DOOR EIGEN KRACHT. 4) Naar liet Engelsch door M. E. Braddon. Zij was zeer ziek en lijdende. Als Lisette naar het theater waszat Sebastian uren lang zwijgend bij het bed zijner moeder, vol medelijden met hare smarten. Hij gaf haar cognac, als zij er om vroeg, wanneer die althans te krijgen was. Wie zou haar deze eenige troost in hare ellende hebhen kunnen weigeren? Wel had de knaap uit Lisette's gezegden op gemaakt dat het drinken van cognac niet goed was, maar tevens meende hij, dat zieke menschen medicijnen noodig hebben, en dit geelachtige vocht, dat in het glas schitterde, was de eenige medicijn, die zijne moeder scheen te helpen. Een paar malen in de week kwam de docter, die de zieke onderzocht, zijn honorarium van twee francs opstak, maar overigens evenmin eenig nut deed als de orgeldraaier op straat, die eeuwigdurend dezelfde liedjes op dreunt op bepaalde dagen der week. Op zekeren dag toen de docter zijn gewone visite gemaakt had, volgde Lisette hem in den gangen kwam eenige oogenblikken later in de kamer terug, haar ondeugend, echt Parijsch gezichtje geheel met tranen bedekt. Sebastian vroeg waarom zij weende, maar zij wees hem zwijgende op het bed; hij gevoelde dat zij medelijden met zijne moeder had, wier adem haling zoo moeilijk wasen wier handen en voorhoofd zoo gloeiden. Op haar ingevalen wangen vertoon den zich twee roode vlekken en hare oogen stonden glazig. Later op den avondtoen Lisette haar mantel omsloeg en haar hoed opzette om naar het theater te gaan, hoorde Sebastian haar op het portaal met een harer kennissen spreken. „Zij sterftzeide Lisette„en wie zal hare begrafenis betalen. Het zoude vreeselijk zijn als men haar op de armenbaar weghaalde om in den al- gemeenen grafkuil te worden ge worpen." „Is er dan niemand vroeg de andere. „Ja, er zijn er drie of vier. Ik heb hen allen geschreven. Een hun ner die vroeger dacht dat goud niet goed genoeg voor haar was antwoorddedat zijwat hem betrof, van honger kon omkomen. Een ander zond mij twintig Louis in het begin harer ziekte, er bijvoegende, dat ik hem niet verder lastig mocht vallen. Een derde gaf in het geheel geen antwoord. Alleen de echtgenoot blijft over. Hij zal misschien de begrafenis willen betalenomdat hij zeker is nu voor goed van haar af te zijn." „Waarom schrijft gij hem dan niet?" „Zij zou zoo boos worden mompelde Lisette. „Wat kan u dat schelen Zij zal reeds dood zijn voordat liij uw brief kan beantwoorden." De vriendin had gelijk. Lisette schreef per eerste post aan Raymond Caradecvan Pen-Hoëlen Coralie was overleden toen haar echtgenoot in persoon kwam, als antwoord op den brief harer kamenier. Zij lag op haar armoedig hed in de schamele woning, twee groote was kaarsen brandden op een klein tafeltje bezijden haar hoofdkussen, waartus- schen een klein takje van den boks hoorn lag. Men had haar de handen over de borst gevouwen en daarboven een goedkoop klein kruisje van metaal en een rozenkrans van twintig sous gelegd. Alle sporen van lijden en zonde waren van dat marmerwitte gelaat verdwenen, dat bijna zoo schoon was als op den dag, toen zij de kloosterschool verliet om trouw aan Raymond Caradec te zweren. De dagen zijner jeugd kwamen hem weder om voor den geestmet alle illusies daaraan verhondentoen hij daar op dien guren Maartschen dag, bij het lijk zijner vrouw stond, in een ar beiderswoning, omringd van al de ellende daaraan verbondenkale mu ren, slordigheid en vuilheid. Hij, de trotsche eigenaar van een goeden ouden naamde onteerde echtgenoot, raakte de marmeren hand met zijn lippen aan. Bij haar leven had hij haar gehaat, maar medelijden deed het ijs rondom zijn hart smeltende ernst van den dood was sterker dan haat of wraak. Hij bad, doopte de vinger in het gewijde waternaast het hedmaakte eerbiedig een kruis en ging naar de andere kamerwaar Lisette en Sebas tian hem wachtten. De jongen met zijn bleek gelaat keek hem zoo ernstig en angstig aanals wilde hij hem smeeken om de bescherming eens vaders. Caradec keek hem nauwelijks aan. Hij opende zijn beurs en nam er drie of vier banknoten uit, die hij aan Lisette overhandigde. „Hier is geld voor de begrafenis. Laat het eenvoudig, maar netjes zijn," zeide hij„en zorg dat er noch op de kistnoch op den steenaan het hoofdeinde van het graf, een naam komt. Initialen met den datum van overlijden, zijn voldoende. Zij zal natuurlijk op Montmartre begraven wordenniet waar „Dat is het dichtst bij," zeide Lisette. „Het naastbijzijnde is het beste. "Waarom op het einde der reis nog te talmen?" zeide Caradec, meteen bitteren glimlach. „De jongen gaat met mij naar Brettanje terug." Sebastian sloeg zijne armen om de hals van Lisette. Zij toch was de eenige die hij zijne vriendin kon noemensedert hij van zijne vrienden, de matrozen op het stoomschipaf scheid had genomen. „Mag zij niet met ons mee gaan vroeg hij. „Neen kind, er is voor Mademoiselle niets op Pen-Hoël te doen, en een zoo knap en ontwikkeld persoontje zoude zich niet graag begraven willen zienin een landelijk chateau antwoordde de graaf spottend. Een rijtuig wachtte hem aan de deur. Lisette deed de armoedige kleederen van Sebastian in een klein koffertje, en het drietal ging te zamen naar beneden, de werklieden die zij op de trap ontmoettende vrouwen en kin deren die aan de deuren hunner kamers stonden allen staarden naar dien forschen heer met zijn donker uiter lijk, die er zoo aristocratisch uitzag en die met den armoedigen knaap met zijn gelapte en gescheurde klee deren aan de handde trappen afging. Iedereen verlangde te weten wat dat alles beteekende, zoodat Lisette het erg druk had met vertellen, toen zij weer naar hoven ging, zoowel omtrent het prachtige lijk, zooals het daar in de door waskaarsen verlichte kamer lag, als omtrent den deftigen heer die daar juist de trappen was afge gaan. HOOFDSTUK III. Onmeedoogend als het grap. Monsieur Caradec en zijn zoon verlieten de straat „Jean-Jacques Rousseau" dienzelfden avond per mallepost voor Brestin dien tijd de snelste manier van reizen. Zij zaten naast elkander in de coupé met nog één reizigeren reisden den geheelen nacht en den volgenden dag onafge broken door. In de schemering van een kouden lenteavond zag Sebastian de torens en kanteelen van Mont St. Michel, donker tegen het door de ondergaande zon verlichte firmament afstekenen verderde met een tot aan den horizont purper gekleurde zee. De geheele reis was voor hem een genotwel was hij koud en huive rig, maar zijne blikken hadden het landschap verslondenzijn jeugdig gemoed had genoten. De hoornen en veldende heuvelen en dalende kronkelende rivieren en donkere wou den alles was nieuw voor den jeugdigen gevangeneuit de achterbuurt der stadvoor hem die reeds zoo lang gesmacht had naar een ontsnap ping uit die akelige eentonigheid van kale murenvuil en armoede. Dat huis in de Faubourg Montmartre was hem reeds lang een nachtmerrie ge weest, en had drukkend op zijn jeugdig gemoed gewerkt. Welk een genot dusom deze met dauw bedekte velden te ziende sterren die zich in de helderestroomende rivier weerkaatsten en dan de maandie zich zoo snel tusschen de wolken be woog hij had er geen begrip van, dat het niet de maan was maar de wolken welke zich voortspoedden het geloei der koeienin hunne met wilgenboomen omzoomde weidenhet kraaien der hanen als de postwagen bij zonsopgang langs de boerenerven reed. Hoe heerlijk om in de dorps herberg even te vertoeven om een kop warme koffie en een stuk brood te gebruikenwaartoe men juist tijd had want de postwagen hield zich niet op, zelfs niet voor koning of keizer en zoo ging het doortot dat zij in de avondschemering uit stegen aan den voet van den heuvel, op welks top zich de torens en muren van Pen-Hoël vertoonden. Hierop volgde een tijd van een zaamheid en veronachtzamingbijna gelijkstaande aan die welke hij onder vonden had in de heerlijke villa van het bosch bij Passy. De graaf had den jongen meegenomen naar het chateauomdat dit voor hem het gemakkelijkst was, maar volstrekt niet omdat hij eenige liefde of genegenheid voor hem gevoelde. Hoe kon hij ook liefde gevoelen voor den knaapdie hem steeds herinnerde aan geleden onrecht en schande 1 Zijn eigen zoon, ja; maar hij dacht, hem aanziende, steeds aan Coraliehoewel Sebastian een echte Caradec was, breedgeschou derd, groot, zwartoogig, met spreken de trekkenen eene fiere houding. Raymond liet zijn zoon in het wild loopen, wenschte hem zoo weinig mogelijk te zien, en, meende vol doende zijn plicht te hebben gedaan tegenover den jongen, door den dorps geestelijke te belasten met zijne op voeding. Vader Bressant schrok toen hij bemerkte dat Sebastian op elfja rigen leeftijd noch lezen, noch schrijven konzoodat hij het eerste jaar van zijn leermeesterschap besteden moest aan deze beginselen van alle weten schap benevens aan den catechismus. In het tweede jaar onderwees de curé hem het Latijnen de geschiede nis van Frankrijk, zooals die door de geschiedschrijvers van Port-Royal werd geleerd. De lessen waren echter zeer kort, want Sebastian verzette zich tegen een langdurig verblijf tus schen vier muren. Zijn vrij en on gedwongen leven voldeed aan al zijne wenschen. Hij reed paard, vischte en ging op de jacht met eene ambitie als van een geboren sportsman. In zijn stand had hij bijna geen beken den maar hij was bevriend met jachtopzienersboerenstroopers visschers smokkelaars en kustwach ters. Menigen nacht bracht bij onder den helderen sterrenhemel door, om des morgens in huis te sluipen voor dat een der bedienden wakker was. Met de marskramers, de opkoopers van lompencolporteurs van boeken en diergelijken was hij dadelijk op goeden voet. Hij vertelde hen van de groote stad waar hij gewoond had en van alle wonderen, die hij daar gezien had. Toen hij twee jaar op Pen-Hoël had doorgebracht, gevoelde hij zich daar in de omstreken hoogst gelukkig. Er was geen bank, geen vijver, geen plaatsje in het bosch aan Sebastian onbekend. De tuinlieden, arbeiders, stalknechts en jachtopzieners, en alle dorpelingen hielden van hem. Hij was onder hen als een koning. Ware er een nieuwe Yendée noodig geweest, Sebastian Caradec zoude in staat geweest zijn daaruit een regiment op de been te brengen. Yan alle zijden zouden vrijwilligers op zijne roepstem zijn opgekomen. Iedereé?' hield veel van den stoutmoedigen openhartigenknappen en gulle» jongen, behalve zijn vader. Raymond Caradec kon maarniet vergeten welk bloed de jongen in de aderen had. Hij was steeds de metgezel zijner moeder in haar misdadigen loopbaan en misschien was hijhoe jong ook, wel medeplichtig geweest. De graaf had zijn zoon nooit naar het verleden durven vragen er waren daarin duis tere bladzijdendie hij niet gaarne geopend wilde zien. Maar toch ge beurde het, dat, wanneer zij alleen warenRaymond Caradec in een droom vervielwaarin hem alles voor den geest kwam feestenzwelgpar tijen prachtige kleederenkamers bezwangerd door den geur van wijnen. Vrienden hadden hem wel eens iets verteld van de levenswijze zijner vrouw te Parijs, van het geld dat zij ver kwistte en den staat dien zij voerde. Hij vroeg niets, hij bloosde bij het noemen van den naam zijner vrouw maar er zijn menschen, die ongevraagd gaarne iets vertellen en onder het mom der vriendschap nog niet geheel de wonden op nieuw openrijten en Raymond Caradec wist dus hoe zijn overledene vrouw geleefd had. Hij verbond zijn onschuldig kind aan al die schandelijke tooneelen. Wat kon hij ooit verwachten van een knaap, in zulk eene omgeving grootgebracht? Toch waren er oogenblikken waarin de eerlijke oogen en de edele gelaat strekken van den jongen zooveel in vloed op hem haddendat hij bijna vriendelijk jegens hem was. Jammer echter dat dit slechts zelden voorkwam. Toen Sebastian ongeveer anderhalf jaar op Pen-Hoël had doorgebracht en als 't ware een levend deel uit maakte der heuvelen en bosschen, alles vergetende wat betrekking had op zijn vorig levenging de graaf naar Parijsmet een oud academie vriend die onverwacht op Pen-Hoël als 't ware uit de lucht was komen vallen op zekeren October avonden die na drie dagen op het chateau te hebben gelogeerdMonsieur Caradec overhaalde hem naar de hoofdstad te vergezellen, waar hij eene vrouw en eene woning had in de rue de Grenelle. Het was in het laatst van October, de hop was gepluktde appelen even zoo, de velden waren kaal en dor, de herfstwind huilde rondom het oude huis, alsof hij de torens [er van wilde doen vallende vergulde windwijzer knarste, de solide oude muren schud den een vervelend seizoen voor den eigenaar van Pen-Hoëldie reeds sedert lange jaren niets meer aan de jacht deed. Iedereen keerde naar Parijs terug na afloop van het seizoen van „villeggiatura". De theaters waren geopend en de stad zoude op zijn prettigst zijn. Raymond Caradec, die gevoelde dat hij vóór zijn tijd oud wasaltijd somber en zonder hoop, nam de uit- noodiging aan, echter niet zonder tegenstribbelen. „Zoowel gij als uwe vrouw zullen mij al zeer vervelend gezelschap vin den," zeide hij, „ik heb mij zelf te lang laten roesten." „Het is nooit te laat om de roest er af te schuren," antwoordde Mijn heer Lanionzijn vriend. Mijne vrouw is een goedhartig persoontje, die haar uiterste best zal doen om u opte- vroolijken." Wordt vervolgd.) Gedrukt bij DE ER YEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6