maar had een politieke vergadering van meubelmakers bijgewoond in een wijnhuis in de rue de la Roquette, waar zij in 't geheim bijeen kwamen, steeds in angst voor de politie, daar alle vergaderingen in dezen tijd ver boden waren. En hoewel hij een paar glaasjes gebruikt had, kwam hij zeer netjes binnen, vol van het gehoorde op de vergadering, en van de groot heid der meubelmakersvereenigiDg waarvan hij slechts tot den bijhang behoorde, „Maar zij weten dat ik mijn woord kan doen," zeide hij strotsch, „die deugnieten van de linkerzijde. Ik ben niet goed genoeg om lid hunner vereeniging te zijn, een arme duivel die van de hand in den tand leeft, en werkt wanneer het hem in den zin komtzooals alle ware artisten altijd gedaan hebben van de oudste tijden af. Zij laten mij spreken, om dat zij weten dat ik niet van talent ontbloot ben. Zij hebben mij somtijds den naam gegeven van,,hunnen ouden Dan ton" de mond waaruit de donder spreekt de leeuwenkop. Er is weder sprake van een coup d'état. Hij Prins Louis Bonaparte heeft gezworen dat hij aan zoo iets niet denktmaar de schrijnwerkers vertrouwen noch hem noch de kamer en de schrijnwerkers vormen eene macht in Parijs. Laten het Elysée en de kamer dat niet vergeten. Het vaderlandsche hart klopt hier het bloed van Frankrijk stroomt mij door de aderen!" „Monsieur, hier, is geen vriend van den President," zeide mère Le- moine, „hij is een man naar uw hart." „Pardon, madame," antwoordde Ish- mael, „ik ben nog slechts een half jaar in Parijs. Ik spreek mijn oordeel nog niet uit. Als Louis Napoleon het goed meent met het volk, dan behoor ik hem met hart en ziel. Maar ik moet eerst meer van den Prins President en zijne politiek weten. Tot nu toe heeft hij tegenover Frank rijk eerlijk gehandeld, en het gerucht omtrent een aanstaanden coup d'état is misschien geheel uit de lucht ge grepen een jaar geleden sprak men er reeds van, maar tot heden bleef alles bij het oude." „De tijd is nog niet daar het is nog niet noodzakelijk," zeide Jac ques Lemoine, nog vol van het ge hoorde op de vergadering in het wijnhuis. Wacht tot de zandlooper gekeerd wordtwacht, totdat de macht van dien man gaat tanen, en let dan op wat hij doen zal om in den zadel te blijven. Herinner u het Consulaat en het Keizerrijk. Wij zullen hetzelfde spelletje weder zien spelen maar door een minder groot acteur. Ik hoop, vriend, u aan onze zijde te zien, als de dag van de wor steling is aangebroken." „Ik zal mij aan de zijde bevinden van vrijheid en recht, daarvan kunt gij zeker zijn," zeide Ishmael. Hoofdstuk X. Zijn stem drong mij tot in de ziel. Na dien avond in Mei zag Ishmael gedurende bijna een maand niets meer van Paquerette, hoewel hij meer dan eens aan madame Morice vroegwanneer zij weder eens een pic-nie zouden houden, met die aardige meisjes uit den faubourg St. Antoine. Madame Morice had andere plannen, of de meisjes Benoit waren verhinderd. Indien hij gewild had, zou hij allicht een of ander voor wendsel hebben kunnen vinden om eene visite in de rue Sombreuil te makenmaar hij rilde van afschuw bij de gedachte aan die sombere, vochtige kamer, half werkplaats, half keuken. Den trolleur in zijn smerige blouse, en zijne vrouw met haar ge- ineene taal en met bloed beloopen oogen kwamen hem even onheilspel lend voor, als de spoken en booze geesten in zijn geboorteland. Het speet hem voor Paquerette; hij ge voelde medelijden met het onschul dige, hulpelooze schepseltje, wier jeugd overschaduwd was door die oude monsters. Maar om eene vrouw te kiezen uit zoo'n hol hij, vol verwachting en moed voor de toe komst en daarbij adellijk bloed in de aderen neen, dat was onmogelijk. Maar even onmogelijk was het voor hem, onedele gedachten te koesteren ten opzichte van dat kinderlijke schep seltje. En toch verlangde hij Paque rette weêr te zienalleen uit nieuwsgierigheid, uit een zuiver philantropisch oogpunt, om dit on gelukkige meisje op deze of gene wijze van dienst te zijn. Op zekeren zaterdag namiddag, midden in den zomer, toen Ishmael vroeger dan gewoonlijk van zijn werk kwam, hoorde hij druk praten in de kleine kamer achter den winkel van Madame Morice. De deur van de gang stond openzoodat Madame Morice den man in de blouse zag voorbijgaan. „Daar is monsieur Ishmael zelf," riep zij uit. „Wees zoo goed en kom binnen, monsieur. Sedert drie weken hebt gij mij van pic-nics gesproken, en nu is er een mooie gelegenheid om uw hart eens op te halen. De demoiselles Benoit en ik bespraken juist een grand fête tegen morgen." „Ik ben van de partij, dames," zeide Ishmael. „Ik wenschte wel dat ik een groote ballon had om u allen morgen overtebrengen naar Bretagne. Het is het feest van St. Jean, de groot ste dag van het jaar. Zoodra de zon ondergaat, ziet men op de toppen der rotsen en heuvels overal vuren bran den ter eere van monsieur St. Jean honderden, ja duizenden vuren, die in de schemering flikkeren. Dan hoort men de vroolijke opwekkende tonen der muziek, en ziet men eene optocht van meisjes, allen in Zondags gewaad, die om de vuren komen dansen. Zij, die negenmaal de ronde heeft gedanst, vóór den eersten klok slag van middernacht is zeker van binnen het jaar te huwen. En de boeren komen met hun vee, om dat door en langs de heilige vuren te leiden, waardoor die beesten voor altijd van de veeziekte bevrijd blijven; uit de dalen hoort men allerwege Eet geluid van de koehoorns der herders, die elkander antwoorden in den nacht; en naast menig vuur staan ledige stoelen, opdat de geliefde doo- den mogen komen, en zich daar neer zetten om te luisteren naar de lie deren, en zich te verlustigen in het aanschouwen van den dans." „Wat zijt gij Bretagners toch een vreemdsoortig volk!" riep madame Morice uit. „Wij zijn een volk dat de eer zijner voorouders ophoudt en in hun nen God gelooft," antwoordde Ishmael ernstig. „Het komt mij dikwijls voor dat gij Parijzenaars nooit aan het verledene en evenmin aan de toe komst denkt." „Wij herinneren ons derevoluties", hernam madame Moricewier echt genoot een politicus was„dat zijn de voornaamste punten in onze ge schiedenis." „Maar gij waart daar juist aan het praten over een pic-nic," zeide Ishmael. De jonge dames Benoit en madame Morice zaten om eene tafel waarop kleine witte kopjes en schoteltjes stonden benevens een bord met fijne bisquits en een chocolatière, waaruit de geur der vanille u te gemoet kwam. Als de vrouw eens kruideniers, kon madame Morice zich de luxe veroorloven hare vrienden op deze wijze van tijd tot tijd eens te ont halen. Zij gaf Ishmael een der kleine kopjes met schoteltje, hetgeen deze aannam met het air van een olifant die een speld opraapt. „Ja, wij spraken daar juist over een prachtig uitstapje," antwoordde de praktische Elisabeth Benoit; „maar ik ben bang dat het te ver is en te veel geld zal kosten. Wij hadden plan naar Marly-le-Roi te gaan, en eens een dag in de bosschen door te brengen, om daarna in eene restau ratie in het dorp te dineeren, waar een daartoe uitmuntend geschikt mooi priëel in den tuin is. Madame Morice weet er alles van. Wij zijn daar geweest toen hare zuster trouwde. De menschen zijn er zeer beleefd, en het diner kost or niet te veel. Maar de reis heen en terug, dat is het ernstige van de zaak." De drie meisjes Benoit schudden het hoofd. Zij spraken nog eens ernstig over hun plan. Eerstens had men een station, waar men moest uitstappen en dan was men nog niet halfweg Marly-le-Roi. Dan kwam nog de diligence en daarna het diner. Het zou minstens twaalf francs per hoofd kosten, al reisde men derde klasse per spoor, laagste plaats per diligence, en al bestelde men een diner bestaande uit niets anders dan bouillon, bouilli, salade en dessert. Het kwam hun voor een beduidende som te zijn om op één dag uittegeven, maar wat zou het ook een genot zijn om eens uit het stoffige Parijs naar de provincie te gaan, het grootsche koninklijke bosch, het dorp dat niet landelijker kon zijn, al ware het hon derd mijlen van de hoofdstad ver wijderd geweestDe meisjes Benoit hadden zich, voor hun genoegen, geen uitgaven veroorloofd, sedert dien dag te Vincennes, maar hadden opgespaard om eens flink te kunnen genietenen dit plan om naar Marly te gaan, waar zij een paar jaar geleden eens waren geweest, stond bij hen vast. Bougival-Asnières Neenzij ver langden naar het bosch, de oude vervallen fonteinen, de vijvers, alles overblijfselen van een roemrijk ver leden Na een langdurig gesprek, waarin voornamelijk de finantieële kwestie de hoofdrol speelde, werd eindelijk besloten dat zij te zamen naar Marly zouden gaan. Het gezelschap zou slechts klein zijn. Men zou monsieur en madame Mulac, de zuster en de zwager van madame Morice, verzoe ken van de partij te zijn, die het zeker heel aardig zouden vinden de plaats waar zij hunne wittebroods weken hadden doorgebracht nog eens terug te zien, maar anders werd niemand geïnviteerdmen wilde later geen klachten hooren over de te groote onkosten voor een dag van genot. En buitendien, de plaatsen in eene diligence zijn tot een bepaald aantal beperkt, en met een groot gezelschap heeft men altijd veel last op reis. Ishmael werd een beetje bleek. „Uw vriendinnetje mademoiselle Paquerette gaat tocli zeker ook meê, niet waar?" vroeg hij, zich tot Lis- beth wendende. Mademoiselle Benoit zuchtte eens, en haalde de schouders op. „Dat is onmogelijk," zeide zij. „De arme kleine Paquerette zou onge twijfeld gaarne meegaan, maar er is geen denken aan, dat die oude trol- leur twaalf francs zou geven, om een dag eens recht te genieten, hoewel hij het dubbele in de week verteert in „het getrouwe Varken." „Maar dan zoudt u toch voor haar kunnen betalen, mademoiselle Benoit," zeide Ishmael op eens, „dat wil zeggen dat gij mij toestaat voor het geld te zorgen en er niets van aan mademoi selle P&querette te zeggen, ^ij is nog zoo kinderlijk, dat zij niet vragen zal, wie voor haar betaalt." „Ik stem toe dat zij weinig meer dan een kind is," hernam de open hartige Elisabeth; „en toch betwijfel ik of het wel goed zou zijn. Het komt mij voor, monsieur, dat gij Pa querette bewondert en ik hoop dat gij het goed met haar meent." „Monsieur Ishmael wenscht niemand kwaad, daar durf ik voor instaan," kwam madame Morice tusschenbeiden. Ishmael bloosde op dit gezegde. „Geloof mij," zeide hij ernstig, „dat ik geen kwade bedoelingen heb ten opzichte uwer arme kleine vriendin. Misschien gaat gij wel wat ver met te zeggen dat ik haar bewonder. Ik heb medelijden met het arme kind zulk een verlaten en veronachtzaamde opvoeding moet ieder rechtgeaard man aandoen. Maar ik verzeker u dat, al ware mademoiselle Paquerette tien maal mooier en meer betooverend, ik lang zou aarzelen om het hol van den trolleur te bezoeken om er-eene vrouw te vinden." „Juist," zeide Lisbeth, „en aange zien dat het geval is, geloof ik, dat, hoe minder gij en Paquerette elkander ontmoet, des te beter het zijn zal." „Wat een onzin Lisbethriep Pauline uit. „Waarom zoudt gij de arme kleine Paquerette een dag van genot weigeren, waarvoor Monsieur wil betalen, alleen uit medelijden met het arme kind." „Er zijn sommige zoetigheden die een bitteren nasmaak hebben," zeide Lisbeth, maar het overige gezelschap nam geen de minste notitie van haar. Zij waren het allen met Ishmael eens. Welk ander gevoel, dan zuiver mede- lijden, kon hij hebben voor een arm meisje als Paquerette en waarom zou men haar dus het aangeboden genot niet gunnen. Lisbeth kon niet anders dan toegeven en het uur waarop men elkander aan het spoorwegstation zou ontmoeten werd bepaald, waarna Ish mael afscheid nam en zich naar zijn dakkamertje begaf. De woning van Ishmael geleek niets op die van den trolleur. in de Rue Sombreuil. Hij had zijne woning grootendeels zelf gemeubeleerd met uit de tweede hand gekochte stuk ken huisraad. Een fraaie oude ker senhouten ladetafel, solide als de meubelen van Rennes of Yitry, een mahoniehouten bureau, uit den tijd van het eerste Keizerrijk. Het kleine ijzeren ledikant was omhangen met chitzen gordijnen. Er stonden vier met biezen bekleede stoelen, een schrijftafel voor het raam, en twee houten boekenkasten van Ishmael's eigen maaksel, gevuld met allerlei nuttige boekwerken, voornamelijk over mechanika; want dit jonge mensch studeerde hard in alles wat tot zijn gekozen vak, dat van metse laar en aannemer, in betrekking stond, evenals in meetkunde, waarvan hij de beginselen geleerd had bij père Bressant te Pen-Hoël. De kamer werd zoo zindelijk ge houden als een kloostercel. Op een in den hoek staaud, klein kacheltje, kookte Ishmael in den vroegen mor gen zijne koffieaan gindsche schrijf tafel zat hij tot midden in den nacht te studeeren en te denkenwant hij had allerlei plannen in het hoofd bruggen die gebouwd moesten worden, spoorwegen in de toekomst, viaduots, tunnels, nieuwe wegen en wat al niet meer. Minstens drie nachten van de zeven studeerde hij, om dan, na hoog stens een uur of drie te hebben ge slapen, weder op te staan, zijne koffie te gebruiken en in de kille ochtend lucht naar zijn werk te gaan, wanneer anderen nog sliepen en er op straat niets te zien was dan wagens met groente, voor de markten bestemd. Ook bleef hij wel eens een nacht van huis, maar slechts zelden werden die nach ten in kroegen of danshuizen door gebracht. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1886 | | pagina 6