„Wat hem bezielt om 's morgens om zeven uur uittegaanbegrijp ik niet," zeide de portier toen Ishmael met den sleutel naar boven ging. De vrouw van den portier schudde bedenkelijk het hoofd. „Hij heeft gisteren avond toen hij uitging een portemanteau meegeno men en mij gezegd dat hij minstens een week wegbleef," zeide zij. „Ik geloof, dat hij den trein heeft gemist en dat hij iemand bij zich had toen hij terugkwam. Ik meen ten minste te hebben gezien dat er iemand, en wel eene vrouw, de trap opsloop, terwijl monsieur Valnois op zijn bla ker stond te wachten." Terwijl de portier met zijn vrouw nog over dit punt spraken opende Ishmael de deur op de entresol en ging in het salon van zijn valschen vriend. Hij dacht er over, hem daar aftewachten, en had verwacht zijn schuldige vrouw daar te zullen vinden. Hij had er nog niet genoeg over na gedacht, om te begrijpen, dat Val nois in geen geval zou trachten, de vrouw van een ander op zijne ka mers te verbergen. Het was immers veel waarschijnlijker dat zij beiden ver van Parijs, zelfs buiten Frankrijk waren gevlucht. En toch was het voor Valnois zeer bezwaarlijk zijn vaderland te verlaten. Hij leefde van zijne pende pen van den journalist, die de nieuwtjes van den dag beschrijft zooals de ar ticles de Paris welke hij in de win kels op den Boulevarden overal waar hij maar dacht iets te zullen hooren, opdeed. Ishmael stond midden in de kamer. Zijn oogen gloeiden van toorn, ge lijk die van een tijger in zijn hok. Het was er warm en bedompt met een geur van jockey-clubhet laatste nieuwe parfumen van koffie en wijn. De fluweelen gordijnen hingen voor de smalle ramenop den haard smeulde nog vuur. Op de tafel ston den de bewijzen van een haastig maal een klein porceleinen koffie- potjeeene wijnflesehhalf volzon der kurk er op, een paar glazen, de overblijfselen van een paté de Périgordeen damast servet ineen gerold, half opgerookte cigarettes lagen hier en daar verspreid tusschen de borden en glazen verwarring wanorde de duidelijkste blijken van een maal a l'improviste twee stoelen, tegenover elkander, een eind van de tafel geschoven. Ishmael schoof een gordijn weg en opende een raam, daar hii het te benauwd kreeg in die atmosfeer. De Valnois was in den afgeloopen nacht niet alleen ge weest. Hij had in gezelschap gesou peerd. Misschien was dat gezelschap nog we) aanwezig en wie dat zou zijn, behoefde hij wel niet te vragen. De deur van de kamer er naast stond aan. Ishmael luisterde of hij ook eenig geluid hoorde, maar te vergeefs, alles was stil. Hij hoorde den geregelden stap van den gendarme op de straat, in de verte het geroep van den straatventerhet gerommel der wielen van de zware karren die naar de markten gingen, en ginder, het klinkklinkklinkvan den metselaarstroffel op de place Belle- chassemaar binnen hoorde hij niets. Toch kon hij niet gelooven dat de kamer ledig was. Zij was daar, zij hield haren adem in, zij wachtte, van zijne tegenwoordigheid bewust zich verbergende, op de terugkomst van haren minnaar, in de hoop dat dan een van die beiden zou vallen, en wel haar echtgenoot. Hij gooide de deur open en trad binnen. Wat een sierlijk gemeubileerd vertrek! Alles even fijn en smaakvol, deluxe van den abbé van Louis Quinze, de incroyable van het Directoire, de verkwister van den ouden zoowel als van den tegenwoordigen tijd. Hij werd woedend en barstte in een schaterlach uit, alsof hij krankzinnig was. Wanneer de hartstochten van een eerlijk, fatsoenlijk man eenmaal tot het kookpunt komenzijn zij he viger dan die van den door drank of opium verhitten dronkaard. „Zijl gij daar mijn engeltje riep hij uit. „Ja, nu begrijp ik waarom gij dien anderen boven mij voortrekt. Om zijn mooie kleeren, fijne manie ren, witte handjes, zijne parfumeriën en glacé handschoenen, fraaie wan delstokken met barnsteenen knoppen, fluweelen kraag en gelakte laarzen. Dat is de waarde, die voor vrouwen zooals gij, het artikel „man" uitmaakt. Voor den dag, infame!" Zij was er niet; maar als een be wijs harer schuld, hing daar de ca- chemiren shawl, haar door haren echtgenoot in den eersten lijd zijner voorspoed gegeven, de donkerroode shawl met den indischen rand van palmbladen. Hoe trotsch was hij niet geweest op dien dag toen hij die had gekocht in den grooten winkel op den Boulevard des Capucines! Welk een genot toen hij de shawl open vouwde en om de elegante schouders zijner vrouw sloeg! Zelfs nu, staande voor het duidelijk bewijs harer schuld, herinnerde hij zich nog hoe gelukkig zij toen was. Maar was zij er toch misschien niet verborgen? Neen, er was geen mensch buiten hem in de kamers van den sybariet. Eene ver nielingswoede maakte zich van Ish mael meester. Van al die fraaie za ken die verwijfde luxedie hem als het uiterlijk teeken van verborgen kwaad toescheen, bleef niets heel. Zijn haat tegen den man, die hem misleid en bedrogen had, was gren- zenloos.De fijne marqueterie-toilet-lafel trapte hij in elkaar; de prachtige spiegel, die zoo meermalen dat hui chelachtige gelaat had weerkaatst, onderging hetzelfde lot; de satijnhou ten bonheur-du-jour, vol minnebrie ven en versierd met ormolu en he melsblauw fluweel, bibelots van por- celein, goud en ivoor, werd door hem tot splinters geslagen. Het ver nielingswerk was in enkele minuten afgeloopen. Ishmael was razend als een wild dier, en stoof de kamer uit, niets anders achterlatende dan een voorraad over den grond ver spreid liggende ivoren haarschuiers, gebroken parfumerie-flacons,papieren, boeken, dassen, operahoeden, alsof er eene aardbeving had plaats gehad. Deze verwoesting, door bem aan gericht, had hem voor een oogen blik lucht gegeven, evenals een man, die aan hevigen kiespijn lijdende, met zijn hoofd tegen een muur loopt. Maar toen hij tol bezinning kwam, was hij nog niets verder gekomen om zijne wraak te voldoen. Hij had slechts naar de ingeving van het oogenblik gehandeld. Hij keerde in het kleine salon terug, bleek, ademloos, geheel buiten zich zeiven. „Ik was hier gekomen om u te dooden of door u te worden gedood," zoo schreef hij met potlood op een, uit zijn zakboekje gescheurd stuk papier, aan de tafel waarop defles- schen en glazen nog stonden. „Ik zal dag noch nacht rusten, voordat het leed, mij door u aangedaanmet bloed is uilgewischt, hetzij het uwe of het mijne. Reken er op, dat gij mij noch in Frankrijk noch in het buitenland zult ontsnappen. De zee is niet breed genoeg om ons te schei den en de wereld te klein voor ons beiden. Ga waar gij wilt en ik zal u volgen. Mijn vader heeft den man gedood die hem zijne vrouw ontstal, welnu, ik ben sterker dan mijn va der en ik heb minder te verliezen. Wanneer hel in ons geslacht een er felijke vloek is om ongelukkig te zijn met onze vrouwendan is het even zeer erfelijk dat wij wraak nemen voor de ons aangedane beleedigingen. Waar wilt gij mij ontmoeten en wanneer? Hoe eerder hoe beter, opdat ik u niet toevallig ontmoet op den publieken weg en, mijzelf vergetende u daar neersla en vertrap zooals gij het verdient. Ik zou dat liever niet doen, want gij hebt mij eenmaal het leven gered, maar het is toch beter voor u, dat gij weet, dat ik een wanhopig man bentot alles in staat." Zijn uitdaging stak hij tusschen de lijst van den spiegel, waar het Valnois, als hij de kamer binnentrad, bepaald in het oog moest vallen. De andere zijde was geheel ingenomen door visitekaartjes; maar aan dezen kant was niets dan de met een forsche hand geschreven uitdaging. HOOFDSTUK XXVI. Eigen schuld drukt zwaar. De vigelant wachtte onder de mar quise op de oude plaats, waar zoo- velen waren in- en uitgegaan; maar onder die allen was er zeer zeker nooit een geweest, die van moord dadiger plannen zwanger ging, en treuriger gestemd was, dan Ishmael op dien kalmen herfst-ochtend. Hij scheen in de laatste paar uren ge heel te zijn veranderd. Zijn gelaat was doodsbleek en het sombere vuur dat in zijne oogen blonk, maakte hem bijna onkenbaar; maar in zijn binnenste was de verandering nog veel grooter en hij gevoelde dat zelf toen hij langs de kerk van Ste. Clo- lilde reed, en het geluid hoorde van de troffels der metselaarshet werk tuig waarmede hij zijn dagelijksch brood had verdiend, maar dat hij voortaan niet meer zou hanieeren. Hoeveel had hij van die l.wee ge houden? Hoe onvoorwaardelijk had hij hen vertrouwd? Nooit had hij wantrouwen gevoeld. Hij had aan hunne eer geloofd, zooals hij in God geloofdeaan de vrouwdie hij uit een leven van ellende en armoede had gereden aan dien manzijn vriend, die hem in dien nacht van de barricades, eene schuilplaats had verleend tegen de kogels der militai ren, den man dien hij vereerde als een genie, als een schepsel van an dere klei gevormd, dien hij niet in slaat rekende valschheid of verraad te plegen. En deze vrouw had hem verlaten, deze man had hem zijne eer ontstolen. De duivel, die in hem ontwaakt was, maakte hem tot een ander mensch. Hij gevoelde de ver andering in zijn binnenste en ver wonderde zich over zijn boosaardige plannen. „Zou het een moord zijn, indien ik hem doodde, als wij alleen waren vroeg hij zich af. „Al ware het een driedubbele moord, dan deed ik het toch. God geve, dat ik hem niet ontmoet, ik zou mijne hand niet kunnen terughouden. Als ik hem in dat zijden bed had gevondenzou ik hem met mijne vuist hebben ge dood of met het eerste het beste voorwerp de hersens hebben ingesla gen. Nu kan ik begrijpenhoe iemand er toe komt een moord te begaan." Hij gaf den koetsier order naar de rue Franche-colline te rijden. Hij wenschte Lisette te spreken en haar te vragen of zij ook iets wist omtrent de vlucht zijner vrouw. Iets zou zij er zeker wel van kunnen vertellen al was hel ook nog zoo weinig, en dat moest hij weten. Wel zou zij trachten hem te misleiden, want dat was zoo hare manier, maar hij zou wel achter de waarheid komen; daarna moest hij denken aan secondanten voor de ontmoeting welke Valnois, naar zijn begriphem niet zou wei geren. De meesten zijner kennissen waren werklieden, maar toch waren er enkele mannen van de pers bij; wel niet rijk, en slechts sobertjes kunnende levenmaar toch mannen, welke Valnois niet als getuigen zou kunnen weigeren. Er was geen kans, hen voor den avond te huis te vin den; en dus wilde hij trachten vóór dien tijd zijn valsche vrouw op te sporen. De rue Franche-colline was op dit uur zeer stil. Iedereendie niets te doen had, was naar het centrum van Parijs gegaanwaardoor de voor steden er zeer verlaten uitzagen. De charculeriezag er, als altijd, keu rig uit; de uitstalling van kluifjes, ham, met strikjes van paarsch lint en witte uitgeknipte papiertjes ver sierd, risten saucijsen, getruffeerde carbonaden, alles lokte den voorbij ganger aan. De charcutier zat in een boek van zijn winkel, eene courant spellende, in afwachting van het middaguur, wanneer hij zijn pot-au- feuwaarvan de geur hem nu reeds uit de naburige keuken streelde, zou genieten. Ishmael ging regelrecht naai de eerste verdieping, en wierp in het voorbijgaan slechts een vluchtigen blik op monsieur Mogue. Hij ging de ellendige trap op, die in een hoek van hel oude huis was aangebracht, en klopte aan de deur van Lisette's kamer, vrij zeker haar op dit uur te huis te zullen vinden. Zij riep niet „binnen," maar na een paar minuten opende zij de deur, gekleed in een peignoir, die er niet bijzonder helder uitzag, een peignoir de fatigue. „Gij, monsieur Ishmael! Groote goedheid! Gij zijt dus terug, en wel zoo spoedig!" „Ja, zoo spoedig en toch te laat," zeide hij. „Dezen morgen met het aanbreken van den dag ben ik teruggekeerd, en ik ben hier gekomen om u te vragen wat gij met mijne vrouw hebt gedaanP" „Wat ik gedaan heb?" riep Lisette uit, met een wel iets overdreven verwonderd air. „Ik weet niet beter of Paquerette is goed en wel, veilig te huis. Waar zou zij anders zijn?" „Zij heeft haar tehuis voor altijd verlaten en dat ruiterlijk geschreven. Zij bemint een ander man, zooals zij mij nooit heeft bemind. Die liefde was alles verbeelding, alles bedrog, liet heeft meer dan twee jaar geduurd eer zij tot die overtuiging kwam maar nu schijnt ze dan ook te heb ben beslist. En mij heeft zij achter gelaten om den minnaar, dien zij boven mij voortrekt, te volgen. Gij had dit moeten weten, moeien zien aankomen, Lisette. Gij vrouwenziet zoo iels dadelijk, als 't ware met een valkenblik, en eene vrouw wordt niet op eens zedeloos. Paquerette was eerlijk en braaf toen ik haar trouwde, eerlijk en braaf toen zij over ons overleden kind weende. Waardoor is die verandering ontstaan Waarom? Ik heb haar nooit slecht behandeld, ben altijd dezelfde voor haar gebleven." Lisette haalde de schouders op met het air van iemand die de wereld kent en zich daarboven verheven acht, in de overtuiging van zich nooit aan bare dwaasheden te zullen schul dig maken. „Wie kan zeggen, waardoor die veranderingen plaats hebben?" zeide zij, ,,zij komen altijd onverwacht. Ja, wij weten allenhoe goed gij voor uwe vrouw waart. Hel is altijd het zelfde te dikwijls hetzelfde. De vrouwen houden het meest van die mannen die hen den eenen dag mis handelen en den volgenden op de knieën nemen en liefkozen. Wij houden nu eenmaal van aandoeningen het ééne oogenblik te weenen en te beven om daarna weder te worden getroost. Zoudt gij ooit iets om uw middag maal gevenindien gij nooit honger gevoeldet? Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DB EBVEN LOOSJES te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1886 | | pagina 6