driehoekigen hoed scheef op het hoofd
en een paai' oogen die van ondeugend
heid schitterden.
„Wat een pret!" zeide zij lot lady
Constance, „de twee dichters zijn
hier. De kleine vicomlegekleed als
Ronsard in een fraai cosluum. Hel
eenige wal het legen heeft is dat hij
aan iedereen de beteekenis moet
meêdeelen, want negen van de tien
personen wisten hoegenaamd niet wie
Ronsard wasde menschen zijn ook
zoo onwetendvoegde de colombine
er verachtelijk bij.
,,.)a, in bet algemeen is het publiek
onwetendzeide Kéralry lachend.
Ik geloof niet, dat gij ook veel wist,
wie en wat Ronsard was, voordat
ik het u een halt uur geleden heb
verteld. JaLady Constance zij zijn
beiden hier de arme man die op
een vlieringkamertje woont en hel
elegante persoontje, dal zich voordoet
als de roodste onder de rooden de
petit crevé en de teinturier en ik vrees,
afgaande op de wijze waarop de
teinturier daareven de Clavaroche-cog-
nac aan het buffet aansprak, dal er eene
uitbarsting zal plaats hebben voordat
hij het bal verlaat."
„Hoe is hij hier gekomen vroeg
Constancedie geheel op de hoogte
was van dat letterkundig gesprek in het
Quartier Latin.
„Ik kan wel gissen hoe het is gebeurd,"
riep Amelie uit, die er altijd opuit
was informatie te geven. „Hortense
heeft de arme kleine vicomte overge
haald eenige verzen te schrijven be
treffende dit bal, beschrijvend, satiriek
personeel, iets om half Parijs op de
been te brengen enzijn eigen on
bekwaamheid kennendeheeft hel
onbeduidende persoontje eene invita
tiekaart van madame Clavaroche weten
machtig te worden en zijn vriend uit
het Quartier Latin, hier gebracht
de dichter van „Mes nuits blanches."
„Mes nuits blanches!" herhaalde
Ishmael. „Wat weet gij van den man
die dat boek schreef, mademoiselle?"
„Ah! Monsieur Ishmael," riep
Amelie uit, „zijt gij dat? Hoe durft
gij hel wagen de vrijheidskap te
dragen in een huis dat op en top
keizersgezind is? Wat ik weel van
den schrijver van „Mes nuits blanches?"
Zeer weinig; maar hij en monsieur
de Kératry gaan als broeders met elkan
der om."
„Gij kent dus Hector de Valnois
zeide Ishmael„en hij is hier heden
avond?"
„Een man die een boek beeft
geschreven getiteld: „Mes nuits
blanches" is hier heden avond, gekleed
als Francois Villon en naar ik vrees
is hij niet in een toestand om de muzen
eer aan te doen," hernam de Kératry.
„Maar dat doet niets ter zake, daar
onze grootste lyrische dichter het voor
beeld van liederlijkheid heeft gegeven.
Ware Villon hier in levenden lijve
tegenwoordig, dan zou hij ongetwij
feld even dronken zijn als zijn navolger.
De man dien ik bedoel, noemt zich
geloof ik monsieur Nimporte en woont
in een kleine straat achter het Luxem
bourg. Kent gij zijn waren naam en
zijne geschiedenis?"
„Ik wist iets van hem eenige jaren
geledenantwoordde Ishmael, terwijl
hij met Constance gearmd door de ves
tibule ging.
Het voorplein was vol rijtuigen en
de deftige straat was geheel verlicht
door de lanlaarnen der talrijke rijtui
gen. Lady Constance en haar cavalier
stonden te zamen onder de marquise
te midden der oranjeboomen en
rozenstruiken, die aan beide zijden
van den breeden trap waren geschaard,
zich gelukkig voelende in de zalige
gedachte hunner aanstaande vereeni-
ging. Ishmael's genot was echter niet
overmengd met smart. Hij dacht aan
zijn valschen vriend, den verrader,
den verleider, den verwoester. Hij
wachtte met koortsachtig ongeduld
op het oogenblik, dat hen ten laatste
man legen man zou doen staan, en dat
na lange jaren en in een balzaal.
Wat kwam het er op aanwaar zij
elkander zouden onlmoetenmits dat
zij tegenover elkander stonden met
den degen in de hand en het
parool zou luiden, „een van ons
beidenToen hij afscheid van Constance
nam aan het portier van het rijtuig en
hij haar nog eenmaal de geganteerde
hand kustehad hij iets sombers in
zijn blik. Voordat er een nieuwe dag
zou zijn voorbijgegaankonden al zijn
illusies hebben opgehouden te bestaan
en hij een bloedigen dood zijn gestor
ven.
Hij keek het rijtuig na zoolang hij
het zien kon en ging toen naar de
balzaal terug en naar den tuin om te
zoeken naar den vijandwiens aange
zicht hij niet bad aanschouwd sedert
zij vriendschappelijk met een hand
druk waren gescheiden. Met hoeveel
ijver hij in de laatste jaren ook naar
dien man had gezocht, en daarbij
de politie en andere speurhonden had
gebruikt, het was alles vruchteloos
geweest. Geen zijner huurlingen was
geslaagd. En nu, op dezen avond,
den gelukkigsten avond dien hij in de
laatste jaren had beleefd, hoorde hij
dat de verrader met hemden belee-
digden echtgenoot, onder één dak was.
Hij dacht aan Paquerette in de dagen
toen zij nog onschuldig en onbedorven
was, het kwade niet kennende. Hij
dacht ook aan hun kinddal in het
graf lag, aan Paqueretle's doodaan
de vreeselijke geschiedenis welke hij
eenige uren geleden had gehoord
dien eenzamen dood op een niet
zeewaardig schip, ver weg in de
Stille Zuidzee. Moest hij dien man
sparenwanneer zij tegenover elkan
der stonden?
Hel was in den tuin, het gebeld
toevluchtsoord voor droomers en
drinkers, voor hen die meer genot
vonden in tabak en absinth of kirsch,
dan in het gezelschap van dames
het was daar dat Ishmael zijn vijand
zocht. De tuin was overvol van maskers
en zag er, toen de dag aanbrak,
spookachtig uitvooral bij den ingang-
van de groote tent waarbinnen alles
leven en vroolijkheid was. Ishmael
wandelde langzaam op en neer te
midden der menigte maskers die nog
waren gebleven. Dan was hij hier,
dan weder elders, totdat hij eindelijk
bij een fontein kwam een groot
marmeren bassin met eene Triton
welke het water hoog opspoot in de
heldere morgenlucht. Op den rand
van het bassin zat een slecht ge
kleed man. Hoed, jas, schoenen en
broek, alles was even versleten en
hij droeg een das, die veel geleek
op een strop om te worden gehan
gen. Een mager, uitgeteerd persoon
lileek, met lange grijze haren, die
door den morgenwind rondom zijn
hoofd speelden; zijn lichtblauwe oogen
stonden hol, het gevolg van koorts
en van den drank.
„Bravo, mailre Francois!" riep
het kleine gezelschap, terwijl de dich
ter ophield.
Ishmael stond buiten den cirkel
en keek naar dat bleeke, ingevallen
gelaatnaar die bevende handen
waarmede de dichter eene flesch aan
nam en zich een glas champagne
inschonk.
„Gij moet weten, heerendat
Veuve Cliquot en ik sedert jaren
vreemdelingen voor elkander zijn,"
zeide hij met zijn dronkemans slem
„a ta santé, ma belle veuve; gij zijt
de eenige troost van den dichter."
Hij nam een flinke teug en smeet
toen zijn glas met zooveel geweld in
de fontein dat het in splinters vloog.
„Een joodsche bruiloft," riep hij
uit, „het symbool van eeuwige ver-
eeniging het huwelijk: van den
dichter en de koningin der wijn
gaarden la belle Cliquot."
Daarop begon hij opnieuw aller
lei verzen te recileeren, alles door
elkander haspelend. Hij beefde over
al zijn leden zooals de onverbeter
lijke absynlhedrinkers doen. Zijne
oogen stonden hol alsof de geest dié
daarachter schuilde, spoedig machte
loos zou zijn.
Ishmael drong door de menigte
heen en greep den troubadour bij
den arm.
„Hector de Valnois," riep hij
uit, „eens waart gij een man en
tevens een groote schurk, de verlei
der van een onschuldige en onerg-
denkende, de verrader van uw vriend.
In die dagen dertien jaar gele
den heb ik u een brief geschre
ven. Het antwoord daarop ben ik
nog steeds wachtende. In dien brief
dreigde ik udat ik niet schromen
zou, u op den openbaren weg een
slag in 't aangezicht te geven wan
neer ik u ontmoette. Ik zou dal nu
kunnen doen, hier; ik zou u als
een hond kunnen neerslaan en u de
grootste beleediging kunnen aandoen
in hel bijzijn uwer medemenschen
indien gij nuchter waart. Maar ik
zou even goed eene vrouw kunnen
slaanals een dronken individu
zooals gij. Voor heden avond zijt gij
veiligmaar gij zult mij morgen een
antwoord op mijn brief zenden ol
gij zijt nog laffer dan de ergste
lafaard. Gij kent mijn naam. Ik woon
op de Place Royale."
„Bravo, monsieur carmagnole, a
la lanterne, met uwen tegenstander!"
riep het koor rondom den dichter.
Terwijl Ishmael sprak, had hij den
dronkaard stevig bij den kraag van
zijn jas vastgehouden.
Plotseling liet hij los, keerde zich om
en verwijderde zich, terwijl de me
nigte plaats voor hem maakte.
De dichter begon gillend te lachen
keerde en wendde zich in allerlei
bochten, en scheen dolle pret te
hebbentotdat hij eindelijk te midden
van het schaterend gelach der aan
wezigen, achterover in den vijver
viel.
„C'est épatant," zeide de een.
„On se lord," riep een ander,
terwijl een goed Samaritaan, in hel
kostuum van blauwbaard, met een
paar vreeselijke azuurblauwe knevels
den dichter uit hel water haalde.
Hij keek verschrikt rond, en beef
de over al zijne leden, als een es
penblad.
„Ishmael!" mompelde hij, „Ishmael!
de man wiens leven ik op den
■4den December heb gered. En dat
voor dankIk ga naar huis. Mijn
rijtuig heeren, mijn rijtuig zooals
Ophelia zegt in het tooneelspel van
Shakespeare. Tieck en Schlegel is
de beste vertaling; niet de Vigny,
zelfs Charles Hugo niet. Een goede
Iransche vertaling van Hamlet beslaat
er niet. Mijn rijtuig, heeren. Maar
waar is mijn vriend, de kleine dichter
Baudelaire in miniatuur Musset
pour rire Ronsard, Voiture, de
kleine vicomte de Pontchartrain
Zijn stem klonk schril boven de
menigte uit, terwijl bij de laan over
stak naar het groote, door guirlandes
van rozen, versierde salon, waar de
dans langzamerhand een einde begon
te nemen om met de wals uit Gou
nod's Faust te eindigen. Twee dier
laatste dansers, Ronsard en een griek-
sche Sybylle, hoorden dien dronken
uitroep. Voor een hunner was het een
onheilspellend geluid.
„Gelieve mij te excuseerenzeide
de Vicomle, de hand zijner danseuse
loslatende, en haar alleen latende
staan, verlaten, eenzaam als Ariad
ne te Naxos. „Ik moet naar mijn
vriend."
„En, na door de kamer te zijn
gesneld naar het open raam waai
de Valnois in zijn doornatte zwarte
kleeding stond te bibberen, asch-
kleurigeen schim gelijkgreep
Pontchartrain hem ruw bij den arm
en riep uit:
„In 's hemelsnaam ga meê! Wat
wilt gij toch, door u zoo bespottelijk
te maken
„Ik denk aan de dagen van voor
heen. Wilt gij mij in uw rijtuig naar
mijn ellendig verblijf brengenof
zal ik maar dadelijk naar Ste. Anne
gaan? Ik ben beter in een hospi
taal dan ergens anders, behalve in
mijn graf."
Zij gingen te zamen naar buiten.
Het was een overhaaste vlucht zoodat
zij geen gelegenheid hadden afscheid
te nemen van Hortense. Zij had zich
bij hare moeder gevoegdwelke op
een divan in de vestibule zat, om
ringd door een klein gezelschap.
Madame Jarzé zond iemand om de
Colombine', die tot de laatste
dansers had behoordte roepenmaar
deze voldeed slechts met weerzin
aan deze moederlijke oproeping.
„Het is hel laatste bal van het
seizoenmama en dus behoeft u
zoo'n haast niet te maken om weg
te gaan."
„Haast maken!" klonk van Hor-
tense's lippen, vol spijt over de de
sertie van Apollo. „Wij hebben ons
bespoLtelijk gemaakt door te blijven
nadat de éüle van het publiek was
vertrokken. Zelfs madame Clavaroche
is verdwenen en de baron ligtgeloof
ik al een eeuw te bed."
„Arme baron, wat moet hel aan
genaam voor hem zijn gewéést, om
te zien hoe men om zijne vrouw lachte
zeide Kératry.
„Dat is liet grootste voordeel van
een bal masqué," hernam Amelie;
„men kan zijn beste vrienden uit
lachen met een air van groote on
schuld. Als wij de volgende week
op de namiddag causerie bij de ba
rones komen, zullen wij ons allen
ernstig houden, en haar vertellen
dat zij er even liefelijk uitzag als la
belle Hélène."
HOOFDSTUK XXXVIII.
Duisternis voor liciit en licht
voor duisternis.
Ishmael wandelde in den vroegen
ochtend door de verlaten stralender
stad, waar alleen eenig teven was
te bespeuien in de nabijheid der
groote centrale markten, op de kaaien
en bruggen, waar de zware wagens
zich langzaam voortbewogen, vol
beladen met de voortbrengselen van
verwijderde velden boomgaarden en
tuinen. Hoe goed kende hij nfel dien
aanblik op het opnieuw ontwakende
Parijs. Die stilte, die kalme rust,
mocht hij gaarne. Hoe menigen zo
merochtend had hij niet van barrière
lot barrière gewandeld, wanneer
zijn geest zich met een of ander
nieuw plan bezighield en hij op de
middelen peinsde om de moeielijk-
heden, waarop zijne voorgangers waren
gestuit, te overwinnen.
Dezen ochtend echter dacht hij niet
aan ijzer en steenmaar aan zijn eigen
toestand en toekomst en het daarvan
verbonden lot van de vrouw welke hij
aanbad. Plotseling lachte hem het leven
weder toe, na lange jaren van schaduw
en duisternis. Alles scheen goed te gaan
behalve dit nieuwe gevaar, dat hem
als een donderslag bij helderen zonne
schijn trof, het gevaar van bloedstor
ting, de kans om zijn ouden vijand
te verslaan of door hem te worden
verslagen. Sedert jaren had hij op deze
kans gewacht, er naar verlangd, had
zich zelf als bedrogen beschouwd,
doordat zijne eer en de zonde zijner
vrouw ongewroken waren gebleven.
En nu het uur der wraak had geslagen
scheen het hem een noodlottig uur toe.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, to Haarlem.