K E 0 H I E K Voordracht in Teyier's Stichting. Dat er nog altijd belangstelling wordt gevonden voor de wijsbegeerte, waar die duidelijk en in zuivere taal voor de hoorders wordt ontvouwd, bewijst het feit dat Woensdag 11. wederom een zeer talrijk en uitgelezen publiekwaaronder vele dames, zich bevonden onder het gehoor van Prof. W. van der Vlugt die in Teyler's stichting optrad, om ons in breede trekken het naturalisme van Herbert Spencer te schetsen. Terwijl Descartes en Spinoza, zoo begon spreker, zich slechts door betoog en redeneering de wereld zochten te verklaren bleven zij staan bij het on bewegelijke, en ontsnapten de gebeur tenissen het veranderlijke aan hunne ontleding van den kosmos. De Engelschman Bacon stelde tegen over deze wiskundige systemende wijsbegeerte der ervaring. Niet al wat niet anders denkbaar was, maar wat overeenkomt met hetgeen waargenomen wordt, is waar. Deze richting werd in Engeland voort durend gevolgd en gaf in onzen tijd het aanzijn aan Spencer's wijsbegeerte. Werkte de oude philosophie met stand vastige grootheden, de nieuwere heeft met veranderlijke te doen. Alles op aarde is in voortdurenden staat van ontwikkeling. Dit beginsel beheerscht alle wetenschap en geldt voor het leven- looze evenzeer als voor den mensch en zijn geestelijk leven. Hier wordt ge vraagd naar oorzaken en gevolg in plaats van naar praemissen en conclusien. Evolutie is haar wachtwoord. Hoewel Spencer leeft in een tijd vol vrees voor wereldomvattende hypothesen, een eeuw die voor niets anders oogen heeft dan voor het mikroskopisch onderzoek, aarzelde hij niet op de ver kregen kennis, een nieuwe wereldbe schouwing, een nieuwe grondwet voor het leven te ontwerpen en daarmede als het ware de codificatie van het natura lisme te geven. Onze kennis bestaat volgens hem uit indrukken en voorstellingen, waarvan de eerste oorspronkelijke gewaarwor dingen zijnde laatste slechts afgebeelde en daarom zwakkere. Men kan de vart.t stellingen dje^£^n~Je zaken heeft Z1^lt^faaérs denken op verschillende ■"Tijdstippen; dit is met de indrukken on mogelijk en uit dit laatste kan men veilig besluiten tot het bestaan van een wereld buiten ons, die onveranderlijk dezelfde indrukken op ons teweegbrengt. Willen wij die wereld buiten ons onder enkele gezichtspunten brengen dan zien wij dat, als stof en beweging, beide ge dreven door een zekere onbekende kracht, alle verschijnselen zijn samen te vatten. Win het wezen dier kracht vermogen wij niets te zeggen. Dit is het gebied van het geloof. In de wetenschap heerscht nu als eer ste wet het gelijkblijven der gezament- lijke krachtshoeveelhedenhetgeen tege lijk de ontkenning is van het wonder. Standvastig is de som der wereldkracht. Alle gebeurtenissen zijn slechts veran deringen van verbindingen tusschen stof en beweging. Waar de stof zich verdicht, ontstaat evolutie; waar de stof zich ont bindt en de beweging toeneemt dissolu tie, Eens komt een tijdperk van even wicht, daarna volgt de ontbinding. Dit tracht Spencer te bewijzen, zoowel in de geschiedenis van het uitspansel als van onze aarde. Het leven op die aarde noemt hij een andere schikking der reeds in het levenlooze voorhanden krachten. Hij omschrijft het als een onophoudelijk aanpassen van innerlijke aan uitwendige verhoudingen. Hoe sterker terugwerking op prikkels van buiten (en deze geschiedt door gewoonte en overerving hoe langs zoo gemakke lijker) hoe meer ontwikkeld het leven wordt. Reflex-bewegingeninstinkt, herin nering en zelfbewustzijn, worden alle volgens deze beginselen verklaard. Naarmate de indrukken geregelder op elkaar volgen zullen de voorstellingen daarvan in onzen geest zich meer en meer onafscheidelijk verbinden. Dit is de evolutie van het verstand en naar gelang er nauwkeuriger en meer samen gestelde dingen worden waargenomen, zal er hoe langs zoo meer overeenstem ming komen tusschen de indrukken die een ontwikkeld mensch verkrijgt en de werkelijkheid zelve. We moeten aannemen of dat de schepper de voorstellingen der dingen ons onmiddelijk heeft gegeven of wij moeten aannemen dat die afhangen van het aantal malen dat ze in denzelfden geest in gelijke samenhang zijn opge komen. Nadat nu met behulp der beide wetten van Darwin de levende natuur en den denkenden mensch in hun ontstaan zijn nagegaan volgt de verklaring der men- schen tot groepen, familien en stammen van zelve, uit de zucht tot instand houding der soort. De sociologie, kunstzin, zedelijkheid en recht worden op het voetspoor-van le Comte en St. Simon toegelicht. Er zijn twee typen van menschen de strijdbaren en de arbeidzamen. De eer sten hebben de overhand bij de wording der maatschappij waar strijd om het bestaan de dagelijksche en de voornaam ste taak isen de arbeid wordt overge laten aan de weerloozen. Nog steeds leven de traditiën van die tijden in onze eeuw en onze denk beelden voort. De monarchie en beper king der indivudueele vrijheid zijn daarvan onafscheidelijke gezellinnen. Meer en meer begint de arbeidzame echter op de voorgrond te treden. De zorg voor het welzijn der maatschappij waarin men leeftis hooger levensdoel dan, de strijd tegen de omringende vij andige machten. Men bepaalt zich tot toepassing der gerechtigheid. Men behoeft niet meer alle krachten in te spannen tot het instandhouden der gemeenschap (der statusmen leeft met elkander in vrede als ware het bij contractmen gehoor zaamt aan, de wet omdat men er in heeft toegestemd. De individueele be drijvigheid wordt grooter, vrije samen werking wordt het levensbeginsel der maatschappij die allerlei vereenigingen in het leven roept. Langzamerhand zal daarmede de monarchie vervallen en de eenvormigheid hoe langs zoo meer ver dwijnen. In die maatschappij zal zoo lang zoo meer goed doen een lust 'en kwaad doen een straf worden, hetggen op de tegenwoordige hoogte .y&ïï 'ont wikkeling nog niet ajtijti:* het geval is, en is het eensjKöver gekomen dan zal wèl te iJoes-én kwaad na te laten voor -ie-èsf een genoten het hoogtepunt dei- maatschappelijke evolutie bereikt zijn. Het „Nut". Nog geheel onder den indruk van het gehoorde bij de eerste der drie volks voordrachten, Woensdag 1. 1. gehouden door den heer M. Cohen Stuart in het Nut, zal ik trachten den overvloed van Btof samen te dringen tot het beknopte verslag, dat de lezers van liet Haarlemsch Advertentieblad verwachten. De Spreker heeft in zijn leven féél gelezen en véél en met een helder oog en een warm hart gezien. Een schat van kennisop oordeelkundige wijze vereenigd tot een samenhangend geheel en medege deeld in den vorm van vertrouwelijke welsprekendheid, dat waren de middelen waarmede de Heer Stuart in een onafge broken rede van twee uren zijn gehoor een les in de Aardrijkskunde wist te geven, zich voorloopig bepalende tot de wordingsgeschiedenis van den vrucht baren driehoek gronds, gelegen tusschen Noordwijk en Overveen. In den voorhistorischen tijd was het zanddoor de eeuwige werking der natuur hier aan onze kusten opgeworpende overheerscher. De zee bracht dagelijks en dagelijks zand aan, dat alweer door den wind verplaatst werd en op hare nieuwe plaats de daar bestaande Flora vernietigde. Tusschen die zandophoopingen waren op sommige plaatsen uitgestrekte vlakten overgeblevende bovengenoemde driehoek tusschen Noordwijk en Overveen was er één van. Hoe die zandvlakte tot een vruchtbaren bodem werdverklaarde spre ker uit hetgeen op onze groote straat wegen dikwijls in het klein plaats heeft na een regenbui. Dan wordt de kruin van den weg schoon geregendhet afvloeiende water voert de losgelaten deelensteen gruis zand en straatvuilzoo ver moge lijk meê. Naarmate het meer den berm van den weg nadertlaat het die stoffen in de pasgenoemde orde aan den hellenden weg achter, waardoor dus het laatste, dat het vruchtbaarmakende slib vormt aan het laagste gedeelte van den weg te vinden is. Stelt men zich voordat dit me nigmaal en onverhinderd plaats heeft en dat dan plantenzaden door den wind of door andere oorzaken daarin worden overgebrachtdan is slechts licht en warmte noodig om ze te doen ontkie men, m. a. w. de kanten van den weg binnen enkele weken begroeid te zien. Zooals de natuur hier in 't klein werkt zóó wrocht zij ook in 't groot. De lage ge deelten tusschen de ontzaggelijke zand- hoopen werden door het rivierwater, dat nog onbedwongen zich voorspoedde, overstroomd. In de hooge streken had het losgewoelde stukken van rotsen doen wen telen en rollen, had eerst de zoo ontstane kiezelsteenen en later het zand achterge laten. Maar nu had het water, in onze streken gekomen, veel van zijn spoed verloren en moest dus, het lang meege voerde vruchtbare rivierslib niet langer kunnende dragen, dit hier in de meer ge noemde delta achterlaten. Nu waslicht en warmte voldoende om leven aan de streek te geven. Het spreekt van zelf, dat natuur tot dit alles eeuwen noodig had, want zij moge langzaam werken, zij werkt zeker en volgens een breed opgevat plan. De geachte spreker gaf hiervan nog menig bewijs en wees nog op een andere, zich vormende, delta aan den mond van de Amazonen-rivier, die, thans nog bedekt door de zee, stellig en zeker worden zal wat de Hollandsche reeds is. „Wat gaat zij eenvoudig te werk, die „natuur," zegt spreker, „als men er maar „oog voor heeft, in haar groote geschied boek om te bladerenHuismus- „schen zijn aardige diertjes en slim ook, „maar zij pikken wel wat spoedig hun „korstje of zaadje op en vliegen dan maar „gauw weer weg. Zoo zijn de menschen „ook maar al te vaak. Soms evenwel „moeten zij op breede wieken, als van den „ooievaar, zich verheffen en zweven en „achterwaarts en voorwaarts en opwaarts „zien, om zóó meer en meer de aanbid delijk schoone natuur te leeren be latten." Wie een tipje oplicht van den door- zichtigen sluigr die de natuur bedekt, ontdekt gestadig wat nieuws en wat schoonsiedere blik in haar werking en streven versterkt het zelfbewustzijn in den menschverheft hem boven het alle- daagsche, vormt hem voor de toekomst. De eerste der drie volksvoordrachten door den Heer Cohen Stuart in het Nut zal ongetwijfeld in dit opzicht daartoe het hare hebben toegebracht. „WETEN en WERKEN". Een schoone novelle van den Oosten- rijkschen auteur Rossegger droeg de Heer J. H. Scholten Maandag avond in W. en W. voor. De novelle was getiteld, De bloemenmoeder, en is het oververtel len wel waard. Het kleine dorp Birkenheide telde onder zijn ingezetenen een zekere Irena Emann. Zij was moeder van vijf kinderen de vader was overleden en de moeder trachtte hare kinderen een goede opvoeding te geven. Terwijl zij eens, geknield voor een Christusbeeld aan den weg, hare kin deren Gode aanbeval, werd zij in dit schoone werk op ruwe wijze gestoord door een dorpsgenoot die baar mededeelt, dat haar dochtertje bij hem een brood heeft gesto lenDit was te veel voor de arme. In een oogenblik van waanzin meent zij dat er geen beter middel is om haar kroost tegen zonde te behoeden, dan de dood, en in dezen waan vermoordt zij vier der kinderen; het vijfde wordt door een toeval, zou men zeggen, aan de moordende hand ontrukt en door toedoen van den braven dorpspastoor in gelukkige onwe tendheid omtrent het lot van zijne familie grootgebracht door een geestelijke van hoogen rang. Intusschen boet de moeder haar misdaden door een levenslange ge vangenis. Hier tracht zij door moeielijken arbeid haar lijden te vergeten 't Gelukt haar niet. Nog altijd verkeert zjj in de meening dat zij mocht doen wat zij deed, dat zij zelfs de wereld een weldaad had bewezen. Zestien lange jaren kruipen langs haar heen. Daar klinkt de thans gebrekkig geworden vrouw het woord „vrijheid" tegen, haar toegeroepen door den regeerenden vorst. De vrijheid verschrikt haar, zij gevoelt zich te veel op de wereld. Medelijden verschaft haar een schuilplaats in een armenhuis, waar zij belast wordt met de zorg over den bloementuin. Die schoone „kinderen Gods" verzorgt zij met een ware moederzorg. Zie, de bloemen waren waardig verzorgd te wordenzij althans konden geen kwaad doen, meende zij, tot men haar op zekeren ochtend, be dwelmd door den geur van haar bescher melingen, moest wegbrengen. Van dit oogenblik begon zich bij haar berouw te vertoonen over haar vroeger leven, en al de zorg, waaraan zij zich ten opzichte van haar kinderen had onttrokken, goot zij thans over haar bloemen en van daar haar naam „bloemenmoeder" In het kerkje, bij het gesticht bekoorend, predikt op zekeren dag een jong priester Zijn prediking treft; haar diep, en haar ontroering doet opmerkzaam worden. Hij ontwaart, dat die diepgevallen vrouw zijn moeder is. De ontroering heeft haar laatste kracht gebroken, aan haar sterfbed vinden zij elkaar weêr, hij verschijnt daar als een troostende engel, zij als een be rouwhebbende, naar vergeving smachtende. Het gansche verhaal, voorgedragen op een wijze die haast overweldigend mocht heeten, maakte een diepen indruk. Tal van toejuichingen beloonden den spreker, die zijn gehoor weder in vroolijke stemming wist te brengen door de voorlezing van: Man overboord door W. Buning en waarbij de Heer Scholten op nieuw zich betoonde te zijn een man, in W. en W. op de rechte plaats. De voordracht vandeBoterham en de Goudzoeker uit de nooit genoeg geroemdegedichten van den school meester, op verdienstelijke wijze voor gedragen, besloot den gezelligen avond. In het verslag van de lezing van den Heer Dyserinck den vorigen Dinsdag in dit blad voorkomende, heb ik genoemd Jeremias de Decker als de eigemaar van een modelneus. Er had behooren te staan Balthasar Becker. Dwalen is menschelijk. De spreker voor den volgenden Maandag avoEd is de Heer F. Smit Kleine, alhier. 't Is reeds lang geleden dat de laatste Raadszitting plaats hadtoch dunkt 't ons niet onvoegzaam de voornaamste besluiten daaruit nog even te vermelden. De heer C. van Overeem werd tot onder wijzer aan school E.Dr. D. de Haan tot regent van het St. Elis. en Barbara- gasthuis benoemd. De Raad besloot tot het doen van her stellingen in de woning van het Hoofd der school lett. C. en droeg den Bewaarder van het Raadhuis op des Dinsdags en Donderdags en op andere dagenwanneer het Museum bijzonder druk bezocht wordt den opzichter behulpzaam te zijn. In de vacature ontstaan onder de amb tenaren tot invordering van haven- en kaaigeld zal niet worden voorzien. De post aan den Zijlsingel wordt opgeheven- De rooilijn der huizen die op het Nas- sauplein zullen worden gebouwd zal blijven in het verlengde van de lijn der hnizen aan de Nieuwe Gracht. Nu er geencomedie zal worden gebouwdachtte men zulk een breeden voorgang niet noodig. De heeren E. F. Bruynsteen W. H. C. Schmölling en F. J. Wiegant die voor de wed. Bastiaans tot nu toe de betrekking van organist en klokkenist hadden waar genomen verzochten daarmede te haren behoeve te mogen voortgaan tot andere functionarissen waren benoemd. Dit ver zoek werd door den Raad gereedelijk toe gestaan. Een regeling van den huur of liever de verhuring van walgronden, die volgens sommige raadsleden geen regeling bleek te zijn, aangezien er in elk geval van kon worden afgeweken, werd na ampele discussie vastgesteld. Alleen dit bleek ten duidelijkste, dat alle opzegbare ver huringen zullen worden opgezegd en op nieuw herzien. De strekknig schijnt over het algemeen de huurprijs te verhoogen. Het was gebleken dat in ons archief zich ettelijke teekeningen en koper etsen bevonden van Kennemerlandsche dorpen en kasteelen die meer eigenaardig te huis behoorden in den atlas der Gemeente Alkmaar. B. en W. stelden nu voor hen te machtigen, deze teekeningen en etsen aan het Gemeentebestuur van Alkmaar ten geschenke aan te bieden, 'tgeen werd goedgekeurd. De heer A. van Damme had den Raad verzocht een gedeelte van den Esschilder- sloot te dempen en te rioleeren. De Voor zitter was van oordeel dat de Gemeente hiertoe geenszins was verplichtmaar dat het voor alle partijen gewenscht zou zijn als de eigenaren van de woningen aan die Bloothaar van de stad zouden willen koopen. Het rekest van den heer M. P. T. Pre- vinaire tot ruiling van grond werd af gewezen. Over hetgeen voorgevallen was bij den brand in de Ripperdastraat werden eenige i bedenkingen geopperd door den heer Krol,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1885 | | pagina 2