VIDA CAROLAN Een Engelsche Roman. Vertaald door T. A. MELICK. 18) Ze was pas achttien jaar. Nog een lang leven lag voor haar, en zij trachtte na te gaanhoe zij dien moeielijken weg kon afleggen, zonder haar pad te kruisen met hem, dien zij liefhad. Het bleef slechts bij eene poging, want zij kon niet behoorlijk naden ken, ze kon alleen gevoelen. Altijd had zij zijn beeld voor oogen, zijn stem in het oor en daarbij de zeker heid, dat elk oogenblik de kloof, die tusschen hem en haar was ontstaan grooter en dieper werd. Bij de eerste ontdekking van haar verdwijnen, zou wellicht zoolang de ontroering bleef bestaan het denkbeeld bij hem opkomenom haar te achtervolgen; wanneer hij echter bedaarder was geworden, dan moest zijn verstand hem zeggendat hij zijne liefde verspild had aan eene, die harer niet waardig was enna weinige weken zou hijals hij uit de zwijmelkoorts der liefde was ontwaakt, God in stilte danken, dat hij nog tijdig uit een groot gevaar was gered. Dit alles ging om in Vida's hoofd en hartterwijl traan op traan neder- drupte op hare witte vingers. Een bittere smart had zij Devereux bereid, doch alleen uit bestwil voor hemDe wondhem door hare vlucht gesla gen, zou met ter tijd wel genezen en zoo hij eens tot de ontdekking had moeten gerakenwie en wat zijne gade wasdan ware de wond onher stelbaar geweest. „En toch, sprak Vida half luid, „en toch, zoo hij nu kwam en tot mij sprak, zooals hij alleen spreken kandan zou alle kracht tot weder stand mij benomen zijnik zou met hem gaan en hem door mijn zwijgen bedriegen. Ja, ja, alleen de vlucht brengt redding aanvoor hem voor mij zelf. En wanneer er eene toekomst bestaatwaarin alle dingen tot klaar heid komendan zal hij eenmaal tot de erkenning geraken, dat ik, al mocht ik zijne liefde niet waardig zijn, hem toch met een rein en oprecht hart heb bemind en dat het groote onrecht, wat ik hem nu schijn aan te doenalleen geschied is in zijn belang. In de ochtendschemering kwam de trein te Manchester aan. Hoe eenzaam en verlaten gevoelde Vida zichtoen zij daar stond op het groote perron Maar zij wilde geene opmerkzaamheid uitlokken, riep daarom dadelijk een „cab" aan en liet zich rijden naar het Clarence-hötel. Zij besloot slechts een paar uur aldaar te vertoeven, want zij had opgemerktdat de koetsier die haar gereden had haar met op merkzaamheid had opgenomen en dat ook het dienstmeisje van 't hotel't welk haar naar een kamer had geleid haar met nieuwsgierige blikken had aangezien. Een dame van haar leeftijd en haar schoonheiddie alleen reist kan ook niet in gebreke blijvenieders aandacht op te wekkenen ieders nieuwsgierigheid gaande te maken. Voor 't eerst in haar leven mis schien was Vida verlegen met haar voorkomen. "Wel had zij den sluier diep over 't gelaat getrokken, doch dit maakte haar optreden niet minder verdacht en al gelukte het haar om het lieve gelaat niet te vertoonen, hare ranke en schoone gestalte wist zij toch niet te verbergen. Vida dacht zelfsdat men haar hield voor iemand, die van haar echtgenoot was weggeloopen van wie men vermoedde, dat zij naar Man chester was gevlucht. Tot eiken prijs moest zij aan 't gluren en fluisteren een einde maken. Zij vertelde daarom dat zij slechts doortrekkend was te Manchester en noemde zich Carreno, mademoiselle Carreno zij sprak gebroken Engelsch en bestelde tegen zeven uur haar ontbijtdaar zij eerst nog een weinig wilde rusten. Ach ze sliep in 't geheel nietze deed zelfs geen moeite om in slaap te vallen. Zij lag als in een heete koorts, ze had hoofdpijn van het denken en was ter dood toe vermoeid maar slapen kon zij niet. Menigmaal was het haarals moest zij dadelijk tot Devereux terugsnellen en dan gevoelde zij met blijdschap dat terugkeeren haar onmogelijk ge worden was. En haar moeder Had zij deze ge heel en al vergeten? Neen, maar de overtuiging, dat Dare Devereux niet schuldig wasof althans vrij van de schulddie Hester Ransome hem had aangewreven, was aanhoudend vaster bij Vida geworden en zij beschouwde thans alles met andere oogen dan voorheen. De liefdezegt men is eene goede leermeesteres en Vida had ijverig bij haar ter schole gegaan. Van een moreel standpunt stond Devereux hooger dan Vidaen zonder 't zelf te weten had zij zich tot hem opgeheven door de tooverkracht der liefde. Arme Vida, zoo edel van natuurzoo vervalscht door de opvoeding, zal 't u gelukken om door alle nevelen heen eenmaal door te dringen tot het licht Mademoiselle Carreno gebruikte haar ontbijt in de restauratie-zaal die in dit vroege morgenuur nog ge heel ledig was. Ook de kellner had ledigen tijd genoeg om de schoone Italiaansche die zonder bagage en zonder toezicht op reis was en die zoo volkomen rustig scheen in al haar doen en laten, eens nauwkeurig waar te nemen. Dadelijk na het ontbijt ze had zich zelf gedwongen om iets te nut tigen begeerde zij hare nota be taalde die en verliet het hotel. De oberkellner zag 't meisje hoofd schuddend na en zeide tot een zijner trawanten „Hoor eensJamesdie mademoiselle Carreno is geen alledaagsch perso nage geloof dat vrijTwintig jaar lang ben ik oberkellner geweest en ik ken de verschillende reizigers op het eerste gezicht. Deze is er een die niet dikwijls te voet gaat en niet gewoon is om alleen te reizen of op dit uur buiten de deur te komen. Als zij niet gewend is om zijde en kant en brillanten te dragendan ken ik mijn vak niet!" Hierop keerde de wijsgeer-hotel bediende met beteekenisvol gebaar tot zijn „vak" terug. XVIII. La Rochefoucauld heeft gezegd „Ofschoon wij 't ons zelf ter nau- wernood durven bekennenligt er iets streelends in het mislukken der po gingen van onze beste vrienden." Dit gezegde werd ruim bewaarheid bij Vida's val. Vele van Vida's „beste vriendinnen" werden aangenaam ver rast toen zij zich zoo plotseling verlost zagen van het al te schitterende licht'twelk haar glans in de schaduw had gesteld. Sommigen lieten niets blijken van die blijdschap, doch het meerendeel der dames kon haar niet verbergen. De laatste bezagen gezamentlijk de feiten uit een zedenkundig oogpunt. Even als men een onvoorzichtig of beschonken huurkoetsier steeds „in 't belang der algemeene veiligheid" bij de politie verklaagtzoo verheug den zich Vida's mededingsters alleen in 't belang der gerechtigheid over 't feit, dat een gelukzoekster eindelijk ontmaskerd was. Hoe was 't mogelijk dat die lieve lady Marvyn er zoo was „ingeloopen Zij zelf hadden bij 't eerste optreden van die zoogenaamde Vida Carolan al eenig kwaad vermoeden gehad. Vrijer nog dan de andere dames liet lady Helena Leicester zich over de zaak uit. Zij toch had recht van sprekenwant zij had zich zelf nooit onder de „beste vriendinnen" van Vida Carolan geschaard. Toen zij op eene morgenwandeling in 'tPark Beatrice Mansfield ontmoet te kon zij niet nalaten te zeggen „Wel, hoe denkt gij over dat weg- loopen, die vlucht of hoe gij 't noemen wilt van Vida Carolan? Ik geloof, dat tantetje zich niet weinig in ver legenheid bevindt." „Hoe kunt gij toch zoo spreken, lieve Helena, daar wij volstrekt nog niet weten welke redenen miss Ca rolan kan gehad hebben om ons te verlaten?" vroeg Beatrice. „Ik geloof waarlijk, dat gij 't nog voor haar opneemt." „Dat doe ik nietmaar ik voel mij niet gerechtigd om een oordeel over haar uit te sprekenzeide Beatrice bedaard. De lieve Beatrice vertelde daarbij niet, dat haar onthouding van elk oordeel min of meer een gevolg was van de meening van Gifford West, die bij zijn morgenbezoek aan de fa milie Mansfield eerlijk partij had ge trokken voor de schoone vluchtelinge. De rechtschapen man had daarbij niet de onschuld der mode-schoonheid wil len aantoonendoch een rechtvaardig vonnis geveld over allendie iemand ongehoord durven veroordeelen. De zachtzinnige Beatrice had met een gevoel van trots geluisterd naar de woorden van den edelen man en zich geheel bij diens meening aangesloten die zij ook nu tegenover Helena Lei- cester verdedigde natuurlijk zonder haar bron te noemen. Helena haalde de schouders eens op over de zienswijze van haar nicht, en zeide daarbij „Gij kunt somtijds redeneeren, alsof gij regelrecht uit de kerk kwaamt. Geef u toch geen moeite om Vida Carolan te verdedigenwant zij zelf heeft dit door haar gedrag tot eene onmogelijkheid gemaakt. Gisteren wilde in een gezelschap Rokeby Dan- vers iets dergelijks beproeven en wat won hij daarmee? Eenvoudig, dat hij zich belachelijk maakte! Hij schijnt al vreeselijk met haar ingenomen te zijn." „Dat is iedereen, die haar kent," zeide Beatrice„en als men dat van dames kan verklarendan is het mij volkomen begrijpelijkdat de heeren in verrukking over haar spreken." „Nu, de oogen van een man zijn denkelijk nu geopend!" meende He lena. „Dare Devereux moet inderdaad blind zijn geweest, om zich zoo te laten inpalmen door een wezendat hier als uit de lucht is gevallen en zij moet van haar kant zeer gewich tige redenen hebben gehad om een spel op te gevenwelks winst zoo goed als zeker was, want ik ben werkelijk van meening, dat hij de dwaasheid zoo ver had willen drijven om die gelukzoekster zonder naam tot zijne wettige vrouw te maken." „Hebt gij Devereux in den laatsten tijd nog gezien?" „Neeneven als alle mannen of ferde hij de oude kennissen op aan de nieuwe indringster. Ik heb hem het laatst gezien den avond voor Vida's soireé. Doch ik sta hier maar te praten en vergeetdat ik over een half uur nog een bezoek moet ontvangen. Adieulieveadieu En hiermede nam lady Helena afscheid van Beatrice Mansfield. In dat zelfde uur reed Dare Deve reux in een „cab" van zijn huis in Earlton Gardens naar Cavendish- Square. Bij den hoek van Oxford- Street maakte het rijtuig een vrij korte wending zonder van vaart te verminderen en bracht daardoor een vrouwdie vlak tegen 't paard inliep in levensgevaar. Dare Devereux gaf op 't zelfde oogenblik zulk een gewel digen ruk aan de teugelsdie de koetsier in handen hielddat het paard steigerend tot staan werd ge bracht. De vrouw werd door de voor hoeven van 't paard ter aarde gewor pen maar was gered. Zonder Deve- reux's tegenwoordigheid van geest, ware zij gewis gedood of gewond ge worden. In een wip was Devereux uit het rijtuig en had de bewustelooze vrouw uit de nabijheid van het nog altijd steigerende paard gesleurd. XIX. Terwijl Devereux zich boog over 't bleeke gelaat der damedie in zijn armen lagherkende hij tot zijne verrassing het vriendelijke beschaafde voorkomen der Prangaisedie hem kort geleden bij 't verlaten van 't huis van Gifford "West naar den weg had gevraagd. „Zij heeft zich zeker niet bezeerd Sir I" vroeg een man, die dadelijk naar de plaats van 't ongeluk was gesneld en spoedig daarop had zich een menigte van toeschouwers om Devereux en de Frangaise vereenigd. „Neen," zoo beantwoordde Devereux de gestelde vraag, „neen, zij kan zich nagenoeg niet bezeerd hebbenzij werd alleen omver geworpen. Wilt gij mij helpenom haar in de „Cab" te tillen En terwijl de deelnemende man nader trad om aan 't verzoek te voldoen, opende de Frangaise de oogen en zag Devereux vragend aan. „O, mijn God!" riep zij daarop en maakte eene beweging om zich op te heffen. Devereux hielp haar op de been. Zij stond een oogenblikzwaar adem halend, stil en nog altijd leunend tegen den arm van haar redder. „Zijt ge gewond?" vroeg hij onge rust. Zij schudde het hoofd, zeggende: „Neen, dat geloof ik niet. Ge zijt zoo vriendelijk 't Was mijn schuldmonsieur." „Neen, wij hadden niet zoo snel mogen rijden. Het spijt mij zeerge moest me vergunnen u even naar het huis van een vriend te brengendie hier dicht in de nabijheid woonthij is dokter en zal ons dan ook dadelijk kunnen zeggenof gij eenig letsel bekomen hebt." „O, neen, dat is volstrekt niet noodig. Ik dank u vriendelijk." „Yergun mij, madame, dat ik bij mijn voornemen blijf." Hij bracht de dame naar 't kleine rijtuig en daar zij klaarblijkelijk zeer uitgeput wasbood zij geen verderen tegenstand. Zoo gingen zij beidenop aanwijzing van Devereux naar de woning van Mr. West. „Monsieur!" sprak de Frangaise, toen Devereux haar uit de „Cab" hielp, „ge maakt mij waarlijk ver legen. Ik heb mij niet bezeerd en ben misschien alleen een weinig geschaafd door den val." „Nu, madamezei Devereux half lachend, „al hebt gij dan zelf geen dokter noodiguw kleed en mantille roepen dringend de hulp in van een kleerborstel en ik ben u inderdaad eene zoo kleine attentie wel ver schuldigd." „O, monsieur, als gij niet met zoo'n krachtigen ruk de teugels had gegre pen, waren paard en wagen stellig over mij heengegaan. Ik ben u den grootsten dank schuldig." De statige bediende van dokter West kwam binnen om te berichten, dat zijn heer op het oogenblik een patiënt onderzocht, doch binnen tien minuten denkelijk wel te spreken zou zijn. Daarop geleidde hij Devereux en de vreemde dame naar de eet kamer. Wordt vervolgd.) Gedrukt bij DE ERYEN LOOSJESte Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6