Tweede Blad.
van WOENSDAG 13 October 1886.
DOOR EIGEN KRACHT.
Naar het Engelsch door M. E. Braddon.
54)
„Ik geloof niet dat wij hier nog
ruimte zullen vinden," zeide lady
Constance.
„Denkt gij dit?" zeide de carmag
nole haastig. „Blijit u liever in den
maneschijn zittendan zal ik u hier
iets brengen voor uw souper, of
denkt u dat het te koel zal zijn
,,Te koelDe almospheer is be
paald heerlijk na die enorme hitte
in de balzaal. Als het niet te veel
van u gevergd iszou ik liever hier
blijven zitten."
In den koelen schaduwrijken tuin
waren hier en daar prieeltjes waarvan
enkelen reeds waren ingenomen door
hendie liever in een verborgen
hoekje têle-a-tête wilden souperen,
al was het ook nog zoo bekrompen
dan in de hel verlichte balzaal.
De carmagnole zocht het mooiste
plekje op een rustieke bank, voor den
nachtwind beschut door allerlei Iraaie
slingerplanten.
Lady Constance nam plaats terwijl
de carmagnole er op uitging om iets
voor het souper machtig te worden.
Hij behoefde niet ver te gaanwant de
bediening was onberispelijken bin
nen eenige minuten was er een
knecht tot zijn dienst, die de kleine
rustieke tafel dekte en de uitgezochlste
lekkernijen bracht,benevens een groote
glazen vaas met champagne frappé.
Uil de groote tent klonk het ge
luid van eene menigte stemmenhet
geleek den toren van Babel. Zoo even
was het deiyasqué geweest. La Belle
Hélène in de persoon van de baronesse
Clavaroche stond in het midden om
hare gasten te verwelkomen. Onder
die menigte bevonden zich eenige
der grootste en hoogst geplaatste per
sonen van Parijs. De keizer was er
niet; zijn wankelende gezondheid was
een voldoend excuus voor hem, om
geen particuliere feesten bijtewonen.
Ook de keizerin, die nooit met ma
dame Clavaroche had kunnen syra-
palhiseerenwas afwezig. Maar die
allerhoogsten uitgezonderd, was er
geen naam van rangof hij was op
hel bal der barones vertegenwoordigd.
„Een schitterende scène," zeide
Constance naar de groote tent ziende.
Noch zij, noch de carmagnole hadden
zich gedemasqueerd.
„En morgen blijft van dit alles
niets over dan de herinnering,"
antwoordde hij ernstig. „Gelukkig zij,
die aan die herinnering een gelaat
kunnen verbindendat zij liefhebben
en dat niet slechts een voorbijgaande
gril is."
„Zal de herinnering voor u bitter
of zoel zijn, monsieur Ishmael?"
vroeg Constance,hem glimlachend door
haar masker aanziende.
„Gij kent mij dus?" zeide hij min
of meer verwonderd.
„Meent gij dan dal een stukje zwart
fluweel voor uw gelaat u onken
baar maakt? Gij zoudl al een zeer
alledaagsch persoon moeten zijn,
indien gij u zoo gemakkelijk kondet
masqueeren."
„Gij hebt mij dus van het eerste
oogenblik af herkend zeide bij
zijn masker afnemende, en haar met
zijn donkere oogen, vol gevoel, aan
ziende, zooals zij daar halfin het maan
licht en half in de schaduw aan de
kleine tafel zaten.
„Indien alle gasten van madame
Clavaroche even weinig om het
souper hadden gegeven als deze twee,
dan had de feestmaaltijd evengoed
als op het tooneel, kunnen bestaan
uit geschilderde vruchten en ledige
bekers. Lady Constance had een halve
perzik gegeten en haar metgezel had
een glas champagne gedronken
overigens gebruikten zij niets. De
oplettende bediende, ziende dat zij
niets meer gebruikten, nam spoedig
die op de tafel slaande schotels weg
om die naar het andere einde van den
tuin te brengen waar een colombine
en een mexicaansche postiljon iets te
eten hadden gevraagd.
„Ja van het begin af herkende
ik u."
„En gij hebt aan mij de voorkeur
gegeven boven al die heeren, die
zich in uwe nabijheid bevonden, eeni
ge der meest beroemde namen in
Frankrijk?"
„Die groote heeren zie ik dagelijks,
en gij zijl een vreemdeling. Hel nieuwe
trekt altijd aan."
Zij sprak op zeergemakkelijken toon
gracieuskalmschooner dan eenige
anderevrouw te midden dier menigte
schoonen. Maar haar hart sloeg ge
weldig. Zij gevoelde dat deze man, die
haar zoo lang en met bepaald opzet
had vermedenzich heden avond niet
met haar zou bemoeienzonder daar
bij een bepaald doel te hebben. Mis
schien zou die bedoeling spoedig
blijken. Intusschen moest zij zich,
als vrouw, zoo koel als marmer
voordoenzij mocht dus niet te veel
vragenniet doen blijken dat zij eenig
belang in hem stelde en het doen
voorkomen alsof zij alles slechts uit
nieuwsgierigheid vroeg.
„Het is zeer vriendelijk van u,
dat gij u herinnert dat het reeds
lang is geleden sedert wij elkander
hebben ontmoetzeide Ishmael, en
voegde er toen fluisterend bij,
„mij is die tijd erg lang gevallen,
zoodat ik reeds begon te vreezen,
dat het slechts het begin was van een
hopelooze toekomst."
„Werkelijk!" zeide lady Constance
luchthartig„en toch moet ik zeggen
dataangezien uwe terugtrekking uil
gezelschappen uit eigen vrijen wil ge
schiedde gij geen recht hebt u te
beklagen. Men had mij ook gezegd,
dat gij onder de enkelen waartdie de
uilnoodiging der barones voor heden
avond niet hadden aangenomen?"
„Dat is ook volkomen de waar
heid."
„En toch zijt gij hier?"
„Ja, toch ben ik hier. Een paar
uur voor dal ik hier kwam had ik
er nog hoegenaamd geen plan op.
Lady Constancekunt gij u voorstellen,
dat de omstandigheden in het leven
van een man binnen een paar uren
geheel kunnen veranderen? Dat een
man die een slaaf vras, gebonden en
geketend aan eene verplichting uit het
verleden, zich plotseling vrij kan ge
voelen maar de ketting springt
en hij is zijn eigen meester. Dat is mij
in mijn leven gebeurd. Ik ben mijn
eigen meester; vrij om te gaan waar
ik wil; om te gaan met wie ik wil;
vrij om een schoone en edele vrouw
te beminnen en haar voor mij, zoo
mogelijk, te winnen."
Hij leunde op de smalle tafel, en
keek haar in de oogen. Nooit had
dat donkere, goed gevormde gelaat
er schooner uitgezien, als onder die
scharlaken phrygischemuts, vroolijk,
met oogen schitterend van genot.
Constance sloeg hare oogen neer
voor dien doordringenden blik. Zij
trachtte zich goed te houden en hare
verlegenheid te verbergen.
„Gij zijt dus van gedachte veran
derd, sedert verleden Juni toen gij
aan mademoiselle Jarzé verteldetdat
gij geen plan had ooit te trouwen
„Ja; want in die dagen rekende ik
mij nog verbonden aan eene oude
verbintenis. Maar nu ik weet dat die
reeds lang is verbroken, dat ik vrij
ben, reeds sedert jaren vrij ben
hoewel ik het niet wist is het
geheel anders."
„Gij spreekt in raadselen," zeide
Constance.
„Zal ik duidelijker spreken vroeg
hij, nog dichter bij haar komende en
zijne stem tot fluisteren latende dalen,
alsof hij bang was dat de bladen der
magnolias hem zouden verstaan, „zoo
duidelijk, eenvoudig en waar, als
het een eerlijk man past? Ik heb u
van het eerste oogenblik af bemind
ConstanceYan die eerste ontmoe
ting in een parijsch salon heb ik u
bemind. Van dal oogenblik was ik
uw slaaf uw aanbidder. Ik had
mijn ideaal gevonden de verwe
zenlijking eener oudezeer oude
droom; de eenige vrouw welke ik
op deze wereld kan eerbiedigen en
liefhebben. Ik had haar gevonden
ja, maar te laat! Ik was verbonden
of althans ik meende mij verbonden
door dien ouden band. En toch
ging ik voort met u zooveel moge
lijk te ontmoeten en bleef u lief
hebben hoewel mijne lippen geslo
ten bleven en naderde dus meer
en meer den rand van den afgrond
van oneer. Ik had dien vroegeren
band, waarvan de wereld zoo weinig
wist, wel over hel hoofd kunnen zien
ik bad het verledene kunnen verge
ten. Ja, dit werd mij door satan
meermalen ingeblazen, maar ik wil
de er niet toe overgaan, en zoo
kwam de dag, dat ik gevoelde niet
verder te mogen gaan, dat ik mij
van dat gedroomde paradijs moest
losrukken ten koste van alles. En toen,
in de hoop, dal gij gissen zoudt,
dat ik de slaaf was der omstandig
heden, vertelde ik u, dat ik nimmer
wenschte te trouwendaarop ver
liet ik uw huis met het vaste voor
nemen mij nooit weder in uwe te-
genwoodigheid te wagen. Sedert heb
ik als kluizenaar geleefden nu ben
ik vrij, lady Constance vrij om,
zoo mogelijk, een edele vrouw de
mijne te kunnen noemen!"
Hij nam hare hand in de zijne
en bracht die, zonder dat zij terug
trokaan zijne lippen. Hij was naast
haar gaan zitten zoodat de tafel niet
meer lusschen hen stond.
„Constance, geeft gij mij geen
enkel woord van hoop?"
„Is die band waarvan gij spraakt,
werkelijk verbroken vroeg zij ern
stig. „Hebt gij het recht, mij om
lielde te vragen?"
„Die band is verbrokjp door
den dood."
„En is er in uw verleden niets
geen oneergeen smet welke
uwe waarde verminderen kan in de
oogen eener vrouw zooals ik
„Smet nog vlek kleeft op mijn
vorig leven. In mijne handelszaken
kan geheel Parijs u zeggen wie en
wat ik ben. In het staatkundige ant
woord ik*voor mijzelf. Ik heb mijzelf
niets te verwijten
„En gij bemint mij werkelijk
„Zooals slechts zelden een vrouw
werd bemind."
„Dat verheugt mij," mompelde
zij, terwijl hij zich voorover boog
om zijn lot te hooren. „Ik ben innig
gelukkig, dat gij mij lief hebt, Ish
mael, want ook ik beminde u reeds
den eersten avond dat ik u heb ont
moet. Ik wist toen dat mijn lot was
beslist. God zij gedankt, dat ik mij
niet heb bedrogen."
HOOFDSTUK XXXVII.
Dat hij drinke en zijne armoede
vergete.
Een half uur^ later begon het feest
minder geanimeerd ie worden. Boven
de veelkleurige lichten in den tuin
rooskleuige, azuurblauwe en am
berkleurige en smaragdgroene
verscheen de maan, helder als de
dagen bescheen de menigtedie
steeds voortging met lachen en praten
in de groote ronde tent. De be-
daardsten onder die nachtvogels
gingen naar huis, geschrikt van dat
bleeke licht in het Oosten. Verwelkte
schoonheden hadden hunne maskers
weer voorgedaan. De geheimzinnig
heid was op zijn hoogst; eenigen
van hen die nog blevenwaren nog
gemakkelijker op een dwaalspoor
te brengen nadat zij van de Clava
roche- champagne hadden gedronken
die de beste was welke ooit uit de
dokken was gehaaldwaar men
reeds, voordal de aristocratische
nacht ten einde liep, druk aan 't
werk was voor een schamel stuk
brood. In de balzaal danste men
steeds voort op de maat eener vreemde
wilde muziek, wanklankig, bijna
diabolisch, evenals de muziek waar
bij in het spookuur de heksen
rondom den ketel dansen. De menigte
werd meer en meer opgewonden,
zoodat men dan ook door de spiegels
aan de murenmoest denken aan een
karnaval zonder einde.
De klokken van Parijs sloegen
drie uur toen Ishmael de balzaal
weder betrad om Lady Constance
die op zijn arm leunde naar haar
rijtuig te geleiden. Langer dan een
uur hadden zij te zamen in de schaduw
der magnolias gezeten, terwijl andere
luchtige gasten hen voorbijgingen
zonder hen te merken. Hij had haar
zijn echten naam meêgedeeld en de
geschiedenis zijner jeugd te Pen-Hoël
de jaloerschheid zijner stiefmoeder
en zijns vaders onverschilligheid. Hij
had zelfs niet geschroomd om te spre
ken van de schandelijke vlucht zijner
moeder, hoewel hij dit onderwerp
slechts even aanroerde, fn bijzonder
heden daarover, trad hij niet; alleen
liet hij doorschemeren dal de schuld
aan de onheusche en onverschilige
houding zijns vaders lag.
Maar van zijn huwelijk en de schuld
van Paqueretle zeide bij niets. Naar
zijn begrip was het voldoende dal hij
had gesproken over een band die nu
was verbroken. Constance kon dan
baar eigen gevolgtrekkingen maken.
Hij kon er niet toe komen om over
de bijzonderheden van zijn ongeluk
kig huwelijksleven te spreken.
En nu was het tijd om voor enkele
uren te scheiden met de zoete over
tuiging van elkander dagelijks te
ontmoeten, tot dat hun huwelijksdag
zou aanbreken en hen voor het leven
zou verbinden. Beiden waren even
zeker, dat zij bestemd waren elkan
der hier op aarde loetebehooren.
Beiden hadden ondervinding in de
wereld opgedaan en gevoelden zeker
zich niet in elkander te vergissen.
Toen zij de balzaal doorgingen
ontmoetten zij Amelie, met haar