was zoo gewend dat men, zelfs na de kortste kennismaking, om dat voor recht smeekte, hetgeen zij dan zuch tende toestondmaar deze, een man waarin zij werkelijk belang stelde, een buitengewoon man, zooals madame Jarzé had gezegd hij zweeg. Misschien had zij die kleine opmer king omtrent de buurt waar zij woon de wel gemaakt om hem gelegenheid te geven haar te bezoeken, maar hij profiteerde niet van hare vriendelijk heid. „Woont gij in dit gedeelte van Parijs?" vroeg zij. „Neen, ik heb een oud huis in de Place Royale." Hoe vreemdHoudt gij werkelijk van oude huizen, gij die zooveel nieuwe gebouwd hebt?" „Misschien is dat juist de reden, dat ik er zooveel meê opheb. Die eentonigheid van de moderne parijsche huizen wit en koud en schitterend te klein voor een paleis en te groot een gezellig te huis. Mijn oude, met zwart eikenhout beschoten kamers in de Place Royale zien er huiselijk uit en daar houd ik van." Maar zijn die niet te groot voor een ongehuwd man? „Niet te groot voor mijne boeken". „Gij hebt dus eene bibliotheek?" vroeg Constance onwillekeurig op hoogen loon. Zij kon niet anders, dan zich ver wonderen over eenige beschaving bij een man, die zijne loopbaan was be gonnen als een rondreizend metselaar. „Gedurende ruim achttien jaar ben ik bezig, boeken te verzamelen het zijn mijn beste vrienden zij teekenen de verschillende tijdperken van mijn levenzij zijn voor mij een kalender van de jaren die voorbij zijn. Gij kunt u niet voorstellen, hoe welsprekend zelfs de rugtitels voor den eigenaar zijn." „Het is zeer interessant, om op die wijze, een verzameling bijeen te brengen, langzaam van jaar tot jaar, in plaats van opeens een bibliotheek en bloc te bestellen!" zeide Constance. Wanneer zij zich eene bibliotheek van een millionair-aannemer zou heb ben voorgesteld, dan was dit een hooge, groote kamer met gebeeldhouwde boekenkasten met klassieke bustes, er op en gevuld met een massa prachtig gebonden boeken, door den boekhan delaar uitgezocht. Het scheen dat deze man de boeken waardeerde om hel in wendige, dat hij ze voor zich zelf had gekozen, een voor een. Werkelijk, hij was een vreemdsoortig man in zijn soort. „Goeden-nacht." „Goeden-nacht." Zij gaven elkander de hand door het open portier van het rijtuig en de brougham reed naar de zijde van den doorgang onder de arc, die er in het heldere Maartsche maanlicht wit en hel der uitzag, gebeeldhouwd met voor stellingen van overwinningen die vroe ger waren behaald, sprekende van tijden van heldenmoed, veel schitteren der dan die in de dagen van het tweede keizerrijk. En ook die waren voorbijevenals de sneeuw van den vorigen winter, en Frankrijk moest op nieuw het hoofd buigen, ziende dat hel keizerrijk onmachtig was. Had het zich niet verbonden om een keizerrijk le stichten tusschen de twee Amerika's, en was het er niet met smaad en schan de afgekomen? Hadden de Vereenigde Staten Frankrijk niet gewaarschuwd, niet gevraagd om met zijn leger te vertrekken, voordat er erger dingen zouden gebeuren En Frankrijk had zich door Wilhelm Bismarck laten blinddoeken, en werd kwade vrienden met Italië. Werkelijk, de roem van Israël was vervlogen en Ichabod was het woord dat daar op gindschen Are de Triomphe stond geschreven, in mistieke letters, die slechts door de verstandigen konden worden gelezen. Lady Constance zat in haar rijtuig, zuchtende, niet over de verdwijnende grootheid van het keizerrijk, maar over eene haar te wachten teleurstel ling. Zij had dien millionair gezien, waarover iedereen haar sedert een half jaar had gesproken en omtrent wien madame Jarzé gezegd had, dat hij er reeds sedert geruimen tijd naar had verlangd haar te ontmoeten. En nu hadden zij elkander ontmoet en had den afscheid genomen, zonder een enkel woord van zijn kant omtrent een tweede kennismaking. Zou het mogelijk zijn, dat Lady Constance voor het eerst in haar leven er niet in was geslaagd, een gunstigen in druk te maken op een vreemdeling van de andere sexe. Dal was haar nog nooit gebeurd. Als dat zoo was, dan zou het voor haar iets geheel nieuws zijnnieuw en van éene kant beschouwd, niet onaangenaam. Vrou wen, die gewend zijn steeds te wor den aangebeden, willen ook wel eens iets anders. En hier was een man geheel ver schillend van andere mannen en daar door belangwekkend. Hjj had haar gezien en het was hem blijkbaar ge heel onverschillig of hij haar ooit zou terugzien. En toch, toen zij aan elkander werden voorgesteld, toen hunne oogen elkander hadden ontmoet, was hel haar voorgekomen alsof die eerste ontmoeting voor beiden was geweest als een electrische schok, eene ver rassing, eene openbaring, bijna eene herkenning, eene voorbeschikking dal zij elkander moesten ontmoeten. „Wat, zijl gij het?" meende zij in zijn oogen te hebben gelezen. En hij had haar laten vertrekken, zonder de gewone vraag, ot zij hem wilde toestaan haar te bezoeken. Was hij verlegen, niet wetende hoe zich te gedragen, onbekend met de gewone beleefdheidsvormen? Zij ge loofde hel niet. Zijne manieren waren vol zelfvertrouwen en gemakkelijk. Hij was ernstig, maar niet stug. Ilij sprak zeer openhartig over zich zelf, zonder in 'l minst verlegen te zijn door haar hoogeren stand. Ilij had niet de minste moeite gedaan om de kennismaking voort te zetten, natuurlijk omdat hij er geen belang in stelde haar weder te zien. Wel kon hijindien hij wilde, madame Jarzé er toe krijgen om hem eens meêle- nemen naar de Villa in het Bois, maar dat scheen haar toch toe, een omweg te zijn, orn in gezelschap te komen van eene dame, die hem duidelijk genoeg te kennen had ge geven, dal zij hem gaarne zonder lusschenkomst van anderen zou ont vangen. „Ik moet hel er voor houden dat hij zoo vol is van zijne bruggen en viaducten, dat hij geen lust heeft in het gezelschap van vrouwen," zeide Constance tot zichzelf, terwijl zij haar met bont gevoerden mantel dichter om zich heentrok, voordat zij voor hare woning uitstapte. Het was eene zaak, die op een zoo kalm gestel als dat van Constance Danetree, geen vijf minuten invloed zou hebben gehad, naar men zou kunnen denkenen tochtoen zij hare kamenier had ontslagenzette zij zich voor het vuur in hare kleedkamer starende in de brandende kolen. Zij wist, dat het nutteloos was le trachten in slaap te komen daartoe was zij veel te opgewonden. Zij bleef zitten tot het dag werd, met hare voelen in pantoffels op het haardijzer, hare Indische zijden ochtendjapon achte loos om zich heengeslagen hel haar in een knot saamgebonden, bleek, ernstig, gelijk eene Sibylle die in het boek van het noodlot leest, zooals het geschreven staat in de langzaam uitstervende flikkeringen van het vuur. Wat was het, wat beteekende die plotselinge koorts, die zij nooit te voren had gevoeld, dit voortdurend denken over een onderwerp, die eentonigheid barer verbeelding die haar steeds hel zelfde beeld voortoo- verde, dat donkere, romeinsche gelaat rnet die schitterende oogen, die ernstige lippenoverschaduwdmaar niet be dekt, door een zwaren zwarten knevel Wat was hetdeze plotselinge heer schappij over haar door een man dien zij eenige uren vroeger nimmer had ontmoet? Zes uur vroeger had zij hem op straat kunnen tegenkomen zon der hem te kennen of op hem te letten. En nu kon zij hem maar niet vergeten, hoewel zij slechts enkele oogenblik- ken over onverschillige zaken hadden gesproken. Zijn beeld beheerschte hare verbeelding, hare gedachten waren er mede vervuld. Ilij was daar, naast haar, voor de haard. In hare verbeelding was zijne tegenwoordig heid daar zoo zeker, alsof hij werkelijk naast haar zat. Wanneer en waar zou zij hem weder ontmoeten! Allerlei kansen berekende zij; hetzij de plaats hunner rencontre in het heldere zon licht, of in de bleeke maneschijn zou zijn; maar dal voelde zij, dat zij dien man, dien zij voor het eerst had gezien, hartstochtelijk liefhad. Maar wat beteekende dit alles? Had zij zoo iets misschien wel eens in een roman gelezenen toenom de dwaasheid, de onmogelijkheid ervan gelachen? Kon dal liefde zijn op het eerste gezicht, liefde ongevraagd gege ven, voor een mandie als een gewoon metselaar had gewerkt? Bah! de gedachte was stuitend. Een oogenblik van toorn, van verontwaardiging over haar eigen dwaasheid, en plotseling het hoofd trotsch opheffende, riep zij uit: „Ik wil aan dien man niet meer denken Een oogenblik later echter liet zij het hoofd weder op de borst rusten en staarden die oogen opnieuw in de uitgaande vlammen „Ik heb er zoo dikwijls over gemijmerd sedert ik volwassen was, of ik ooit zou gevoelen wat liefde is dacht zij. „Zou het ten laatste nu toch zoo zijn?" Na verloop van eenige oogenblikken, begonnen hare oogen le schitteren. „Ja, die tijd is gekomen is nu daar en het moge goed of kwaad zijn, ik heet den vreemdeling wel kom." HOOFDSTUK XXX. Mijn geliefde is de mijne en ik behoor hem toe. De groote tentoonstelling op het Champ de Mars werd op 1 April, den bepaalden dag, geopend, maar dat tooverpaleis, waarover het volk den geheelen winter had gesproken, deed zich nog voor als een chaos van planken, zeildoek en werklieden van allerleislag. Die moorsche paleizen, chinesche paviljoens, restaurants, café's en wijnhuizen, die zich aan het einde van het terrein bevonden die later zoo beroemd werden en meer aandacht trokken dan alle kunstschat ten in het hoofdgebouw bestonden nog slechts op papier en in de ver beelding van journalisten, die reeds spraken, van allerlei luxe en heerlijkheid die eerst later zouden komen. In een scherpen oostenwind en te midden van het geluid van hamerslagen, het al- en aanloopen van werklieden, verscheen hel keizerlijk trio keizer, keizerin en de jeugdige prins en werd de tentoonstelling voor geopend verklaard. Maar er was geen keizer lijke speech. De Luxemburgsche queslie was een wolkje aan den politieken horizont, terwijl er ginds op den vulcanischen bodem van Mexico een volslagen duis ternis heerschte. Het was in geenen deele een gelukkige tijd voor keizer lijke welsprekendheid; dus werd de wereldtentoonstelling in alle stilte ge opend, behalve het geklink der hamers. Lady Constance Danetree, die niets le verzuimen had, behoorde natuurlijk lot de eerste bezoekers van het nieuwe gebouw. Zij gaf echter niet veel om tentoonstellingen, daar zij er reeds verscheidene had gezien. Zij verklaar de, dat zij zich doodelijk verveeld had op de groote tentoonstelling van 1862, die haar vreeselijk was tegengevallen, vergeleken met die in het kristallen paleis, de tooverachtige scène in Hyde Park, wapperende vlaggen bloeiende boomen, springende fonteinen, alles onder een schitterend glazen dak. Ja, zij was toen een kind, spoedig tevreden; en in 1852 was zij een jonge, pas gehuwde vrouw die aan den arm van haren echtge noot rondwandelde. En nu in zeven en zestig verklaarde zij dal zij oud werd en dat zij om al de merkwaar digheden, die van de vijf werelddeelen daar waren bijeengebracht, niets gaf. Maar in Parijs had lady Constance spoedig geleerd, dat zij veel moest doen om andere personen te gerie ven, wilde zij ten minste niet ge heel alleen blijven staan. Zij koos dus hel eerste. De Jarzé's, die er op stonden, haar intieme vrienden te zijn of zich er althans voor uitgaven, dwongen haar met hen op den eer sten dag naar de tentoonstelling te gaan en zij liet zich dien dwang wel gevallen, liever dan hen onaangenaam te zijn. Zij had een flauwe hoop en die maakte dat bezoek op den eersten dag minder onaangenaam dat zij er waarschijnlijk Ishmael zou zien de man die zooveel belang stelde in alle practische zaken zou zeer zeker tol de eerste bezoekers behooren. Als hij er was, dan zou het nog lang niet zeker zijn dat zij hem ontmoette, want het terrein was zoo vreeselijk groot. Maar het kon toch zijn dat zij hem zou zien en die gedachte ver zoende haar met het plan. Zij invi teerde de Jarzés op 1 April bij haat te komen mntbij ten en was geduren de den maaltijd buitengewoon vroo- lijk. Het dejeuner was prachtig, zoo als men dat kon verwachten bij eene dame die rijk was en haar geld goed wist te besleden. „Ik ben nieuwsgierig of uw vriend monsieur Ishmael heden op de tentoon stelling zal zijn zeide zij losweg, toen. zij afreden. Er woei een oostenwind, de hemel was grauw en bewolkt, maar door de gedachte, dat zij hem zou ontmoeten, scheen haar alles helderen vroolijk toe. Amelie keek haar een oogenblik scherp aan, veel scherper dan men zou verwacht hebben vaneen petite frimoussechilfonnée, ondereen wolk van goud-blond haar. „Monsieur Ishmael is juist de laatste persoon, dien ik op de tentoonstelling verwacht," zeide zij, „want ik houd het er voor dal hij er wel genoeg van zal hebben. Hij is een man die overal gezien is en dus zoo dikwijls als hij wilde op de terreinen van de aanslaande tentoonstelling is geweest. Ik geloof zelfs dal men hem om raad heeft gevraagd bij het opstellen der gebouwen, en dat hij er toezicht over heeft gehouden." Madame Jarzé keek haar jongste dochter aan met een goedkeurenden blik. „Monsieur Ishmael en mijne Amelie zijn groote vrienden", zeide zij. „Het is verwonderlijk zooveel belang als het kind stelt in de groote bouwkundige ondernemingen. Eenige dagen geleden vond ik haar studeerende in een groot boek over architectuur van bruggen en kanalen." „Er komt eens een tijd dal men genoeg heeft van chiffons," zeide Amelie op senlimenteelen toon. „En wanneer is dat vroeg Horlen- se scherp. „Als de modemaakster verder cre- diet weigert voor nieuwe japonnen, of wanneer men op een bal gebrek heeft aan cavaliers?" Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem V

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1886 | | pagina 6