VIDA CAROLAN. Een Engelsclie Roman. Vertaald door T. A. MELiCK. 26) Neen, hij hoopte veeleer, dat zij hem na verloop van tijd uit eigen beweging haar volle vertrouwen zou schenken daarom zinspeelde hij zelfs niet op haar geheim, want zij had zelf immers openlijk verklaarddat zij over sommige dingen in haar leven het stilzwijgen moest bewaren en toch had hij haar tot zijn vrouw begeerd. Haar had hij niets te verwijten en werd er ooit uit zijne verbinte nis eenig kwaad geborendan was dit alleen te danken aan eigen schuld. Immers ook aan Gilford West had hij het antwoord moeten schuldig blijven op de zeer natuurlijke vraag, waarom Vida Carolan hem en zijne liefde ontvlucht was. „Wees verzekerdDevereuxhad de dokter daarop met de meesten ernst gezegd. „Wees verzekerd, Deve reux dat uit een groot geheim tus- schen man en vrouw nooit iets goeds kan voorkomen. Vroeg of laat werpt dat geheim een schaduw over beider leven en maakt beiden ongelukkig. Een huwelijk zonder wederzijdsch vertrouwen is eene verbintenisdie de kiem der ontbinding in zich draagt." En Devereux wistdat zijn vriend de waarheid sprakmaar voelde zich niet sterk genoeg om zich terug te trekken. XXVII. Dare Devereux had het onnoodig geoordeeld Vida in kennis te stel len met het groote doel in zijn leven, 't welk de liefde zelfs hem niet deed vergeten. Hij had haar dit doel ver zwegen, grootendeels om haar iets onaangenaams te sparen. Eens im mers had zij hem verteld, dat een harer familie-leden door het spel tot zelfmoord was gebracht en de moge lijkheid bestonddat dezelfde vrouw, die hij zoo rusteloos bleef vervolgen, ook in dat treurspel was geweest. Vida had ook verklaard, dat zij dikwijls had zien spelen en daarin niets verkeerds vond. Meer en meer wilde hij deze en dergelijke herin neringen uit haar ziel bannen en door een helder „heden," de duistere in drukken van het „gisteren" doen vergeten. Een week, voordat de huwelijks inzegening in het kerkje Caveley p'aats vond, was Signor Gliilberti, diezooals hij verteld hadeen han delsreis door Engeland had gemaakt, weder in zijne woning van de Duke- Street in Piccadilly verschenen. Aldaar in den namiddag aange komen, had hij post gevat aan een raamdoch zoodat hij noch van straatnoch van de tegenoverliggende woning kon worden opgemerkt. Scherp hield hij de ramen van 't salon van Mrs. Russell daarbij in 't oog. Voor 't oogenblik was daar niets te zien. De kanten gordijnen waren zoo aangebracht, dat men niets kon waarnemen van 't geen er in 't salon mocht gebeuren. De gewaande Italiaan bleef echter trouw op zijn post en na een uur gewacht te hebbenzag hij eindelijk toch iets. De huisdeur werd geopend en eene dame vertoonde zich op straat, in wie hij op het eerste gezicht ma dame Merville herkende. Het viel den opmerkzamen toeschou wer opdat zij thans veel eleganter en overeenkomstig de mode was ge kleed, dan tijdens het ongeluk met het rijtuig. „Wat duivelbeteekent dat riep hij onwillekeurig half luid. Madame Merville ging de straat op naar het Piccadilly pleinen keerde na een half uur weder terug, opende met een kleinen sleutel de huisdeur en trad binnen. Twee minuten later kwam er eenige beweging in een paar der kanten gordijnen van 't salon en Signor Gliilberti kon duidelijk eene donkere gedaa nte daarachter waarnemen; daar op werd eene in 't zwart gehand- schoende hand zichtbaar, die de gordijnen nog iets dichter tot elkan der trok en kort daarop verdwenen hand en gedaante. Madame Merville hoorde bij gevolg in dat salon te huisof wel zij ver keerde daar als een vertrouwde gast van Mrs. Russell. Hester Ransome was niet de vrouw, die zonder bijoogmerk een vriend- schapsbond zou aangaan en zoo ma dame Merville haar vertrouwde was moest deze ook zeker hare medeplich tige zijn. Devereux had al zeer weinig van madame Merville gezien en dat wei nige nog bovendien oppervlakkig, maar niets in haar, hadvolgens zijne meening, de gelukzoekster gekenmerkt en haar geheele voorkomen had zelfs den meest wantrouwigen menschen- kenner op een dwaalweg geleid en ter harer gunste gestemd. Neen Devereux kon niet geloovendat deze voorname dame eene deelgenoote zou zijn in 't werk van eene vrouw als Hester Ransomedie leefde van be drog en diefstal. Daar was slechts eene verklaring te vinden voor deze tegenstrijdigheden en weldat madame Merville met een bepaald doel voor oogen een rol speeldedie met haar ware karakter geheel in strijd was. „Dat zal ik wel spoedig te weten komendacht Devereux„als ik maar eerst die Mrs. Russell kon ont moeten." Hij wachtte den ganschen namid dag te vergeefs. Eindelijk tegen schemeravond werd de kleine zijdeur weder geopend en kwamen twee dames gestalten te voorschijn de eene was madame Merville de andere eene dame op leeftijd met grijzend haar, smaakvol gekleed en met een sluier voor 't gezicht. Was die laatste Hester Ransome? 't Was reeds te donker om dit met juistheid te kun nen vaststellente meer daar de oude dame het gezicht grootendeels hield afgewend. In een wip was de gewaande Italiaan op straat. De beide dames wandelden langzaam in gelijke richting als waarin zich vroeger op den dag madame Mer ville alleen bewogen had. Devereux bleef aan de tegenovergestelde zijde der straat een weinig achter het tweetal.Op het Piccadillyplein gekomen wendden de dames zich oostwaarts, Devereux die haar niet uit het oog had verloren liep ze voorbijkeerde zich plotseling om als iemanddie iets vergeten had, en liep in het terugkomen rakelings langs de oude dame. Deze stoof ter zij en terwijl Devereux met een ver ontschuldigend gebaar den hoed af nam, zag .hij haar vlak in 't gelaat. Ja hij kon zich in deze trekkendie hij slechts eens in zijn leven gezien hadniet vergissendaarvoor waren zij te vast in zijn geheugen geprent. Mrs. Russell was niemand anders dan Hester Ransome. Signor Ghilberti wist thans genoeg. Hij ging zijns weegs en verliet nog dienzelfden avond zijne kamers in de Duke-Streetdaar hij nuzooals hij zeide, voor onbepaalden tijd op reis moest gaan. De tijd verliep en madame Merville eigende zich telkens meer en beter voor de betrekking, waartoe zij tot eiken prijs de geschiktheid scheen te willen bezitten. Madame Ransome was haar eene uitstekende leermees teres en toen Oktober in 't land kwam, bezat zij kennis genoeg om iederen jongen specht, die zich aan de speel tafel durfde vertoonenvan al zijn vederen te berooven. Yan haar verleden, haar echtgenoot, hare familie en dergelijken kreeg madame Ransome niets meer te hoo- ren, dan zij reeds wist, maar die stilzwijgendheid vieljuist in den smaak der andere dame, die van de stelling uitging, dat wie eigene zaken niet aan de klok hangt, ook niet praat over de zaken van anderen. Nieuws gierig scheen de Franjaise al zeer weinig te zijn, want nooit deed zij aan madame Ransome eene vraag over dier verleden en de kwaadden kende Fanchette begon eindelijk te geloovendat de Frangaise in 't minst niet gevaarlijk was en niet meer be hoefde nagegaan te worden. Madame Merville begon van haar kant steeds scherper toe te zien en zonder dat iemand daaromtrent eenig vermoeden hadvervolgde zij de taak, die zij zich zelf had opgelegd. XXVIII. 't "Waren donkere morgenstonden in de eerste dagen van November. Aanhoudend viel de regen al plassend op de straten, die schier uitgestorven waren en in de kleinere zijstraten was behalve de regen niets hoorbaar dan de regelmatige tred van een een zamen politie-man. De Duke-Street van Piccadilly deelde in de algemeene verlatenheid en toch zag de politie-man met het merk C 999, terwijl hij langs de glibberige trottoirs liep met veel beteekenis op naar de bel-étage van 't huis, 'twelk van onder bewoond werd door de Goodmans. Alles was daar stilgelijk overal elders geen enkel geluid overstemde den piassenden regen of drong er doorheen maar toch wist de politie man dat achter de zware damasten gordijnen lichtkronen waren ontstoken eneen gezelschap vereenigd was. Hij zette zijn weg voort en benijdde daar bij de gelukkige stervelingendie daar warm en behagelijk waren gezeten, terwijl hij door dit hondenweer maar gestadig moest blijven loopen maar juist in dezen nacht behoefde de man die nummer C 999 als onderscheidings- teeken droeg niemand te benijden van hen die in dit salon bijeen waren. Do ontvangst-kamer van Hester Ransome zag er zeer élégant uit met het purper-zijden behang in gouden lijsten vervat. Misschien was de kamer over 't geheel wat te overladen, te rijk gestoffeerd doch de gasten waren in den regel geen scherpe critici en hecht ten waarschijnlijk meer aan glans dan aan goeden smaak. Een vroolijk vuur brandde in den open haard van gepolijst staal en daarvoor stonden twee of drie fashio- nabel gekleede jongelieden met een dame in gesprek van een onmisken baar aristokratisch voorkomen. Die dame was gekleed in zwarte zijde en droeg paarlen als versiersel. Zij sprak een weinig Engelsch doch zeer ge broken en met een Pransch accent 't geen haarbuiten alles nog een eigenaardige aantrekkelijkheid ver leende. De overige gasten niet meer dan een twaalftal, en alleen heeren, waren aan verscheidene tafeltjes verdeeld en onderhielden zich met het kaartspel. Aan een dier tafeltjes waar gebankt werd zat madame Ransome, smaakvol gekleed en stralend van vroolijkheid en levenslust. Aan deze tafel bevonden zich Rokeby Dan vers Adolf Tollemache en Denzil Staunton welke laatste heden avond voor 't eerst bij Mrs. Russel geïntro duceerd was. Laurence Summers stond voor den haard in gesprek met madame Mer ville en sir Harry Carysford speelde écarté met den jeugdigen lord We- therby, broeder van Helena Leicester en erfgenaam van den markies von Braybrooke die in zijn hart de heeren benijddewelke 't gewaagd hadden met madame Merville een gesprek aan te knoopen. De jonge lord was namelijk sinds eergisteren toen hij voor de eerste maal in 't speelsalon was verschenen dadelijk verliefd op de fraaie Pranjaise. Hij had twintig pond sterling aan haar verloren maar gevoelde zich geluk kiger met dit verliesdan hij ooit met winst van haar had kunnen zijn want had zij hem niet beloofd hem heden nacht in de gelegenheid te stel len om revanche te nemen. Denzil Staunton verbrak eene vrij langdurige stilte onder het banken met te zeggen „Zoo is dan weer de godin der schoonheid in ons midden terugge keerd „Reeds aangekomen vroeg Dan- vers. „Dat wist ik niet; wel had ik gehoord dat zij op de terugreis was." „Gisterenavond om zes uur aange komen," antwoordde Staunton. „Ik hoorde het nieuws van verschillende zijden en natuurlijk ook van Summers." „Natuurlijk 1" stemde Tollemache in „die heeft het zeker nog vroeger geweten dan de betrokkene personen zelfZij zullen dus denkelijk den winter in de stad doorbrengen „Ja, zoover ben ik niet ingelicht, doch ik denk het wel." „Alles schijnt een schitterend sei zoen te voorspellen," zeide Mrs. Russel met een vriendelijk lachje. „Wanneer Vida Carolan er is, kan 't haast niet anders dan schitterend zijn," meende Dan vers. „Onwillekeurig blijft men haar steeds bij haar meis jesnaam noemen en ik denk weldat zij Vida Carolan zal blijven tot het einde der dagen." „En zeer zeker zal men tot het einde der dagen zich met haar bezighouden," zeide Mrs. Russel. „Zulk een schoon heid en zulk eigenaardige persoon lijkheid behoort tot de geschiedenis der modezelfs al leefde zij niet in de eeuw der fotografen „Ook al 't geheimzinnige, wat haar omzweeft," merkte Adolf Tollemache op „maakt haar tot eene der inte ressantste verschijningen want het is toch inderdaad merkwaardig dat niemand weetwie zij eigenlijk is!" „Of waarom zij indertijd is gevlucht," voegde een ander er bij. „We kunnen, dunkt me, wel haast aannemen, dat die vlucht met eene tijdelijke geld verlegenheid in verband heeft gestaan." „Ja, dat kunnen we wel aannemen," stemde Mrs. Russel toe. „Mr. Danvers moet geven." In dit oogenblik verliet madame Merville het groepje aan den haard en naderde de banktafel. „Ik heb eens," alzoo mengde zij zich in 't gesprek, „ik heb eens eene Spaansche familie gekend, die Caro lan heette, maar ik geloof niet, dat Mrs. Devereux een Kastiliaanscheis." Madame Merville bad meer bizon der 't woord gericht tot Mrs. Russel, die met goed gespeelde verrassing opzag en ten antwoord gaf „Van geboorte nietdoch dit neemt niet weg, dat zij toch van Spaansche afkomst kan zijn. Ik heb eens hooren zeggen, dat hare familie uit het westen van Engeland kwam en daar vindt men nog veel Spaansch bloed." „Ook de naam „Vida" klinkt zoo vreemd," voegde madame Merville er bij. „Ik had dien naam vroeger ook nooit gehoord," zeide Rokeby Dan vers, „en zou niet gaarne zien dat een andere dame hem droeg. Naam en persoon zijn volgens mijn idéé onafscheidelijk geworden. Eene leelijke Vidaof een Vida met een alledaagsch gezicht is voor mij niet denkbaar 1" Madame Merville wendde zich lachend af, terwijl sir Harry Carys ford en Lord Wetherby van hun par tijtje opstonden. „Mylord," sprak zij tot laatstge noemde, „wil ik u thans revanche geven Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6