigenis wordt zij overal
ontvangen en de geheele wereld ligt
aan hare voetenAl zegt zij het ook
duizendmaal, ik geloof nooit, dat zij
eene Engelsche dame is."
„Zij moet aan lady Marvyn verteld
hebben, dat er vreemd bloed door
hare aderen stroomt en ze werd ook
in 't buitenland geboren. Maar haar
uitspraak van onze taalhoewel met
een licht vreemd accent, is blijkbaar
te goed voor eene vreemdeling. Dat
ze in ieder gezelschap geduld wordt
is eigenlijk onjuist, 't komt mij meer
voor, dat zij ieder gezelschap door
haar bijzijn vereert."
„Nuin mij zal ze nooit eene be
wonderaarster vinden."
„Lieve Helenawees niet onver
standig", sprak lady Mansfield. „Ik
kon zelfs indien ik het gewild had
een meisje niet hebben thuis ge
laten, dat door mijne oudste vrienden
in bescherming genomen en overal
met open armen ontvangen wordt. Ik
stem u volgaarne toe, dat men in
vroeger dagen angstvalliger te werk
ging omtrent de keuze zijner gasten
doch we moeten rekening houden met
den tijdgeest en wie weet of wij in
vroeger dagen zonder het te ver
moeden niet menschen van meer
twijfelachtige voornaamheid onder ons
dak hebben ontvangendan dit zeer
beschaafde meisje!
„"Wees beleefd tegen Vida Carolan,
en zoo gij een weinig jaloezie bij u
zelTe mocht ontdekken. Helena, be
strijd dan dat gevoeldat uwer niet
waardig is. Nu kleur maar eens, dat
staat u niet kwaad en zeer zeker zal
't geen onaangenamen indruk maken
op onzen nieuwen gastdien ik hier
heen zie komen op Dare Deve
reux
Vidahet middelpunt van een vroo-
lijk koutende troephoorde den naam
en zag twee of drie gasten vooruit
treden om den nieuw aangekomene
de hand te drukken; eene seconde
stond haar hart stil, begon daarna
met verdubbelde snelheid te kloppen
doch aan haar uiterlijk was niets te
bespeuren, en toen zij even als de
anderen heen zag naar den blijkbaar
zoo welkomen gast, ontwaarde zij
een slankschoon en krachtvol man
met glanzend blond haar, en kort
daarop naderde lady Mansfield met
Dare Devereux den kring, waartoe
Vida Carolan behoorde.
De voorstelling had plaats, het
tooverformulier in Engeland, zonder
hetwelk twee menschen, die in ge
zelschap zijngeen notitie van elkan
der schijnen te kunnen nemen. Dare
Devereux boog zijn edel hoofd voor
Vida Carolan en toen hij het weder
oplichttezagen zij elkander diep in
de oogen. Vida voelde de hare bran
den onder zijn doordringenden blik,
die meer uitdrukte dan bewondering
en getuigde van innige vereering.
Tegen haar gewoonte was Yida
zeer ontroerd, 't Was geen gevoel van
ijdelheid, dat haar doorstroomde bij
deze blijkbare hulde. Vida bezathoe
vreemd het ook schijnen mogeeene
zeer geringe mate van 't geen men
gewoon is vrouwelijke ijdelheid te
roemen, misschien wel niets Instinkt-
matig begreep zijdat zij in de nabij
heid was van een man, die verre
verheven moest zijn boven al de
middelmatighedendie haar omring
den en ofschoon zij Dare Devereux
moest hatenofschoon zij besloten
was hem in 't verderf te stortenzoo
was zij toch door zijn voorkomen ge
troffen als door eene lieve, welbe
kende melodie.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.