VIDA CAROLAN.
Een Engglsclie Roman.
Vertaald door T. A. MELICK.
13)
„Welke grond kon dat zijn Spelen
is geen stelenGe zijt tocli geen
Amerikaansche boetpredikerMr. De-
vereuxdat gij een onschuldig genoe
gen met zooveel gestrengheid doemt?
Hoevele menschen leven niet van het
spel
„Ja, zooals er ook menschen zijn
die van diefstal en roof leven, miss
Carolan."
„Gij stelt toch die drie zaken niet
op één lijn
„Ze zijn ten minste nauw aan el
kander verwant. Menschen, die een
speelhuis hebbenwerken daarmede
eene verderfelijke zonde in de hand."
„Hoe zoo Zijdie hun geld komen
wagen, doen dit toch uit vrijen wil!"
„Niet allen. Of meent gij een vrijen
wil te mogen toekennen aan een oner
varen jongmensehdie door geweten-
looze vrienden naar een speelhuis ge
lokt wordt, om al dieper en dieper
te zinken in den afgrond?
De hartstocht voor 't spel werd door
't bestaan van een speelhuis in hem
opgewekten die hartstocht is zoo
verschrikkelijk, dat hij ten laatste zijn
slachtoffers bedwelmt en betoovert."
„Dan liet hij zich ook gaarne be-
tooveren en bedwelmen."
„Neen", riep Devereux met kracht,
„'t is niet mogelijkdat gij nu in ernst
spreekt."
„Gij vergist u weer. Ik meen wat ik
zeg."
„Ik kanik wil het niet gelooven
Devereux sprak op heftigenopge
wonden toonliield eensklaps stil
beet zich op de lippen en bleef verder
het stilzwijgen bewaren, maar de
opgelievene hand viel loodzwaar langs
het lichaam neer.
De pijnlijke stilte, die op dittooneel
volgde werd liet eerst door Yida ver
broken.
„De mannen", sprak zij langzaam
„schijnen te begeeren, dat de vrouw
altijd beter isdan zij zeiven zijn. Wij
menschen zijn altijd min of meer,'t
geen de omstandigheden van ons ge
maakt hebben en zoo ben ik steeds
een trekvogeleen soort van Zigeu
nerin geweest. Dus is 't mijn ongeluk
en niet mijn schulddat ik niet zoo
volmaakt ben als dat van een meisje
gevorderd wordt."
Weder was er iets spottends in haar
stem en weder vroeg Devereux zich
verbijsterd af, of zij inderdaad zoo
dachtals zij sprak en of zij niet om
de eene of andere, voor hem onbe
grijpelijke redenzich slechter wilde
voordoendan zij werkelijk was. Sprak
Yida zoo uit schaamteloosheid? Dat
was in het geheel niet aan te nemen.
Een vrouw moet al zeer schaamteloos
zijn, die zich voor een man opzet
telijk slecht maaktwant indien zijne
toenadering haar mishaagtstaat het
haar immers vrij hem af te wijzen.
Hare vrijmoedigheid om tot zulke
bekentenissen over te gaandeed hem
pijn, trof hem als een tweesnijdend
zwaard, want ze leverde hem een
"bewijs, hoe weinig liaar aan zijn
meening gelegen was. Een hooghartig
man moet wel diep worden getroffen
als hij de treurige ervaring opdoet,
dat de vrouwdie hij bemintzelve
en opzettelijk erkentvan een moreel
standpunt, beneden hem te staan. Te
weten, dat een meisje minder goed
is opgevoeddat zijzooals Yida het
eigenaardig uitdrukte, geleefd heeft
als een trekvogel of als een Zigeu
nerin is nog iets andersdan dat
zij die feiten zonder blozen erkent.
Was ook Devereux inwendig ge
kwetst zijn liefde was onverminderd
gebleven. Half afgewend had hij haar
aangehoordnu keerde hij zich eens
klaps tot haar en zijn oogen weer
spiegelden zich in de haren. Iets in
haar blik hield de woorden terug,
die reeds op zijne lippen beefden. Hij
week een schrede terug, met den
uitroep
„Yida!"
't Bloed steeg 't meisje tot over het
voorhoofd. Zij sprong op sidderend
als een espenblad, doch in het vol
gend oogenblik hoe zeer was niet
haar gelaat veranderd Bitter lachend,
zei ze:
„We vergeten beiden, Mr. Deve
reux dat onze afwezigheid ginds te
lang duurt. Ik moet naar mijne gasten
terug."
„Nog niet!"
Krachtig vatte hij hare hand en
sprak op hartstochtelijken toon:
„Ik moet met u spreken. O ver
geef mij alles en laat mij u zeggen
wat mij op 't hart ligt
„Neen, neen!" viel Yida hem ver
schrikt in de rede. „Zeg nietsHet
is onnoodig! Het is nutteloos! Gij
verkeert in eene dwaling. Stil! Geen
woord meer. Ik mag niet langer uit
't salon blijven
Yida was zeer aangedaan meer
dan uit het voorgevallene verklaar
baar kon zijn. De blos barer wangen
had plaats gemaakt voor een doodelijk
bleek en de woorden kwamen stok
kend van hare klourlooze lippen. Zij
scheen nauwelijks te weten, wat ze
zeide en toen zij zich wilde bewegen
wankelde zij en moest haastig de leu
ning van een stoel grijpen om niet
ineen te zinken.
In 't zelfde oogenblik was de sterke
arm van Devereux om 'tslanke lichaam
geslagen. Vurig drukte hij haar aan
zijn borst en Vida was half bewuste
loos, of te zwak om wederstand te
bieden. Het schoone hoofd rustte tegen
den schouder van den hartstochtelijken
minnaar.
Was dan alles vergeten? De bal
lingschap en de ellende harer moeder
de taak, die zij zich tot levensdoel
had gesteld en de wraakdie zij ge
zworen had?
Gewis, indien zij bij hare zinnen
ware geweest, zij had teruggebeefd
voor die omarming en meer nog voor
de kussen, die hij op voorhoofd en
lippen drukte? Gewis, zij leefde een
oogenblik als in een droomen toen
haar denkvermogen en daarmede haar
wilskracht terugkeerde en zij zich van
de gloeiende omhelzing poogde te
bevrijdengeschiedde dit eer met
zachtheid dan met drift, als ware zij
zich hare eigene zwakheid bewustals
wist zijdat haar hart zich had over
gegeven en zij het recht verloren had,
om hem een verwijt te doen.
„Heb meêlijden", fluisterde zij, „en
laat me los. Ge zijt wreed jegens u
zelf jegens mij!"
„Jegens mij zelf?" vroeg Devereux,
terwijl hij aan haar verzoek voldeed,
doch tegelijk hare beide handen greep.
„Ik ben het niet, als gij me wilt lief
hebben."
„Maar ik zij stokte. Zij ge
voelde zich niet in staat die groote
leugen uit te spreken. Zij boog het
hoofd op de handendie hij nog altijd
omklemd hield.
„Vergeef mij", stamelde zij, „ik
mag u thans niets meer zeggen. Gun
mij tijd. Kom over drie dagen terug
en ik zal u ontvangenmaar nuzoo
ge zoo ge mij lief hebt laat mij
dan vrij!"
„Yida, mijn engel, vergeving!"
Nogmaals trok hij haar naar zich
toe en nogmaals kuste hij hare be
vende lippen.
Daarna liet hij haar los.
Zij stond stil, hield hare handen
tegen oogen en voorhoofden dwong
zich tot bedaardheid en zelfbeheer-
sching. Vervolgens liet ze de beide
handen zinken en scheen weder vol
komen rustig, althans voor andere
oogen dan de zijnen.
„Kom nu", sprak zij zacht. „Ik ben
weder kalmzeer kalm."
Zij legde haar hand op zijn arm
en zwijgend geleidde hij haar naar
't salon terug.
XII.
Dare Devereux ware wel te veront
schuldigen geweest, indien hij inde
drie dagen van spannende onzeker
heid, waartoe Yida Carolan hem had
veroordeeldaan niet anders had ge
dacht dan aan 't voorwerp zijner
liefde. Toch verloor hij zelfs in dien
tijd het doel niet uit het oogwaaraan
hij reeds zoo menig jaar van zijn
leven had gewijd.
'tWas ook werkelijk beter, dat hij
in dien tusschentijd bezigheid gaf aan
zijn geestdan dat hij zich verdiepte
in angstige gepeinzen, en zoo besloot
liij thans den eersten stap te doen
op den nieuwen weg, dien hij zich had
afgebakenddat ishij besloot zich
te vergewissen of Mrs. Hussel en
Hester Ransome een en dezelfde per
soon was. Hij moest om dit raadsel
op te lossen, haar zelve zien.
Misschien ware het niet overbodig,
zoo liij te weten kon komen, of de
jonge Latymer, zoo heette de jon
geling die zich door een pistoolschot
van 't leven had beroofdzich geruï
neerd had in 't speelsalon van de
Duke-Street. De mogelijkheid bestond.
Mocht zijn vermoeden gegrond blij
ken, dan had hij weder eon nieuw
wapen tegen de vrouwdie dat speel
huis geopend had.
Den morgen na Yida's soirée be
zocht hij Rokeby Danversomzoo
mogelijk, aangaande dit vermoeden
eenige inlichtingen te verkrijgen.
Danvers kon hem geen uitsluitsel
geven.
Indien Latymer 't salon al had
bezochtzoo moest hij dat onder een
anderen naam hebben gedaan want
Danvers had in de Duke-Street nooit
oen Latymer ontmoet of van hem
hooren spreken.
Toen Devereux weder op straat
kwam ontmoette hij Gifford Westdie
juist een huis op den hoek van Dover-
Street uitkwam.
„Hola Devereuxdat treft uitste
kend!" riep de dokter opgetogen. „Stap
in mijn koetsjedan kunnen wij on
derweg eens praten, als ge tenminste
zooveel tijd hebt. Ik hob u in eene
eeuwigheid niet gezien."
„Zeker heb ik den tijd Westen
bovendien heb ik u iets nieuws te
vertellen."
Beiden stegen in 't rijtuig en terwijl
't in beweging was vroeg Devereux,
in welke richting de geneesheer moest
wezen.
„Ik moet naar Campden-Hill
antwoordde Westals toevallig uit 't
portier ziende, naar „Lady Mansfield."
„Héik heb haar gisteren nog ont
moet ze scheen bizonder wel te zijn."
„Mijn bezoek geldt ook niet de
oude damemaar hare dochter Bea
trice Zij is niet sterk en heeft waar
schijnlijk te veel gedanstzooals de
meeste jonge dames dat in 't bal-sei
zoen doen; zoo heel veel heeft de
ziekte niet om 't lijf."
„Dat doet me waarachtig genoegen,
oude vriend.vooral om uwentwille,"
schertste Devereux.
„Om mijnentwille!" stoof West op.
„Om mijnentwille?"
„Blijf bedaard, West! Denkt ge,
dat ik niet somtijds door een masker
kan heenzien? Doch wij zullen dit
onderwerp niet verder aanroeren
daar ge op 't oogenblik weinig lust
ervoor schijnt te bezitten. Numijn
nieuwsIk geloof, dat ik Hester
Ransome weer ontdekt heb, en bo
vendien den sleutel tot het geheim
't welk ik moet onthullen."
West hoorde vreemd op bij de
mededeeling zijns vriends omtrent het
speelsalon in de Duke-Streeten bij
diens overtuiging dat Mrs. Russel en
Hester Ransome een en dezelfde per
soon zou zijn.
„Ik twijfel niet, dat het werkelijk
zoo is", zeide hij„en ik ben ver
zekerd dat gij haar onder elke ver
momming zult herkennen. Maar wat
bedoelt ge met dien sleutel tot het
geheim?"
„Dat zal ik u zeggen. Die dame
in de Duke-Street houdt er eene Fran-
sche kamenier op na
„Nu?"
Zoo ik hoor moet Fancefcte, zoo wordt
de kamenier genoemdeen zeer ijdel
persoontje zijn. Het is dus niet on
mogelijk om door haar alles te weten
te komen, wat zij zelve weet."
„Maar, beste vriend, hoe zult ge
daar toegang krijgen?
Ik kan mij geen verkleedpartij
denkenwaarin gij niet dadelijk zoudt
te herkennen zijn. Menschen met zulk
een gedistingeerd voorkomen als gij
kunnen zich moeielijk geheel onken
baar maken."
„Laat dat alles gerust aan mij over,
West. Voorloopig zijn wij zooverniet.
Ik geloof wel een masker te kunnen
aannemenwaaruit niemand Dare
Devereux zou herkennen. Het moeie-
lijkst is voorshands om na te gaan
of ik op het rechte pad ben. Kon ik
dat door een ander te weten komen
dan liet ik zoo iemandonder eenig
voorwendseleen kamer huren tegen
over het speelhuis in de Duke-Street,
doch ik moethelaasook hierin zelf
handelend optreden en ik ben (zonder
nog uw kompliment van daareven te
willen aannemen) werkelijk te opval
lend van persoonom mij in de Duke-
Street te vertoonen, zonder al zeer
spoedig door Mrs. Russel ontdekt te
worden. Ik moet dus op iets anders
zinnen. Maar nu wij niet ver meer
van Campden-Hill verwijderd zijn,
komt het mij 't best voor, dat ge mij
hier laat uitstijgen, want zien ze mij
bij de Mansfields, dan moet ik binnen
komen en daarvoor is mijn tijd te
beperkt. Dus tot een spoedig weer
zien, West!"
De dokter liet zijn koetsje halt
houden. Devereux sprong er uit,
wenkte een huurkoetsier en reed naar
Carlton-Gardens terug.
Te huis gekomengaf hij zijne
instruktiën aan Ellistengevolge
waarvan die onbetaalbare knecht zich
andermaal naar de Duke-Street begaf
en in het huis tegenover dat, waarin
Mrs. Russel woondede volgende
information kreeg
't Huis behoorde aan een mode
maakster. De eerste verdieping was
verhuurd, de tweede niet.
Ellis vond evenwel de huurprijs voor
die verdieping te hoog en ging weer
heen.
Den volgenden avond, toen 't reeds
duister begon te wordenvertoonde
zich aan miss Johnson hofmodiste
in de Duke-Street, een nieuwe huur
der hij was een grootslank man
met een vollen baard en een bril
hij sprak het Engelsch met een sterk
vreemd aceent en gaf te kennendat
hij de tweede verdieping wilde afhu
ren. Hij was een Italiaan en noemde
zich Ghiberti. Yoor zaken moest hij
in Engeland wezen en wilde tijdelijk
een domicilium te Londen hebben
hoewel hij dikwijls genoodzaakt zou
zijn, de hoofdstad voor korter of lan
ger tijd te verlaten. Hij dong niet af
op den huurprijsdie miss Johnson
echter verhoogd had omdat de huur
der een vreemdeling bleek te zijn
en zoo werd die zaak beklonken.
Tot hiertoe maar ook niet verder
was Dare Devereux op zijn verken
ningstocht gekomen.
Binnen twee dagen moest hij Yida
Carolan zien en spreken, en dan ja,
wat dan? Welken stap had hij gedaan?
Yroeg hij zich zelf dat af, terwijl
hij in 't nachtelijk uur alleen in zijn
studeerkamer zat na te denken?
Ja, hij vroeg het zich af, doch
zonder eenig gevoel van spijt. Hij had
den hoogmoed van zich afgeschud en
gunde hem geen recht meer over zijn
hart.
Maar Yida misschien zou Yida
aarzelen om een offer aan te nemen
dat haar in later tijd voor de voeten
kon worden geworpen
En hoe zou 't zijn indien zij hem
eens niet lief had?
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.