ringende hoogten en de zee wierp. Het was reeds over elf uur toen hij zich naar de pastorie begaf, waar hij den nacht zou doorbrengen, liever dan op het kasteelwaar in de sterfkamer vier groote waskaarsen brandden, en waar een oude notaris van Pontorson bezig was op alle secrétaires en kasten het zegel van het gouvernement te zetten, terwijl de priester en de in het zwart ge- kleede zuster bij het lijk knielden en baden. Ishmael's eerste gedachte was ge weest om met het aanbreken van den dag de terugreis te aanvaarden, naar Pontorson te wandelen en daar hel door hem te Fougères gehuurde paard weder te bestijgen. Maar vader Bressant betoogde de noodzakelijkheid van zijn blijven om de begrafenis zijns vaders bijtewonen en zich voor diens eenige erfgenaam te verklaren. Alles behoort nu aan u, zoowel het gedeelte waarvan gij afstand hebt gedaan, als dat wat uwe broeders zouden hebben geërfd." „Al ware hel duizendmaal meer, dan zou ik er nogmaals afstand van doen om mijne broeders terug te hebben," zeide Ishmael treurig. „En wat de begrafenis mijns vaders be treft, nu ja, ik geloof wel dat ik er bij hoor; dat is een bewijs van eerbied dat ik den doode verschul digd ben, den doode, voor wien ik zooveel minder was dan een zoon, altijd een vreemdeling, sedert mijne kindsheid een balling." Hij bracht een slapeloozen nacht door in de nette slaapkamer der pas torie, met de steenen, met matten belegde vloer en het sneeuw-witte linnen, terwijl de geur der rozen door het geopende raam binnendrong; hij was zeer vroeg op, ging weder naar het kerkhof en toen naar het kasteelwaar hij vernam dat de be grafenis den volgenden namiddag zou plaats hebben. Monsieur Lanion, de schoonbroeder van madame Caradec, die gekomen was om hare begrafenis bij te wonen, was naar de herberg te Pontorson teruggekeerd, om den volgenden morgen weder te komen met hetzelfde treurige doel en een flauwe hoop in het hart dal zijne vrouw een legaatje zou krijgen. In ieder geval moest haar de bruidschat harer zuster worden uitbetaald, het geen bepaald was, indien madame Caradec kinderloos sliert. Ishmael dwaalde door de ledige kamers, die naar het hem toescheen voor altijd waren verlaten, daar bij zich niet kon gewennen aan de gedachte van andere bewoners in die hem zoo bekende woning. In het salon was alles blijven staan zooals madame Caradec het had ge laten. Haar werkmandje, hare boeken, waarbij nog eenige onopengesneden haar harp, waarop zij zoo weinig gespeeld had sedert zij den faubourg verliet, de kleine Louis-Seize-schrijf- tafel, waaraan zij zoo menigen brief van beklag aan hare zuster te Parijs had geschreven. Het speelgoed der kin deren lag overal door het huis ver spreid gewerenhelmenscheepjes kanonnen, vischgerei. In iederen hoek vond Ishmael de sporen van die twee, die voor goed waren verdwenen. Het gezicht van deze zakenvooral eene kooi met witte muizen en een hok vol konijnen in den stal, deden hem onuitsprekelijk weemoedig aan. De muizen en konijnen waren vroolijk in hunne enge cellen, terwijl de twee kinderen die hij had bemind, stil en koud in het kille graf op hel dorps kerkhof lagen. Den geheelen dag liep hij rond als in een droom, bezocht plaatsen waar hij als knaap veel pret had gehad en kwam menschen tegen die hij zich wel herinnerde, maar toch niet meer kon tehuis brengen. Hij kon zich nog maar niet begrij pen dat het kasteel met alles wat er bij behoorde, de boerderijen en het landvoortaan zijn eigendom was, hoewel Vader Bressant alle moeite had aangewend om het hem duidelijk te maken. Hij gevoelde geen vreugde bij de gedachte aan rijkdom, ten minste niet genoeg om de som bere stemming te verdrijven, waarin hij sedert den dood zijner broeders verkeerde. Eerst na de begrafenis, toen de notaris hem zijn tegenwoor dige positie duidelijk maakte, met alle rechten en verplichtingen daaraan verbonden, nam zijn praktisch karak ter weder de overhand. „Kunt gij mij zeggen wat het land goed waard is vroeg hij. „Ongeveer dertig duizend francs per jaar," zeide de man van zakenmaar buitendien is er nog een kapitaaltje, dal ten minste veertig duizend francs bedraagt. Monsieur Caradec leefde zeer zuinig terwijl hij weduwnaar was, en toen heeft hij dat bespaard. Hij had het bestemd voor zijn beide jongste zonen." „Ja, ik weet wel dat dit zijne bedoeling was," hernam Ishmael. „Veertig duizendGelooft gijdat die som dadelijk beschikbaar is; dat ik die des noods morgen kan ont vangen?" De kleine notaris keek verschrikt bij die vraag. „Het is belegd in effecten, die binnen vier en twintig uur aan de Parijsche beurs kunnen worden te gelde gemaakt; maar ik hoop toch niet dat gij plan hebt te speculeeren. Uw vader heett dat geld bespaard, stuiver bij stuiver mag ik wel zeggen. En wanneer gij die som lichtzinnig gaat wagen „Ik heb geen plan het in de goot te smijten," riep Ishmael uit. „ik zal het ook niet verbrassen of verdobbe len. Maar ik zal u eens toonen hoe geld zich verdubbelen, ja, vertien voudigen kan. Gijlieden, in uw kleine steden en dorpen, te midden der velden, weet niet wat geld betee- kent, kent er de waarde niet van. Een jaar lang reeds, zucht ik naar kapitaal, hoe gering ook. Mijne han den waren gebonden door gebrek aan eenige duizenden francs. Veertigdui zend wordt in Parijs als eene kleinig heid beschouwd, maar met die veertig duizend in de hand en de macht hypotheek te nemen op Pen-tloël „Dieu de Dieu 1" riep de notaris met afschuw. „Pen-Hoël is nooit bezwaard geweestsedert het een chAteau is, sedert het een naam heeft." „Het spreekt van zelf, dat ik de plaats waar ik geboren ben niet wil verliezen, wees daarvan verzekerd, monsieur Ardour. Maar ik moet zoo veel mogelijk partij trekken van het geld dat ik geërfd heb van die erfenisdie mij zoo toevallig ten deel is gevallen." Nadat hij zijn nieuwe positie goed had begrepen, begon Ishmael dadelijk alle mogelijke praktische maatregelen te nemen. Alle, niet bepaald noodige, bediendenwerden ontslagen. Hij droeg de zorg voor het chateau op aan de huishoudster en den major domo een paar oude luidjesdie er reeds tijdens het huwelijk zijner moeder waren. Van de paarden en stalknechts behield hij slechts het hoog noodige. Vader Bressant, die hem steeds vergezelde en de orders hoorde die hij gaf, was trotsch op zijn leerling. „In Parijs hebt gij meer geleerd dan bij mij," zeide hij glimlachend tot den nieuwen heer van Pen-Hoël. Na een leven vol opoffering, was er voor den goeden geestelijke geen vrees voor sterven hij had zich aan die gedachte reeds zoo lang gewend, wanneer hij op winteravonden in sneeuw- of hageljacht „het laatste oliesel" ging toedienen aan een ster venden boer. Hij was dezen avond spraakzaam en zelfs vroolijk, hoewel hij eerst kort geleden den Heer van Pen-Hoël naar zijn laatste rustplaats had gebracht. „Parijs is een harde school, maar men komt er met volharding spoedig vooruit. Het is eene stad, waar vleesch en bloed tot staal worden gehard." „Gij zijl toch nog geen staal gewor den," zeide de priester. „Ik weel dat uw hart nog even zacht is, als in dien tijd, toen gij als kind gewoon waart uw middagmaal naar de hut van armen te brengen, naar een ziek kind of een oude vrouw. En vertel mij nu iets omtrent uw eigen lot, onder het terugwandelen, om in mijn hutje het middagmaal te gebrui ken, dat bepaald reeds sedert een uur gereed is en waar ik reeds dade lijk bij mijn binnentreden, zal ont vangen worden door een reprimande van de oude Nanondie zeker u ter eere een extra schotel zal hebben klaargemaaktharicots panachés bij voorbeeld of een lapin aux choux. Zoo, zoo, en dus zijt gij reeds sedert meer dan twee jaar gehuwd, en gij hebt een mooi jong vrouwtje? Ik hoop dat zij u gelukkig maakt." „Zij is heel goed," zeide Ishmael en is sedert haar huwelijk veel voor uitgegaan. Zij had niets gpleerd was in misère en toch was zij zoo frisch als eene roos die pas geplukt is. Gij zoudt verwonderd zijn over de vorderingen die zij gemaakt heeft. Zij zingt prachtig; in muziek .is zij zeer ver, begrijpt gij, ook heeft zij geleerd zich geheel als dame voor- tedoen." „Maar, Sebastian, de voornaamste vraag is, heeft zij geleerd u gelukkig te maken?" „Ik heb zoo weinig tijd om huiselijk geluk te genieten," zeide Ishmael op min of meer ontwijkenden toon. Sommige avonden heb ik mijn club, en overigens ben ik zoo overstelpt met werk, om teekeningen te maken en begrootingen uitterekenen, dal ik voor huiselijk verkeer geen tijd overhoud. En daar Paquerette harts tochtelijk veel van muziek houdt, gaat zij gaarne naar de opera of een concert, waarvoor haarmuziekineesler haar kaartjes brengt, en dus „Dus dan leeft gij even afgezonderd als die lieden uit de groote wereld, waarvan ik wel eens heb gelezen," zeide de oude man ernstig. „Het is geen gelukkig leven, Sebastian het is hel ware niet. Zulke huwelijken zijn niet gelukkig. Alles moge voor een korten tijd goed gaan, monsieur en madame zien elkander te weinig om te twisten; maar het einde is altijd ellende, somtijds ge paard met schande. Maar nu kunt gij dit alles veranderen. Gij zijt een rijk man, een grondbezitter. Gij zult uwe vrouw naar Pen-Hoël brengen en daar kunt gij dan te zamen ge lukkig leven op den grond waar gij geboren zijt." „Parijs verlaten! Hier, te midden der stille velden leven Bij gindschen haard zitten, zooals mijn arme vader, de handen over elkaar, endusdroo- mende mijn leven nutteloos door brengen! Neen, vader Bressant, daar voor ben ik niet geschikt. Eerst se dert kort heb ik de overtuiging ge kregen dat mijn werk niet nutteloos is en na eenige jaren zijn stempel zal achterlaten op die drukke, woe lige staddie mij herbergde toen ik geen tehuis had. Neenals de levens- laak die ik mij heb opgelegd is afge- loopen, wanneer ik oud en zwak en mijn haren witter zijn dan de uwen, dan kom ik terug, naar mijn gête, om mij in het hoekje van den ouden haard neertezetten en met mijne vrouw te spreken over de lang ver vlogen dagen onzer jeugd, maar tot zoolang moet ik op mijn post blijven en werken. Weet gij wel, vader Bressant, dat ik met behulp van het kapitaal, mij door mijn vader nage laten kans zie mij een groot fortuin te verwerven?" zeide Ishmaelopen hartiger over zijn plannen en voor uitzichten sprekende tot den vriend zijner jeugd, dan hij lot eenig ander mensch zou hebben gedaan. „Mijn patron, die spoedig mijn associé zal zijn, is een eerlijk, maar een arm man. Hij heeft geen kapitaal, is te vreden om van de hand in den land te leven, loonen uit te betalen en te werken voor andere menschen. Maar hij heeft vriendenvrienden aan het hof. Zijn zoogbroederdie vroeger jongen was op eene steenbakkerij in een klein dorp aan de Marnegeniet het volste vertrouwen van den keizer, hij kent alle plannen omtrent een herschepping van Parijs voordat iemand anders er van weet. Van de zen heer heeft mijn patron gehoord van de aanstaande verbouwing van Belleville oude straten die zullen worden afgebroken, nieuwe boule vards die reeds in teekening zijn. Veertig duizend francs, nu tot aan koop van grond in die wijk besteed, zullen binnen het jaar verviervoudi gen en ik heb dus plan eiken stuiver daarvoor te gebruiken, hypotheek te nemenzoo veel mogelijkop Pen- Hoël, om van deze gelegenheid te profiteeren. Dan zal mijn arme bleeke Paquerette eene dame zijn, gekleed in zijde en fluweel, gasten kunnen ontvangen in haar eigen salon, en bewonderd worden," voegde hij er bij, meer tot zichzelf, dan wel tot den priester. „Zal het een eerlijke daad zijn, Sebastian, deze aankoop van land, op grond van particuliere informaties „Waarom niet? Wij zullen den grond koopen voor de tegenwoordige waarde. De toekomst is onze specu latie. Al onze kennis en wetenschap zullen wij aanwendenwij zullen geen fortuin maken zonder er eerlijk voor te hebben gewerkt. Ik moet mijn leven te Parijs slijten, maar zal mijn vrouwtje van tijd tot lijd naar Pen-Hoël brengen om er eenige da gen door te brengen. De reis er heen duurt nu slechts anderhaiven dag. Ik zal haar hier brengen om het huis te zien waarin ik geboren ben, en kennis te maken met den trouwsten vriend dien ik ooit gehad heb." De beide mannen reikten elkander de handde jongste vol moed en hoop in een door hemzelve te schep pen toekomst, de oudste een en al berusting en goedhartigheid. Zij brach ten den avond door bij het vroolijk brandend houtvuur in de huiskamer der pastorie. De September-avond was vochtig en kil en in het hoekje van den haardgaf Ishmael een eer lijk verslag van zijn driejarig verblijf te Parijs. Ishmael vertrok den volgenden ochtend, steeg te Pontorson weder te paard en kwam bij tijds te Fou gères om per diligence verder te gaan. Van daar tot Parijs was het eene reis van vijftien uren, zoodat hel reeds dag begon te worden toen de trein de brug van Asnières passeerde. Het was ruim vijf uur toen Ishmael te voet, in de stille straat te Menil- montant aankwam. De bewoners van het huis waar hij woonde waren steeds zeer vroeg op, en de portier ster die tevens de betrekking van femme de peine voor hel geheele gebouw waarnam, was bezig de sloep te boenen, toen Ishmael binnentrad. Hij knikte haar vriendelijk toe en wilde de trap opgaan, toen de vrouw hem tegenhield. „De sleutel," zeide zij, naar haar hokje gaande waar zij de sleutels bewaarde en de brieven die voor de verschillende bewoners kwamen. „De sleutel?" zeide hij verwonderd. „Mijne vrouw is toch tehuis, niet waar?" De portierster schudde ontkennend het hoofd, en ging spoedig haar werk hervatten om niet verder onder vraagd te worden. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1886 | | pagina 6