DOOR EIGEN KRACHT. Naar het Engelsch door M. E. Br addon. 7) Madame Oaradec was den geheelen nacht erg zenuwachtigde kamenier en de kindermeid hadden de handen vol om haar te bedienenen toen zij hoorde dat de wagen op dat zoo gevaarlijke strand was gezien werd het nog erger. Hare lievelingen waren stellig door eene draaikolk verslonden. Het was een schandelijke wraakneming van Sebastian. Hij was jaloersch op hare kinderen hij haatte haar. Hij was juist een jongen om te moorden en daarna zichzelf het leven te be nemen, men kon het hem immers aanzien. Raymond Caradec liet zijn paard zadelen en reed over de eenzame heide naar het strandin de meening dat, al hadden de jongens in den afgeloopen nacht hier of daar eene schuilplaats gezochtzij nu toch reeds weder op weg huiswaarts moesten zijn. Op het strand vond Monsieur Caradec geen spoor van het wagentje, maar wel op de binnenplaats van het hotel en in den stal stonden de ezels. De jongelui waren er gisteren namid dag te 2 uur gearriveerd, hadden het klooster en het dorp bezocht en vervolgens hun pic-nic op het strand gebruikt. Het laatste wat men wist, wasdat zij lang voor het opkomen van den vloedkoffie gezet hadden. Raymond Caradec was door deze tijdingen geheel verslagen en verkeerde in deö grootsten angst. Er bestond op de geheele wereld geen gevaarlij ker plek dan het strand bij St. Michel. Geen jaar ging er voorbij of een of ander schip verongelukte er, en nu had die onmeêdoogende zee hem zijne kinderen ontnomen. Over den oudsten dacht hij slechts met woedewant die had het gevaar moeten inzien en er zijne broertjes niet aan mogen wagen. Hij sprak wel met een dozijn be woners van de rotsmaar hun oordeel luidde steeds hetzelfde. De kinderen waren op straat gezienop de wallen en in de herbergmaar na vier uur toen zij hun pic-nic op het strand hieldenhad geen der bewoners van Mont St. Michel iets meer van hen gezien. Zij moesten toch terugkomen, om den ezelwagen te lialen; maai de wagen en de ezels waren nog aanwezigals duidelijk bewijs dat de groote jongen met zijne broertjes niet teruggekeerd was. De inwoners haal den de schouders op en het was duidelijk dat zij het ergste vreesden. Het was een droevig geval. De jongen was zoo goed en zorgelijk voor zijn broertjes. De jongste, een blond engelenkopje met lange krullen, had hij op zijne schouders door het zand gedragen. Die verschrikkelijke lises Het was de eerste maal niet. Raymond Caradec wendde het hoofd af, zijn gelaat was bleek als dat van een doode. Hij geleidde zijn paard uit den stal en onder de gothische poort door; wat stond hem nu te doen Hij wist het zelf nietmaar onwillekeurig begaf hij zich langzaam rijdende naar het strand, alsof hij de plek wilde zien waar een verrade- lijke golf zijne kinderen verslonden had. Hij wist niet of zij in een dier draaikolken, door de strandbewoners „lises" genaamd verongelukt waren, of wel door de zee waren meêge- voerd. Een man liep blootvoets achter het paard aan, „Mijnheer, daar is Tom- belaine, misschien dat de jongeheer en zijne broertjes daar zijn." „Het is niet waarschijnlijkmaar toch mogelijk." „Tombelaine is een eilandje, niet ver van den heuvel, een barre rotsalleen bezocht door visscher- lieden en smokkelaars, die hun bedrijf op deze onherbergzame kust uitoefe nen. Tombelaine? Ja, daar ginds, rechts verrees de rotshaar voet nog bespoeld door de zee. Raymond zette zijn paard in galop in de richting van dat barre eiland. De man rende hem na, schreeuwende dat hij toch op moest passen op de „lises" en alleen het harde strand moest volgen, op gevaar van zijn leven. De graaf luisterde er niet naar en stoorde zich er niet aanmaar rende regelrecht op den rots aan. Het geluk diende hem, evenals de dronken menschen; de golven sloegen tegen den borst van zijn forsch gebouwd rijpaard aan, toen hij zoo dicht mogelijk de rots was genaderd. God zij dank! Op zijn schreeuwen hoorde hij antwoor den door de zware baritonstem van zijn oudsten zoon en de pieperige stemmetjesniet ongelijk aan het geluid der zeemeeuwen, van zijn kleine lievelingen. Zij leefden en stonden huiverend op de rots in afwachting van de ebbe. Zij waren erg kouddie twee klein tjes en hadden, ozoo'n honger. De vader nam hen uit de armen van hunnen broeder zonder een woord te sprekenen drukte hen aan zijn borstterwijl het zeewater nog steeds tegen de flanken van zijn paard op sloeg. Hij reed met zijne kinderen weg, hen steunende met zijn rech terarm terwijl hij met de linkerhand zijn paard bestuurde. Nu herinnerde hij zich de waarschuwing van den man wel om op te passen; hij liet zijn paard stapvoets gaan en keek goed uit terwijl hij de rivier over ging op eene plaats waar aan beide zijden de sporen van voetstappen van menschen duidelijk zichtbaar waren. Aan dien anderen zoon, die op de rots was achtergelaten, dacht hij in het geheel niet. Hij hield de teugels niet invoordat hij voor het chateau van Pen-Hoël stilstond, waar Adèle vol angst op zijne komst wachtte geheel in het wit met de Indische shawlzijn huwelijksgift om de schou ders. Nooit was hij zoo volkomen haar slaaf geweestals in dit oogenblik, toen zij de armen om zijn hals sloeg en hem zoo innig en hartstochtelijk kusteals zij nog nooit gedaan had. Zij begaven zich gezamenlijk naar het salonwaar vader en moeder voor het open haardvuur hunne kinderen koesterdendie koudverkleumd en hongerig waren. Toen de eerste hartstochtelijke aandoening van liefde voor de geredde kleinen voorbij was, dacht zij met haat en jalousie aan den oudsten zoon. "Waarom had hij dit gedaan Waarom had hij hare lievelingen aan honger en koudeaan doodsgevaar blootgesteld op die naakte rots en dat gedurende een geheelen nacht P Alleen om haardie hij haatte, op wie hij altijd jaloersch was geweest, te folteren. „Ik heb zijn eersten blik, toen ik hier kwamnooit vergeten. Op dit oogenblik kwam de stiefzoon binnen. Bleek, vermoeid, slordig en met oogen gloeiende ten gevolge van den slapeloozen nachtstond hij daar voor zijn vader. „Sebastian, gij hebt mij en mijne echtgenoote een zeer pijnlijken nacht bezorgd," zeide Raymond Caradec. „Wat kon u, in 's duivels naam, bewegen het leven der kinderen in gevaar te brengen?" „Als hun leven in gevaar was, dan was het mijne toch ook niet veilig." Antwoordde de jongen bitter. Hij gevoelde den steek die in de woorden zijns vaders lag. Over het gevaar dat hij had geloopen werd niet gesprokenhij telde voor niets. „Indien mijne broeders hadden moeten omkomen, dan had ik met hen moeten sterven," zeide hij. „Gij veronderstelt toch niet, dat ik hen naar de rots bracht met de bedoeling om daar den nacht door te brengen „Dat geloof ik juist,', schreeuwde Adèlebleek van woede„ik geloof u tot alle kwaad jegens mij en de mijnen in staat. Gij zoudt mijne onschuldige kinderen daar hebben laten verdrinken terwijl gij met eene boot naar Yersey of ergens anders zoudt gegaan zijn; maar uw boos aardig plan werdGod zij dank verijdeld!" „Yader," riep Sebastian uit, terwijl zijne oogen vlammen schoten, „gelooft u aan deze schandelijke beschuldiging tegen uwen zoon?" „Ik geloof nietsik weet niet wat ik van u denken moet. Zijt gij een schurk of een dwaas? Wat uwe moeder was, weet ik, en ook dat het bloed in uwe aderen slecht ge noeg is." „Halt!" riep Sebastian, met eene stem, zoo vol verontwaardiging, dat zelfs zijn vader er van schrok. „Geen woord over mijne moeder. Zij ligt in haar graf, en alleen aan Hem aan onzen Godkomt het recht toe haar te oordeelen. Wij hebben in dit huis langen tijd een ongelukkig leven gehad. Ik was en ben overal en iedereen in den weg. Ik ben een verworpeling in mijns vaders huis, evenals Ishmael het was in het huis van Abraham hoewel, God zij mijn getuigeik mijne stiefmoeder nooit heb willen hinderen en ik zoude mij gelukkiger en beter ge voelen in de wildernis. Reeds lang zoude ik Pen-Hoël den rug toege keerd hebbenware het niet om den wille van mijn kleine broertjes, die mij liefhebben." Zijn hooghartige blik werd teeder, toen hij de kleinen aanzag. Zij zaten vol verwondering te kijkenzonder echter te begrijpen wat er gebeurde, hoewel zij toch zagen, dat er iets niet in orde wasen dat er kwaad broeide. Bij het woord „liefhebben," van den oudsten broederkregen de kin deren een kleur en begonnen zij bitter te huilen. „Ja, ja, Sebastian wij beiden hou den zooveel van u!" „Wat nu de geschiedenis van giste ren betrefthet was een ongeluk dat iedereen kan overkomen. Wij hadden onzen pic-nic op het strand gebruikten waren op het naar huis te gaan, toen Frederic Tombelaine in het oog kreeg en mij vroeg hem en zijn broertje daarheen te brengen. Was het zoo niet, mijn jongen?" „Ja, ja," antwoordde Frederic, de oudste. „Eerst weigerde ikwant de vloed kwam op en wij hadden dus weinig tijd om ons op te houdenmaar zij smeekten mij zoo dringend, dat ik eindelijk toegaf; wij renden dus naar Tombelainede kinderen liepen links en rechts totdat zij het nest van eene zeemeeuw vondenen toen zij genoeg van het nest en de jonge vogels haddenhielden zij niet op of ik moest hen in de grot brengenwaar zij in het donker verstoppertje speelden." „Ik was niet bang, is 't wel?" riep Louis, de jongste, „maar Frede ric wel." „Terwijl zij speelden had de vloed doorgezet en toen wij uit de grot kwamen, vonden wij de rots aan alle kanten van water omringd, zoodat aan geen ontsnappen te denken was zonder eene boot. Het werd ook donker en mistig, hoewel het nog geen zes uur was. Ik schreeuwde uit alle machtbegaf mij naar het hoogste punt der rots en riep met tusschen- poozen van een paar minuten totdat ik niet meer kon en het buitendien geheel donker was geworden en toen mijn kleine lievelingen waren koud en hongerig en wij hadden onze provisie beneden aan het strand ge laten zoodat ik niets had om hen te geven. Wij gingen in de grot, ik hield hen den geheelen nacht in mijn armen, trachtte hen warm te houdenzong liedjes voor hen en vertelde sprookjesen zoo vielen zij, niettegenstaande de koudein slaap terwijl de wind huilde en de golven de rots beukten. Midden in den nacht trad de ebbe in, terwijl een dikke mist over zee en land hing. Ik kende het gevaar om onder deze omstan- standigheden langs het strand te gaan, en besloot daarom den dag aftewach- ten, hoewel het lang niet aangenaam was daar te blijven zitten en te hooren hoe het water langzaam weer kwam opzetten. De vloed was pas opge houden toen u bij ons aan kwam rijden," zeide hij tot zijn vader. Gedurende zijn verhaal had hij zijne oogen niet van het gelaat zijns vaders afgewend. Niet een enkelen blik had hij op zijne stiefmoeder geworpen. Hij behandelde Madame Carades en hare beschuldiging met verachting. Maar Raymond had wel aan zijne vrouw gedacht, terwijl zijn zoon sprak. Hij had gehoord hoe zij snikte en weende toen zij hare kinderen om helsde en aan liet hart drukte, als om hen te beschermen tegen een menschelijken tijger en hij gevoelde dat als hij zijn zoon te spoedig ver giffenis schonk voor zijne dwaasheid, waardoor zij een nacht vol angst had doorgebracht, hem dit spoedig zou berouwen en hij voor zijne toegevend heid zoude worden gestraft. Later zou hij dan moeten hooren dat hij geen liefde voor zijne vrouw en hare kinderen gevoeldedat de zoon zijner overledene en gevluchte Hagar hem meer waard en liever was dan de kinderen zijner vlekkelooze Sarah. De sterke man was zoo geheel en al onder den invloed der zwakke vrouw, dat Raymond Caradec in deze crisis van zijn |leven niet meer aan recht en billijkheid dacht, maar slechts aan datgene, waarmede hij zijne vrouw tevreden kon stellenen de haar geslagen wonden kon heelen. Zij had hem omhelsd met tranen van vreugde in de oogen over de redding harer kinderenhaar wang tegen de zijne gedrukt zooals zij dat slechts zelden sedert haar huwelijk had ge daan hij was geheel en al door haar overbluft, en dacht alleen aan haar toen hij zijn eerstgeborene koel den rug toekeerde zeggende: „Het was heel dwaas van je, en je hebt ons een nacht van doodelijken angst bezorgd." Sebastian nam zijn hoed en verliet zonder een woord te spreken de kamer. Zijne tanden klapperden, zijne lippen waren blauw en al zijne gewrichten stijf tengevolge van de gedwongen houding waarin hij den nacht had doorgebracht. Niemand had hem aan geboden zich eens voor het vuur te warmen of zijne verkleumde handen en voeten te koesteren en een glas warmen wijn en eenig voedsel te gebruiken. De kinderen waren goed verzorgd geworden op hun moeders schoot, maar voor dezen eerstgeborene dezen Ishmael daar was de keukenhaardzelfs grooter en warmer dan hier in de kamer, goed genoeg voor. Ook vond hij daar overvloed van spijs en drank. Hij had er maar om te vragen. Ziedaar het onderscheid. Aan deze zijde vader en moeder hunne kinderen kussende en liefkozende en aan den anderen kant de keuken en de oude dienstboden, grootendeels ruwe boerenmenschendie schrijven noch lezen kondenmaar die veel van Sebastian hielden. Sebastian ging echter niet naar de keuken om warmte en voedsel te zoeken. Hij verliet het huis zijns vaders koud en hongerig, zooals hij er binnen getreden was. Hij schudde het stof van Pen-Hoël van zijn voeten. „C'est fini, fa," zeide hij tot zich zelf. „Ya pour le désert!" Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6