L I II L vreemdeling, een knap man met een zwarten knevel, en ook in de dans zaal „de Pré Catelan"hoe zij aan haar kameraad Herminie, dat dikke meisje in het blauw katoenen kleedje, verteld had, dat haar minnaar de zoon was van een edelman, en haar zou trouwen, en dat zijn familie op een kasteel bij Nimes woonde dat zij een dame werd, piano zou leeren spelen, en prachtige zijden japonnen zou dragen, met gigot mouwen. Dit alles vernam mère Lemoine van de werk sters. Madame Rebecque hield steeds vol dat zij aan geen gevaar voor hare leerlinge gedacht had. „Wie weet of het arme kind niet steeds de waarheid gezegd had? Mis schien leeft zij als eene dame op een groot kasteel, en heeft haar echtgenoot haar de belofte afgeperst om geen briefwisseling met hare ouders te houden," zeide mère Lemoine, hoewel zij persoonlijk dit alles sterk betwij felde. De waschmeisjes lachten dat zij schaterden. „Die fijne heeren hebben allen het zelfde mooie praatje" zeide de eene „een strenge vader, een prachtig kasteel, een goed klin kende familienaam die een huwelijk, vóór den dood des vaders onmogelijk maakt, maar daarna zal zij dan ook do meesteres van het kasteel zijn en van tout le tremblement. En waar schijnlijk is uw deftige mijnheer niets anders dan een klerk van een kleine honderd francs per maandof een student in de medicijnen of in de rechten, wiens vader hier of daar op het platte land een winkel heeft. Alleen dwazen gelooven die hoog dravende verhalen; maar de palotte was lichtgeloovig en altijd in zich zelf gekeerd, en mengde zich bijna nooit in onze gesprekken. Zulk een meisje is een gemakkelijke prooi voor een schurk." Niemand kon mère Lemoine meer omtrent Prins René vertellen dan dat hij een man was met een rijzige gestalte, een goed uiterlijk met een zwarten knevel en een militaire hou ding. Hij was sedert de verdwijning van Jeanneton niet meer in de buurt gezien, en dat was reeds meer dan drie jaar geleden, zonder dat er ooit eenig schrijven van haar was gekomen om te zeggen of zij nog onder de leven den verkeerde. „Ik hoop dat zij dood is," zeide père Lemoine norsch; maar in het moederhart was altijd nog een plaatsje voor de dochter die zij niet altijd even vriendelijk had behandeld. Het liep naar het einde van Augustus en de avondlucht was drukkend alsof een zwaar onweder zou losbarsten, de geheele lucht was met electriciteit bezwangerd. Toen Madame Lemoine naar huis ging, heerschte in de natuur de stilte, die gewoonlijk een onweer voorafgaat. Hier en daar brandde een licht voor de ramen van de barakken in de straat Sombreuil, maar toch was het er erg donker. Haar eigen kamer was nog donker der, zoodat zij al tastende op den schoorsteenmantel naar lucifers moest zoeken. Terwijl zij daarmede bezig was, bewoog -zich iets op den grond voor den haard, waardoor zij vreeselijk schrok zij raakte het met den voet aan, terwijl zij licht maakte. „Wat was het een hond, of een menschelijk wezen Het was zeer menschelijk. Een doodsbleek gelaat keek haar aan, nog bleeker door den blauwen weer schijn van den brandenden lucifer. „Moederklonk het pijnlijk van die blauwe lippen. „Mon Dieu!" riep de moeder uit, terwijl zij op de knieën viel naast die op den grond liggende gedaante, en de lucifer uitging. „Mijn kind, Jeanne ton, en in leven!" „Dat zal niet lang meer duren, moeder, anders zou ik niet hier zijn," antwoordde een holle stem, die niets geleek op de stem van Jeanneton. Er was iets in dat geluid dat mère Lemoine aan een stervende deed denken, wier levensgeesten uitdoofden, juist zooals daareven de lucifer was uitgegaan op de haardplaat. „Neen, neen, fillette; zeg dat niet. Veronderstel dat er onaangename zaken gebeurd zijn spreek daar niet meer over. Onze harten zijn niet van steenwij kunnen vergiffenis schenken en alles vergeten. Wacht ik zal een andere lucifer aanstrijken. Gij zijt vermoeid en flauw. Ik denk dat er nog wel een glaasje wijn in de kast zal zijn, en dat zal u op knappen." Mère Lemoine stak de kaars aan, zette die op tafel en keek toen eens om naar hare dochter, die nog voor den haard zat en met het hoofd tegen een der schoorsteenpijlers leunde. Helaaswelk eene verandering. La palotte, zooals zij op den winkel genoemd werd, was vroeger lelieblank en had nu een gele tint, alsof haar gelaat in was geboetseerd wasde wangen waren ingevallen en de lippen loodkleurig, terwijl de oogen schitter den met den onnatuurlijken glans die men alleen bij langdurige kwalen waarneemt; de handen waren door schijnend, en de schouders de gebogen schouders en de ingevallen borst getuigden van doodelijke zwakte. „Pauvrette," snikte de moeder, ter wijl zij de lijderes opnam en haar op de schoot zette als ware het een kind van een jaar of tien geweest. Helaas zij was zoo licht als een klein kind. „Mijn lieveling, wat is er met u gebeurd?" „Ellende, moeder, niets dan ellende en lijdenhet lot dat iedere vrouw treft die vertrouwen stelt in een maar neen, ik wil geen kwaad van hem spreken. Het was het Noodlot en minder zijne schuld. Als de wereld rechtvaardiger was, en de menschen meer medelijden bezaten, dan zou mijn lot geheel anders zijn geweest." „Vertel mij alles, chériewees niet bang voor uw arme oude moeder. Vader komt straks t'huis en wij kunnen hem dan alles vertellen wat wij willen maar voor mij moet gij geen geheimen hebben." „Dat zal ik ook niet, moeder," antwoordde zij met zwakke stem. „Ach, hoe goed zijt gij toch! Ik had verwacht dat gij mij de deur zoudt gewezen hebben mij met uw voet zoudt hebben geschopt, toen gij mij voor uwe haardstede vondt liggen. Ik zal u alles vertellen alles maar nu nog niet." De stem stokte, alsof de spreekster bezwijmdemoeder Lemoine zette de zieke in een gemakkelijken stoel een voltaire welke door den schrijn werker in zijne rusturen gebruikt werd. Zij ging haastig naar de kast en haalde daar een flesch uit, waarin nog een beetje wijn was van den vorigen avond, benevens een andere flesch met cognac en vermengde dit te zamen, hetgeen de zieke gretig dronk. „Mijn mond was verdroogd," fluis terde zij, met bevende handen het glas nederzettende, terwijlharemoeder nog een overschotje varkensvloesch te voorschijn bracht en dat met bord, vork en mes op de tafel zette. „Ik heb sedert zonsopgang een langen weg afgelegd," stamelde Jean neton, „de wegen waren heet en stoffig, mijne voeten brandden, alsofik op gloeiend ijzer liep. „Waar zijt gij vandaan gekomen „Van Toulon," antwoordde het meisje. „Van Toulon! Hoe kwaamt gij te Toulon?" „Door het noodlot! Maar vraag mij heden avond niets meer, moeder. Gun mij een enkelen rustigen nacht onder een dak in een bed. Het is bijna eene maand geleden dat ik dat genot gemist heb." „Arm kind! En het kasteel bij Nimes, en de rijke vader?" „Wat! Hebt gij daarvan gehoord?" „Ja, ik werk bij La Rebecque. Uw vader verdient zooveel niet als vroe gerik moet dus ook zien een beetje te helpen." „Arme moeder! Ja, het kasteel, de adelijke vader, de zijden japonnen en rijtuigen, de piano, de weelde waar in ik ver van hier zou leven. Alles leugens, moeder, leugens die alleen een klein kind of een idioot zou ge looven maar dat is alles voorbij. Moeder, ik breng u groote zorgen." „Denk daar nu maaj1 niet aan lieveling. Eet iets, tracht iets te eten." Jeanneton deed eene pogingmaar zij kon niet eten. De wijn had haar goed gedaan zij likte het glas nog eens uit maar zij had geen eet lust haar keel was dik en gezwol- le» met groote moeite kreeg zij een paar stukjes brood binnen. „Ik heb geen honger, moeder; ik geloof dat ik het eten afgewend ben. Maar kom hier, dan zal ik u iets laten zien." Zij stond wankelend op, nam de kaars en liep naar de alcoof, naast de ouderlijke slaapkamer, waar zij als kind geslapen had en den brief had achtergelaten op den ochtend van hare vlucht. Jeanneton stond voor het bed en hield haar doorschijnende hand voor het licht der 'kaars. Een kind van ongeveer twee jaar, met een blonde krullenbol, sliep daar rustig, in een oude doek gewikkeld. „Het uwe?" zeide de moederzon der er een enkel woord bij te voegen. „Het mijne," zeide de dochter. „Wil u er zorg voor dragen en het grootbrengen alsof het uw eigen kind was, als ik er niet meer zijn zal?" „Maar gij zult nog niet sterven," zeide mère Lemoine, knielende om het kind te liefkozen. „Met een goed bed om in te slapen en versterkend voedsel, zult gij spoedig weer sterk worden en uw vroegere schoonheid terug krijgen. En wie weet? gij kunt misschien nog een goed en braaf echtgenoot krijgen om voor u en deze gamine te zorgen." „Spreek toch zulken onzin niet moeder. Gij weet zoo goed als ik dat ik stervende ben; ik voel dat al se dert drie maanden. Het is een lang zame dood geweest, maar het einde nadert. Beloof mij dit kind niet naar het vondelingshuis te zullen brengen. Ik zou geen rust in mijn graf hebben, als ik denken moestdat zij daarheen zou gezonden worden." „Nooit, mijn arme Jeanneton! Ik zweer het." „God zegene umoederlief! voor die belofte." „Maar misschien zal haar vader den eenen of anderen dag komen 0111 haar op te eischenzeide mère Lemoine, vol verlangen om iets van het verledene harer dochter te hooren, nu zij van den eersten schrik des wederziens bekomen was. „Nooit. Hij heeft wel wat anders te doen dan zijn kind te komen op- eischen. Zij moet geheel de uwe zijn, moeder alleen de uwe. En gij zult zorg voor haar dragen pas beter op haar dan gij op mij gedaan hebt gij hebt door ondervinding geleerd," zeide Jeanneton, zenuwachtig snik kende. Zij scheen door vermoeienis in zwijm te vallen zij had vijftien mijlen geloopen onder den brandenden Au- gustushemel, op wegen, geblakerd door de zon en had daarbij, bijna voort durend haar kind moeten dragen en ieder half uur aan den kant van den weg in de schaduw of in de zon moeten uitrusten. Haar moeder ont deed haar van de stoffige kleederen, die er beter uitzagen dan men onder hare omstandigheden zou verwacht hebben, en trok haar een oud en versleten nachtjak van haar zelf aan. Daarop viel Jeanneton vermoeid op het bed, naast haar kindjehetzelfde bed waarop zij in vroeger dagen zoo rustig geslapen had. „Wat is het heerlijk in een bed te liggen en toch doen al mijne leden mij pijn." Binnen weinige minuten sliep zij, mot haar kind in de armenmaar haar slaap was onrustig en ieder oogenblik sprong zij met een kreet van pijn op. Gelukkig was het een avond dat père Lemoine laat uit bleef. Het was reeds middernacht toen hij uit de herberg terugkeerde, en hij was te ver heenom hem mededeeling te doen van de terugkomst van Jean neton; dat moest wachten tot den volgenden ochtend. Toen het dag werd, was de arme Jeanneton niet in een toestand om haar eigen zaak te bepleiten, tegen over een beleedigd vader hier op aarde. Alleen de Hemelsche Vader verstond de klanken, die zij fluisterde, in het ijlen eener hevige koorts. De glazige oogen staarden mère Lemoine aanzonder haar te herkennenzij schenen zaken en menschen te zien die ver weg waren. De traiteursomber gestemd na zijn nachtelijke slemppartijgeneigd om alles van de donkerste zijde te bezien, treurde over den hopeloozer toestand zijner dochter en zeide niet dat zij de deur uit moest, maar toch sprak hij niet dan met bitterheid over haar. Zoo gaat het met die schepsels als zij een goed tehuis en liefhebbende ouders verlaten om een schurk te volgen. Hij was woedend dat zijn vrouw gezworen had het kind te zullen grootbrengen in plaats van het naar het vondelingshuis te zenden, de eenige plaats waar zulk canaille te huis behoorde. „Voordat wij vele uren ouder zijn, zal zij naar het Hospitaal. Cré nom is het nog niet genoeg één adder te hebben grootgebracht En wildet gij een tweede, van hetzelfde ras, aan uw hart koesteren om ons, wanneer wij oud en zwak zijn, op nieuw pijn te doen? en deze heeft nog wel het bloed van een schurk in de aderen. Van Toulon kwam zij, niet waar, die nietswaardige die daar ligt? Onge twijfeld heeft zij haren René daar ge laten in de gevangenis. Daar zal hij wel levenslang blijven. Naar het Hospitaal met dat laaggeboren ge broed Ik zelf zal het, als het donker is, er heen brengen." Zijn vrouw begon te weenen. Waar mede had zij deze ellende en schande verdiend Zij was een eerlijke werk vrouw, die haar eigen kost even goed kon verdienen als haar echtgenoot den zijne. Zij werkte vier dagen in de week, en hij nauwelijks drie, ter wijl de helft van zijne verdiensten naar de kroeg ging. Als zij nu eens zin had, om het kind harer stervende dochter groot te brengen? Zij had volkomen recht om de weinige stui vers, die haar het onderhoud van hot kind zouden kosten uit haar eigen verdienste te bestrijden. En later als zij oud geworden was, dan zou de kleindochter haar helpen in het werk. Zij tartte haren echtgenoot om de kleine naar het vondelingshuis te brengen. Als hij het durfde wagen, dan zou zij de geheele buurt bij elkan der roepen om zijne wreedheid bekend te maken, zij ging zoodanig te keer, dat père Lemoine zoo gauw als hij kon de deur uitliep en zijn troost ging zoeken in een kleine restauratie in de rue de la Roquette, beroemd door do aldaar verkrijgbare pieds de mouton a la Sainte Menehould tegen zeven sous, en de eampêche voor twaalf sous de liter. {Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 6