DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
11)
Hij zal zoo weinig niet bieden als die
gemeene kerel in de Rue Vivienne, een
man die bijna de helft van den adel
onder zijne klanten teltneen, hij wil
tien percent meer geven dan die Har-
pagon. Lemoine, naar meer sterken
drank en het aangename gezelschap
in „het getrouwe Varken" verlan
gende, stemt toe, staat zijn handwerk
voor de helft der waarde af, en stelt
daardoor den charabia in de gelegen
heid veel geld te verdienen en dus
den een of anderen dag een flink
meubelmagazijn optezelten in den
Faubourg St. Antoine.
Het spreekt van zelf dat deze
komedie niet al te dikwijls kan ge
speeld wordenvan tijd tot tijd moet
de charabia ook eens eerlijk zijn,
maar toch, met iemand als Pierre
Lemoine, wiens geheugen reeds veel
te veel verstompt was door het ge
bruik van alcohol, kon het met goed
succes meermalen in het jaar worden
opgevoerd. „Vogue la galère," is het
motto van den dronkaard.
De Lemoine's, man en vrouw, had
den in dat krot in de Rue Sombreuil
bijna veertig jaar gewoopd. Het huis
was niet king na het schrikbewind
gebouwd, zoodat velen der eerste
bewoners zich nog zeer goed den val
van de Bastille konden herinneren;
onder hen behoorde ook Pierre Le
moine, die het gebulder van de kanon
nen en het getier der razende menigte
nog hoorde, als ware het gisteren
gebeurd. Alles wat er in dien tijd,
toen hij als kind aan de kniecn zijns
vaders speelde, gebeurd was, herinner
de hij zich veel beter dan wat er in de
laatste tien jaren was omgegaan. Hij
was reeds gehuwd en vader lang voor
de revolutie van 1830, die Karei X
in ballingschap joeg en aan Frank
rijk zijn burgerkoning gaf Hij en
zijne vrouw stonden onder de menigte
bij gelegenheid van de parade op den
Boulevard du Temple, toen Fieschi's
helsche machine ontplofte, en maar
schalk Mortier aan de zijde van zijn
Koning deed neerstorten.
Pierre Lemoine herinnerde zich
niets levendiger dan het bouwen van
de Rue Sombreuil. Hij had destijds
als opn gamin, barrevoets, tusschen
de werklieden rondgeloopen, en met
aandacht naar timmerlieden en met
selaars gekeken, zoodat hij de hooge
witte huizen als uit den grond had
zien opkomen. Zijn vader was ook
meubelmaker geweest,evenals hij wer
kende voor eigen rekening, en zoodra
de knaap oud genoeg was kwam hij in
de leer om schaaf en beitel te kunnen
hanteeren. Hij had nog een ouderen
broeder, een soldaat, die in het leger
van den eersten Konsul diende en
eene zuster die werkzaam was in een
groot militair kleedingmagazijn in de
Eue du Temple, en die des avonds
te huis kwam met pijn in de handen
en armen ten gevolge van het stikken,
den geheelen dag door, der zware
lakensclie uniformen.
Het was een belangrijk tijdperk in
het leven der familie Lemoine toen
zij verhuisden naar het benedenhuis
aan de zuidzijde van het groote witte
gebouw. Alles was zoo zindelijk, zoo
wit, zoo helder, zoo geheel anders
dan het smerige verblijf waar zij tot
nu toe woonden een donkere gang,
waar alle huizen er uitzagen als
stonden zij op 't invallen en waai
de lucht verpest was, en hoewel nu
in de nieuwe woning geen goede
ventilatie was aangebracht, waarvan
men in dien tijd nog geen begrip
had, was het er voorloopig tocli
frisch.
In die eerste dagen van het kon-
sulaat en het keizerrijk ging het der
amilie Lemoine goed, omdat zij
werkzaam en matig waren. Pierre's
vader was een zeer bekwaam werk
man, die, hoewel onafhankelijk wil
lende blijven, toch jaarlijks aan de han
delaars veel werk afleverde. Op twin
tig-jarigen leeftijd trouwde de jonge
Lemoine met een buurmeisje en betrok
mede het ouderlijke nest. I)oor een
schot in de huiskamer te maken, was
er plaats genoeg voor het jonge paar.
De oudste broeder had ver weg zijne
rust in het graf gevonden. Hij was
te Auerstadt gesneuveld en zijne sabel
met een verkleurden immortellen
krans hingen boven den schoorsteen,
te midden van het keukengereedschap
van moeder Lemoine, en dit was het
eenige dat de herinnering aan hem
levendig hield. De moeder had hot
bezit van de sabel te danken aan
de belangstellende beleefdheid van
een jeugdig officier, die sedert den
zelfden donkeren weg was opgegaan,
en een graf had gevonden tusschen
de Elve en de sneeuwvelden van
Moscou.
Toen de burgerkoning de regeering
over zijn geliefde onderdanen aan
vaardde, waren de oude lui Lemoine
reeds overleden en woonden Pierre
en zijne vrouw in de Rue Sombreuil
met hun eenig kind, een bleek,
mooi meisje van negentien jaar
met groote violetkleurige oogen en
prachtig kastanjebruin haar, dat door
een ieder bewonderd werd. Pierre en
zijne vrouw waren bekend als père
en mere, en het vorige geslacht was
vergeten.
Mère Lemoine kon niet al te goed
met hare dochter overweg. De moeder
was van een gemelijk gestel, had
dadelijk hare tranen klaar, en ook
niet geheel vrij van zekere neiging-
tot spiritualia. Zij was nog wel niet
bepaald aan den drank verslaafd,
maar toch had zij reeds de gewoonte
om van tijd tot tijd eens stilletjes
een hapje te nemen, en die gewoonte
leidt tot een slecht einde. Jeanneton,
de dochter, was een vroolijke meid
en wist maar al te goed dat zij een
mooi gezichtje had, zoodat zij dan
ook steeds allerlei complimentjes van
studenten en andere jongelieden ont
ving, wanneer zij naar haar werk
aan de overzijde van de rivier ging
en het „Quartier Latin," die gevaar
lijke buurt in die dagen voor jeugd
en onschuld, passeerde.
Père Lemoine had zijne dochter
in de leer gedaan bij eene stijfster,
die oen goede zaak had in de Rue
Fleurus, maar hoe smerig en onoog
lijk de straat er" ook uitzag, was er
toch een van de meest gewilde restau
rants van het studentenkwartier, een
huis ,,Le Pantagruel" genaamd, voor
namelijk beroemd voor zijn gpas double
a la Lyonnais en zijn rognons a tous
les diables.
In het begin had Jeanneton heel
wat op haar nieuwen werkkring tegen
en zeide zij tot hare ouders, dat het
haar dooden zou, dat het verschrik
kelijk, niet om uittehouden was Geen
ander vak was zoo hatelijk dan om
den geheelen dag voor een strijkplank
te staan, en overhemden en geplooide
jabots te strijken want in 1832
was het geplooide overhemd nog niet
geheel uit de mode, er waren nog
zeer veel oude heeren die het droegen.
De geheele bezigheid beviel haar niets.
Zij klaagde over de hitte der kachels,
de zwaarte der ijzers, den reuk van
de stijfselen eens op een avond
kwam zij te huis even wit als de
hemden die zij gestreken had, en
barstte bij het minste verwijt in
tranen uit. Eetlust had zij niet
meer.
Hierdoor verteederd begon mère
Lemoine zelf te gelooven dat het vak
voor hare dochter niet geschikt was
en had over dit punt meermalen zeer
heftige woordenwisselingen met haren
echtgenoot. Père Lemoine was om
streeks dezen tijd hard achteruit
gaande en verteerde de helft van
hetgeen hij verdiende aan goedkoopen
brandewijn. Het meisje nam. zooals
mama Lemoine zeide, bij den dag af;
zij werd daar afgebeuld en zij werden
door haar lijden geen stuiver rijker.
„Misschien zoudt gij haar liever
op straat zien rondslenteren," bromde
Lemoine, die meende dat strijkster
eeti zeer fatsoenlijk vak was en dat
hij zeer in het belang zijner dochter
gehandeld had, door haar bij Madame
Rebecque in de leer te doen zonder
eenig leergeld te moeten betalen.
Wanneer zij een jaar gratis voor
Madame gewerkt had, kreeg zij twaalf
francs per week, die na verloop van
zes maanden tot achttien francs op
klommen. Zijne zuster had bij de
modemaakster in de Faubourg du
Temple, met hard werken, van den
vroegen morgen tot laat in den avond,
nooit meer dan twee francs per dag
kunnen verdienen, en dat altijd gebukt
zitten had haar eene borstkwaal be
zorgd, waaraan zijnog geen dertig
jaar oud, stierf.
Lemoine wilde van geen klachten
hooren. Hij was geen hertog of
millionair, zeide hij boos, maar een
eerlijk werkman en zijne dochter moest
even goed werken als hij; deze ver
gelijking ging echter niet op, omdat
vader Lemoine zelden meer dan drie
dagen van de zeven werkte en zijne
dochter eiken dag, behalve des Zon
dags, reeds ten zes uur aan den
arbeid moest en slechts zelden voor
zeven uur des avonds tehuis kon zijn.
De tranen en het bedroefde gezicht
duurden ongeveer zes maanden. Toen
kwam er verandering. Glimlachjes
vroolijkheid, meer zorg voor hot toilet,
het katoenen kleedje en tulen mutsje
werden zoo zorgvuldig behandeld
alsof het de prachtigste kleeding eener
gravin was. Père en mère hoorden
haar zingen als zij naar haar werk
ging in den vroegen kouden ochtend,
lang voordat zij er aan dachten hun
armoedige legerstede-te verlaten.
„Zij is nu over al dien onzin heen,
en begint lust in haar werk te krijgen,"
zeide ;père Lemoine. „Nu ziet ge eens
hoe verstandig het van ons was niet
naar die klaagliederen te luisteren
Een meisje van dien leeftijd kan alleen
op die wijze geregeerd worden. Zij
hebben altijd allerlei dwaze grillen in
het hoofd."
Na het tijdperk van vroolijkheid
kwam er weder verandering. Jean
neton was dan eens vroolijk en dan
Bieder treurig; heden tranen stortende,
en morgen uitgelaten van pret, bab
belende en zingende als een zieltje
zonder zorg. Zij zag er dan zeer goed
uit, zoodat mère Lemoine wel eens
zuchtte bij de gedachte dat zoo veel
schoons begraven moest worden in de
werkplaats eener strijkster.
De ouders waren niet nadenkend
genoeg om zich al die verschijnselen
te verklaren, die voor verstandige en
liefhebbende ouders duidelijk genoeg
zouden geweest zijn. Geen van beiden
had er ooit aan gedacht haar eens na
te gaan, of eens bij Madame Rebecque
naar haar te informeeren. Er was
niet over haar geklaagd, dus kon men
aannemen dat het meisje haar plicht
deed. Zij ging eiken morgen op den
zelfden tijd uit en wanneer zij veel
later te huis kwam, dan had zij extra
werk te doen gehad, waarvoor zij
goed betaald werd, als bewijs waarvan
zij haar moeder aan het einde der week
vier of vijf francs ter hand stelde.
Op zekeren helderen lenteochtend
verliet Jeanneton de Rue Sombreuil
op den gewonen tijd, en nam al hare
kleederen, netjes in een rood katoenen
zakdoekje gepakt, mede. De ouders
waren geen van beiden op bij haar
vertrek en laat in den voormiddag
ging mère Lemoine, die volstrekt
anders geen huisvrouw was, toevallig
in het kamertje harer dochter ^m daar
een beetje bij te vegen, en viel haar
oog op een klein briefje dat op het
behangsel was gespeld, zij las
„Ik vertrek met den man mijner
keuze, hetzij het mij goed ga of niet.
Treur niet over mij, arme oude moeder.
Ik zoude reeds voorlang in die akelige
strijkinrichting gestorven zijn, ware
het niet de gedachte aan mijn René
geweest die mij staande hield. De
dag zal komen dat ook ik terug kom,
misschien als dame met een prachtige
Indische shawl en een nieuwmodischen
hoed op, en dan zal u en vader wel
met mij ingenomen zijn. Wanneer
mijn René ooit rijk wordt dan zal
ik u geld zenden. God zegene en
behoede u, arm moedertje! René is
de leer van een zekeren Yoltaire
toegedaan, en zegt dat er geen God
is, en dat allen gek zijn die gelooven
aan een leven daar boven de wolken
en sterren, na den dood op onze aarde.
Maar ik houd er meer van, le denken
dat er daarboven die millioenen ster
ren Iemand is. Adieuen vergeef
uwe arme Jeannette."
De ouders van het meisje waren
zoo boos, alsof zij hunne dochter
bewaakt en verzorgd hadden als
hun oogappel. Père Lemoine vloekte
en raasde als een bezetene. Hij holde
als een dolleman naar Madame Rebec
que, na eerst een fermen borrel te
hebben gedronken, om haar te vragen
wat zij met zijne dochter had gedaan.
De waschvrouw bleef zeer kalm bij
al zijn razen en tieren.
„Lieve Hemel, wat weet ik van
uwe dochter, wat gaat mij dat aan
Het was uwe zaak en die harer moeder
om op haar te passen en te zorgen
dat zij den verkeerden weg niet op
ging. God beware mijZij heeft mij
de laatste drie maanden genoeg ge
hinderd, zij kwam laat err had altijd
een of ander voorwendsel om maar
vroeg weg te komen."
„Vroeg weg te komen? riep père
Lemoine. „En ons vertelde zij, dat
zij tot tien uur des avonds werkte,
en gaf ons het geld dat zij voor over
werk extra verdiend had."
Uit Madame Rebecque was niets
meer te halen, omdat die bang was
dat zij te veel vertelde en daardoor
in onaangenaamheden zou geraken.
Of er een leerling meer of minder
den slechten weg opging, was haar
onverschillig, met de meesten was dit
immers het geval. Wat wilde hij
eigenlijk van haar?
Père Lemoine verliet den strijlr-
winkel doodnuchter, stil en geheel
verslagen. Madame Rebecque's schit
terend zwarte oogen, hare buste en
schouders als van een grenadier,
waren, zooals zij daar met de armen
op de heupen tegenover hem stond,
hem te machtig geweest. Hij liep
langzaam door de vervallen straat
en ontmoette ongeveer halfweg een
troep luidruchtige studenten, met
lange haren, bleek van aangezicht,
een kort pijpje in den mond, dio
blijkbaar vroolijk hun middagmaal in
Le Pantagruel gebruikt hadden.
Lemoine keerde zich om en volgde
hen in de richting van het Luxem
bourg. Dit waren de wolven die
zijn arm lam dagelijks ontmoet had,
en onder hen schuilde zeker haar
verleider. „René" 1 Hij zou dien naam
niet gemakkelijk vergeten. Hij wist
niet dat het een naam was, die door
een groot dichter populair gemaakt
was, en daarom allicht door een jong
mensch als pseudoniem was aange
nomen.
De studenten moesten den winkel
van Madame Rebecque, met de fraaie
mousselinen gordijnen en de hyacin
then in blauwe glazen op de venster
bank voorbij. Een paar hunner bleven
staan en gluurden naar binnen.
„Pas opdat Rebecque niet ziet,
dat gij op haar kuikens loert," zeide
een derde. „Zij is van de soort, die
in staat is u met vuil water te gooien
terwijl gij staat te kijken. Gij zoudt
de eerste niet zijn, die op die wijze
gedoopt werd.
Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem.