DOOR EIGEN KRACHT. 5) Naar het Engelsch door M. E. Braddon Op die wijze aangezocht, waagde Raymond de onderneming. De paar eerste dagen gevoelde hij zich niet op zijn gemakte midden van oe burgelijke comfort en gezelligheid der woning in de rue de Grenelle. Sedert den dood zijner moeder had hij geen „te huis" meer gekenden deze fraaie kamers, met die solide meubelen uit den tijd van het keizerrijk, op gesierd met bloemenboekenpiano en harp, kwamen hem voor als een nieuw ontdekt land, een paradijs waarvan hij nooit gedroomd had. De piano was van Madame Lanion en de harp behoorde aan hare zuster eene blondine van omstreeks twintig jaar, die voor ongeveer drie jaar hare' ouders had verloren en sedert bij hare zuster inwoonde. De zusters waren beiden muzikaal, zij zongen en speelden duetten voor piano en harp. Adèle de Guirandat was geen mooie vrouw. Zij maakte geen indruk op den vreemdeling op het eerste gezicht, maar zij had een zekere gratie over zich die hem innam. Zij was terug houdend zonder schuw te zijn, en toen hij haar leerde kennen, scheen zij hem het ideaal van vrouwelijke reinheid toe. Hare manieren, be wegingen en kleeding, onderscheidden zich door die bevalligheid, die het grootste sieraad eener vrouw is. Cara- dec vroeg zich niet afof zij een goed humeureen edel hart had of zij openhartig wasneenaan die hoogere hoedanigheden eener vrouw dacht hij niet eens. Mijnheer Lanion bekleedde een openbaren post van eenige beteekenishad een goede opvoeding genoten, en was bekend met de voornaamste personen der beide partijen, Legitimisten en Ür- leanisten. In de politieke wereld te Parijs was het toen tamelijk rustig. Het volk was tevreden met zijn burgerkoning, hoewel het allerlei grappen op hem maakte, over zijn peervormig gelaat, zijn zucht naar goedkoope populariteit, zijne, in zekeren zin, burgelijke manierenen zijne zucht naar geld, eene kwaal die alle menschon gemeen hebben. Misschien had Monsieur Lanion toen hij zijn ouden vriend verzocht om eenigen tijd bij hem te blijven logeeren, wel een voorgevoel van hetgeen er het gevolg van zoude zijn, en had dns gedacht dat de eigenaar van Pen-Hoëlmet zijn fraai, oud chateau en een jaarlijksch inkomen, dathoewel niet groottoch allezins voldoende was voor een onbezorgd leven in Bretanjoeen goede partij voor zijne schoonzuster zoude zijn. Adèle was nu drie jaar te Parijs ge weest. Wel werd zij algemeen be wonderd maar een geschikte minnaar had zich nog niet opgedaan; en Lanion die zijne vrouw aanbad, begon dat huishouden it trois te vervelen. Hij wenschte den huiselijken haard voor zich en zijne Laura alleen te hebben. Zij hadden geen kinderenen leefden geheel voor elkander. Adèle was heel lief, maar voor hem was zij eene nachtmerrie. Toen hij dus zag dat Caradec met iederen dag meer belangstolling toonde en verliefder werd, deed hij zijn best die vlam aanteblazen. Ja, Adèle was het liefste meisje dat hij ooit ontmoet had. Zij bezat alle goede hoedanig heden van Laura en buitendien iets bevalligsiets naïfs, dat geheel eenig was in zijne oogen. Er waren in Parijs geen zes meisjes die de harp zoo goed bespeelden als zij. Een moeilijkondankbaar instrument, En dan, welk eene stem! Mon Dieu, hoe geacheveerdwelk eene uitdruk king! Garcia had haar les gegeven sedert hare komst te Parijsen bijna geweend bij de gedachte dat zulk eene stem alleen bestemd was om in de salons gehoord te worden door men- schendie voor het grootste gedeelte geen het minste begrip van muziek hebben Caradec stemde ten volle met deze lofspraken in. Hij had met genot naar het harpspel geluisterdwaarbij haar heerlijke blanke armen en fijne taille zoo goed uitkwamen. En dan die stem, waarmede zij oude balladen zong, hoe liefelijk! Maar was het mogelijk dat eene zoo begaafde jonge dame de eentonigheid van een chateau op de uiterste grens van Bretanje zou kunnen verdragendat zij de liefdesverklaringen zou willen aan- hooren van een weduwnaar, een man, oud voor zijn tijd, gebukt gaande onder den last van geleden verdriet, van ondragelijke herinneringen „Mijn waarde vriend, ik stem toe dat gijtoen gij bij ons kwaamtwel wat treurig gestemd waart, maar het wordt dagelijks beterzeide Lanion lachende om den ernst van Caradec. „Blijf dus nog een veertien dagen, en gij zult u weer zoo jeugdig gevoelen als de jongste onder ons." Caradec zuchtte en schudde het hoofd. Maar hij gaf toch aan de dringende invitatie van zijn vriend gehoor, en bleef in de rue de Grenelle. Er was plaats genoeg voor hem in die ruime woning „entre cour et jardin;" zijn gastheer en zijne gastvrouw maakten veel werk van hem. Zij brachten hem in den Opera waar „Robert le Diable" toen nog nieuw was, in den schouwburg, om Racheltoen op het toppunt van haar roem, te zien. Zij had juist getoond hoe diep zij gevoelde en hoe groot haar talent wasin de rol van Phedra en daarmede iedereen ver baasd, want algemeen was het oordeel geweestdat zij die nooit zou kunnen spelen. Het was toen in Parijs wel niet zoo schitterend als in de gouden dagen van het keizerrijk, maar het was toch een heerlijke stad, waar Caradec zich als 't ware in den hemel waande. Op zekeren avond verzamelde hij al zijn moed en declareerde zich aan Adèle. Het was de receptie-avond van Madame Lanionwaarop een uitgelezen publiek uit de ambtenaars- en kunstwereld bijeenkwam, om slappe thee te drinken, die tegen tien uur werd voorgediend met kleine gebakjes er bij. Adèle had op de harp gespeeld en drie stukjes gezongen haar ge- heele repertoire bestond uit een zestal stukken en nu waren zij beiden alleen in het kleine salondat veel van eene bibliotheek hadterwijl het gezelschap in de groote kamer rondom den haard was verzameldde politiek besprekende. De kleine kamer was flauw verlicht door een paar waskaar sen op den met fluweel bedekten schoorsteenmantel, en in dat half duister waagde Raymond zijn kans en kwam wat dichter bij Adèledie in een gracieuse pose, met haar elleboog op den lagen schoorsteen mantel leunde, waarbij de prachtig gevormde arm ais albast onder de kanten mouw schitterde en het lieve figuurtje heerlijk uitkwam in een wit satijnen kleedafgezet door een bree- den gordel met gouden gesp. Hij vroeg haar of zij een man wilde huwen, die de frischheid der jeugd reeds lang verloren hadof zij zich gelukkig zou kunnen gevoelen in een afgelegen landhuis. „Wij leven wel niet precies in eene wildernis," zeide hij, „wij hebben buren te Avrancheseen vrij groote stad, nog geen tien mijlen van ons verwijderd." Zij stond met neergeslagen oogen, een weinig blozendeluisterende naar zijne verontschuldigingen. Zij was evenmin verliefd op hemals op het gindsche statuet van de Belvedère Apollo; maar zij had er genoeg van om in haars zusters huis „troisième" 1 te zien was. te zijn, te meer daar zij gevoelde, dat haar zwager haar verre weg wenschte. Aan dezen toestand moest dus een einde komenen niemand had zich aangeboden om tot eene spoe dige oplossing te geraken. U zult toch uwe vrouw minstens eenmaal 'sjaars te Parijs brengen hoop ik, Monsieur," zeide zij met neergeslagen oogen. Hij nam hare hand en kuste die hartstochtelijk. „Dat beteekent ja." zeide hij. De Franschen houden niet van lange engagementen. De graaf van Pen-Hoël verliet den volgenden mor gen Parijs om zijne zaken in Bretanje te regelenkwam binnen drie weken in de hoofdstad terug om het huwe lijkscontract te teekenenen met alle mogelijke plechtigheid in de kerk van St. Sulpice te trouwen. De harp zijner vrouw was ingepakt; haar trousseau en het bruidsmandje waarin de cachemiren shawl, een stel amethis ten en diamantendie aan de moeder van Caradec hadden behoord, benevens eenige pas gekochte juweelen, waar onder een haarband van smaragden, zooals zij Rachel in de rol van Zaïre onder haar tulband hadden zien dragen. Raymond Caradec voelde zich ge lukkig op den dag toen hij zijn jonge vrouw naar huis, naar het oude chateau bracht liij was er trotsch opzulk een rein en vlekkeloos wezen gewon nen te hebben om zijne levensgezellin te zijneene vrouw bij wier deugd de ondeugden van de doodeop het kerkhof van Montmartre begravene, hem voorkwamen als de ondeugden van Prinses Dahus, de schuldige doch ter van den goeden koning Gradian den Arthur van Bretanje. Zij reisden van Parijs naar Pen- Hoël per postwageneen middel van vervoer dat langzaam maar kostbaar was. De schoonejonge bruid zag er droevig uittoen het rijtuig onder de oude iS'ormandische poort de slot brug over reed. Het weder was mistig en het geheele landschap zag er winterachtig uitalles even grauw en triestigslechts hier en daar een zonnestraaltje, weerkaatsende in de staalblauwe wateren der rivier. Adèle huiverde. Zij was nog nooit verder van Parijs geweest dan te Fontaine- bleau en dat was Parijs in miniatuur, vergeleken bij de dorpen die zij nu gepasseerd was, op dien langen een- tonigen dag oude, steenen,half ver vallen huisjes, en oude vrouwen die aan de voordeur of het venster zaten te spinnener uitziende als heksen uit de tooversprookjesboerenjongens op een koe rijdende, eksters, priesters, een meisje dat als een jongen op een ezel reedtusschen twee manden met groenten. Zoude zij het grootste ge deelte van haar leven onder zulke halve wilden moeten doorbrengen? Zij zon reeds op middeltjes om haar echtgenoot te bewegen Pen-Hoël te verkoopen en een woning te huren in de Rue St. Guiilaume of de Rue de Lille. Parijs haar heerlijk Parijs met zijne theaters en ker ken, muziek en pracht! Zij was er pas twee dagen uit, en nu reeds verlangde zij er naar om er terug- tekeeren. Caradec had haar den geheelen dag nauwkeurig gadegeslagen en dus gezien dat zij hoegenaaamd geen be langstelling toonde in hetgeen zij zag. Zij hadden het ontbijt te Coutances gebruikt en een uurtje in de cathedraal doorgebracht. Zij hadden op een heuvel staande de kanaal-eilanden HernSarn en Alderney gezien grijs in een grijze zee. Zij hadden halt gehouden te Granvilleeen oude stad aan het strand, met een prachtige hoofdkerk; de weg van daar naar Avranches, den heuvel op, was prach tig en schilderachtig, maar Adèle bleef onverschillig voor alles wat er „Gij schijnt mij toe, zeer vermoeid te zijn," zeide haar echtgenoot. „Mijn gewone kwaal, hoofdpijn, plaagt mijzeide zij langzaamen hij vernam voor het eerst dat zij aan chronische hoofdpijn leed. Van dit oogenblik af werd hoofdpijn beschouwd als iets zeer gewoons. Als Mevrouw Caradec hoofdpijn had, mocht niemand tot haar spreken of iets van haar verwachten. Hoe on tevreden en gemelijk zij er ook uitzag, niemand had zich te beklagen. Het was immers slecht Madame's hoofd- piin- „Ik zoude zoo gaarne gewenscht hebbendat gij u wel genoeg gevoeld hadt om te genieten van sehilderach- tigen weg naar Avranches. Het is zulk een heerlijken rit." Eindelijk waren zij in het kleine park van Pen-Hoël. Het rijtuig reed langzaam den heuvel open ziedaar het chateau voor hen. Er had een kasteel gestaan in de dagen van Karei van Blois een leenheerlijk kasteel dat door zijn ligging do geheele omstreek beheerschte; er waren oude muren en een toren blijven staandie nu deel uitmaakten van het tegenwoordige gebouw, dat uit den tijd van Hendrik IV dagteekende. Adèle keek met minachtenden blik naar die dikke murendiep inliggende vensters en steenen vensterstijlen. Zij verfoeide een oud huis. Het eenige wat zij tegen de Faubourg St. Germain hadwasdat die niet gisteren ge bouwd was. Maar het oude huis met zijne met mos begroeide murende zware wormstekige, oude meubelen van eiken- of notenboomenhout was het ergste van Pen-Hoël. De verschijning van dien grooten, knappen jongeling, die aarzelend nader trad om zijn vader en diens bruid te begroeten was voor haar een moeielijke pil om te slikken. Zij wist dat er een kind uit een vorig huwelijk was, maar zij had zich dit voorgesteld als een klein kinddat nog op de kinder kamer was, en deze forsche, breed geschouderde knaap was een man. „Mon Dieu," dacht zij bij zich zelf, „zal ik dan altijd in eene drie- ëenheid möeten leven*" Zij stak Sebastian haar met een handschoen bedekte hand toe, terwijl hij haar met zijn donkere oogen wan trouwend aanzag. Het tweede huwe lijk zijns vaders was hem reeds een doorn in het oog geweest en nu hij de dame zag werd zijn tegenzin er niet minder op. „Zie zoo, gij kunt nu wel gaan waar gij wilt," zeide Caradec tot zijn zoondie reeds een paar uur voor het huis op en neer had geloopen om zijn vader bij diens komst eer biedig te kunnen ontvangen hetgeen hem door zijn leermeester, den ouden geestelijke, was gezegd te doen. De knaap begreep duidelijk wat met dit gezegde bedoeld werd. Zijne tegenwoordigheid was in het nieuwe huishouden niet gewenschtevenmin als hij in het vorige welkom was geweest. Hij ging dus naar zijn vriend den boschwachter om plannen met hem te maken voor den volgenden dag. Zijn avondeten gebruikte hij in de keukenomdat hij bang was de kamer binnen te gaan waar de nieuwe meesteres van Pen-Hoël zetelde. De keuken was zeer ruim met een schoor steen zoo groot als een kamerjacht opzieners, boschwachters en boeren knechts hielden daar hun maaltijd en te midden van hen was Sebastian koning. Op zijn verzoek deden de ouden verhalen van spoken of geesten, of zongen hem oude balladen voor over de helden van het oude Bretanje. {Wordt vei-volgd.) Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6