LIEFDE EN PLICHT. Naar liet Engelsch van M. E. Braüdon. 6) De weinige meubelen die er ston den, waren netjesRococo-slijl, doch niet oud. De gordijnen waren neer gelaten de luiken half dicht en dus was de kamer vrij donker. „Hoe heerlijk," zuchtte Martha, die den geheelen weg over had ge hijgd als een visch op het droge. „Hei is alsof wij in een grot zitten," zeide Daphne in een stoel neerval lende. ,,'t Is hier niet half zoo prettig als in 't bosch," klonk een stem uit het halfduister. Daphne sprong op. Zij had zitten mijmeren over de mogelijkheid om haar kennis van gisteren te ontmoeten, maar was tot het resultaat gekomen dat het zeer onwaarschijnlijk was. En toch was er nog iets in haar gedachten dal zeide hij hier of daar, vóór dat de dag om was, zou komen opdagen. Maar om hem hier al dadelijk te ontmoeten was opmerkelijk. „Wist gij dal wij heden hier zouden komen?" stamelde zij. „Ik had er geen 't minste idéé vanmaar ik wilde zelf het paleis ook eens zienantwoordde hij op koelen toon. Daphne bloosde tot achter de ooren, diep beschaamd over haar dwaze aanmatigende vraag. De vreemdeling had reeds ruim tien minuten in de koele schaduw gezeten en zijne oogen waren dus aan de schemering gewend. Hij zag den blos, hij zag hel leven dige gelaat onder het tullen hoedje, het slanke figuurtje in het witte kleedje, iedere lijn scherp uitkomende tegen den donkeren achtergrond, het kleine handje in een lange Zweedsche handschoen. Zij zag er meer uit als een vrouw in haar witte kleed en hoed en toch ook kinderlijker dan gisteren in het rood en blauw. Zij zaten ongeveer vijf minuten zonder een woord te spreken. Daphne gewoonlijk zoo redenrijkhad een gevoel alsof zij voor alle schatten dei- aarde, niets had kunnen zeggen. Martha was van nature stug en ge neigd lol zwijgen. De vreemdeling keek met aandacht naar Daphne's gelaat, en dacht dal zijn schets van den vorigen dag niet half zoo mooi was als het origineelen toch had het hem toegescheneneen van de mooiste kopjes te zijn, die hij ooit geschilderd had. „De ondeugende wilde heks heeft bijna geeu enkele fraaie trek in haar gelaat," dacht hij. „Het is een on mogelijk te schilderen schoonheid, een schoonheid vol kleur, levendigheid en beweging. Photographeer haar als zij slaapt en het beeld zal zoo koud zijn als een piekhout. Wat een verschil met Hij zuchtte Hauw, en werd uit zijne droomerijen opgewekt door het hard openen der deur en een beambte die riepDezen wegdames en heeren!" Zij gingen de zonnige binnenplaats over, onder gelijde van een bewe gelijk klein heertje in uniform, die hen eenige steenen trappen op, in een met steenen bevloerde zaal bi acht; van daar naar de kapelen daarna een verdieping hooger ,over gewreven vloeren door een reeks van kamers allen meer of minder geheiligd door geschiedkundige herinneringen. Hier was de tafel waarop Napoleon de Groote zijn abdicatie geteekend had terwijl zijn Oude Garde beneden op de binnenplaats stond. Daphne keek eerst naar de tafel en toen door hel raam alsof zij verwachtte, daar die getrouwe soldaten te zien staan, op die steenen binnenplaats zwaar gebaarde mannendie op zoo menig slagveld gestreden en overwonnen haddende helden van Lodi en Areola, Auslerlitz en JenaFriedland en Wagramen die nu wistendal alles voorbij was, en dat de ster van hun leider was ondergegaan. Toen naar de kamers, beroemd dooi de edele Marie Antoinette, de vrouw beminnelijk zoowel in voor- als in tegenspoed. Daarop volgden kleinere huiselijke kamers waar de burger- Koning en zijne lieve vrouw het geluk van het huiselijk leven gesmaakt hadden, te midden van een kalm tevreden gezin; welk geluk met een kleine tusschen- poos van stormweder voortgezet werdaan de kalme oevers van den Theems, in het door Horace Walpole zoo zeer „geliefde graafschap Twits." Daarop weder terug naar de tijden van tornooien en met tenten bedekte velden, en zie! daar waren zij inde kamers, die Frans I gebouwd en ver sierd haden die hij door zijn ver blijf beroemd had gemaakt. Hier te midden van den glans van het goud en schitterende kleuren, leefde en beminde de groote koning, de mede dinger en overwinnaar van Karei V, als 't ware aangebeden door zijn holstoet. Hier zag men op menig doekfrisch alsol bet gisteren beschil derd was, de gelaatstrekken uit lang verleden tijden. Namen, vet bonden aan romantische herinneringen, vindt men in elk hoekje van het paleis. Overal ziet tnen de initialen van Diana van Poitiers, doorvlochten met die van haar koninklijken minnaar Hendrik den Tweede. Catharina de Medicis moet, gedurende den tijd harer ongenade, wel dikwijls op die ineen geweven naamcijfers gekeken hebben, zich zelf daarbij met geduld wapenend, hopend dal hel .rad der Fortuin spoedig ten haren gunste mochle wenden en haar lot macht en aanzien brengen. En hier in deze hooge groote, door het zonlicht beschenen kamer waren de vlekken van het bloed van den ongelukkigen Monal- desctii nog op den gewreven vloer te zien. „Om het op zachtst uit te drukken, was het van Koningin Christina al heel brutaal, terwijl zij als gast op Fontaineblrau was," zeide de vreem deling langzaam. „Vindt gij dat ook niet Poppaea?" Van die bijzonderheid herinnerde Daphne zich niet veel, en dus moest haar de geheele geschiedenis opnieuw verteld worden. Ik heb de geschiedenis van Frank rijk door Bonnechose geheel gelezen en het eerste gedeelte nog eens over," zeide zij. „Maar als men daar zoo'n vervelende geschiedenis te midden van een troep even vervelende meisjes moet sludeeren, dan maakt zelfs een moord geen indruk meer op iemand. Het is allemaal even droog en saai geschreven. Ditmaal was er groote schaarschheid aan koorn. Het land volk leed groot gebrek. Koningin Christina van Zwedenterwijl zij ten bezoeke op Fontainebleau was, beval den moord van haar Secretaris Monal- deschi. De pest heerschte te Marseille. De Dauphin stierf plotseling op vijftienjarigen leeftijd. De koning hield, voor het eerst sedert hij op den troon kwam, een kabinetsraad. En zoo gaat het maar voort, begrijpt gij?" „Ik kan mij best voorstellen dat een dusdanige kalender onmogelijk door iemand goed onthouden kan worden" stemde de vreemdeling toe. Enkele bijzonderheden maken gewoon lijk meer indruk op iemand dan een opsomming van gebeurtenissen." Toen kwamen zij aan kamers, die de Paus gedurende zijn gevangenschap bewoond had kamers waaraan dub bele en driedubbele herinneringen verbonden waren, dan een bruids kamer, dan een kamer glinsterend van al hel verguldsel, een kamer waar Karei V een onderkomen had gevon den en later de schoone, maar niet overgelukkige Anna van Oostenrijk. Daphne meende, dat haar hersenen zooveel geschiedenis onmogelijk konden bevatten. Zij kreeg een gevoel van ver lichting toen zij in de theaterzaal kwamen, waar voor Napoleon III en zijn schoone keizerin in hunne voor spoedige dagen looneelstukken werden opgevoerd. „Ik geloof," zeide zij naïf, „dat ik toen zoowat geboren werd." Er watert geen andere bezoekers geen toeristen van hooger of lager rang. De twee meisjes en de vreem deling hadden het paleis geheel voor zich alleen terwijl de gids, gepaaid door een vijf francsluk hem door den heer in de hand gestopt, hen toe stond met bedaarden tred rond te gaan in plaats van hen te dwingen, als 't ware op een drafje alles te bekijken. Toch was het nog vroeg toen zij de dubbele stoep afkwamen en zich opnieuw op de binnenplaats bevon den, op de „Plaats van afscheid," zoo genaamd sedert den dag dat de groote Keizer afscheid nam van macht en grootheid, en als een schitterende verschijning verdween van het terrein waar hij geheerscht had. De zon die nog niets in kracht verloren had, wierp nog altijd hare stralen op de gloeiende aarde. „Laat ons den tuin ingaan en de karpers voederen," zeide Nero en het was werkelijk een genot, al was het maar alleen voor de oogen, toen zij onder de groene boomen aan den oever van een heerlijk meertje kwamen en het uitzicht hadden op de marmeren standbeelden en ruischende fonteinen. Hier onder het zware geboomte heerschten eene koelte en rust, geheel het tegen overgestelde van de hitte en ver blindenden zonneschijn ginder op hel open plein, waar een oude vrouw met een kraampje zat om brood en koek aan de bezoekers teverkoopen, die de karpers wilden voeden. ,,.)alaten wij de karpers gaan voêrenriep Daphne uil, weder naar het door de zon beschenen plein ijlende, waarbij haar witte japon deed denken aan de bovenna tuurlijke verschijning van een engel. „Dal zal heerlijk zijn! Ik heb er wel eens over hooren pralen. Zij moeten vreeselijk oud zijnniet waar, nog ouder dan hel paleis zelf?" „Men zegt, dat zij reeds hier waren toen Henry en Diane in deze lanen wandeldenantwoordde Nero. „Ik houd het er voor dat zij al hier waren toen de Romeinsche legioenen Gallië veroverden'i eene is even goed mogelijk als het andere niet waar, Poppaea?" „Daar weel ik niets vanmaar ik vind hel een aardig idéé te denken dat zij zoo oud zijn," en naar de visschen kijkende, die reeds wedijver den om vooraan te zijn en van hare goi de gaven te genieten, overtuigd dat het hare bedoeling was hen te voêren. De oude vrouw stond van haar stoel op, en kwam naar Daphne haar vragende of zij wat brood wilde heb ben voor de karpers. „Ja, graag een heele boel," riep Daphne uil, terwijl zij in haar zak naar haar beursje, met de wei nige heele en halve francstukken, zocht. De vreemdeling wierp de vrouw een franc toe voordat Daphne nog op den bodem harer zak kon komen, en daar kwam het broodeen groot stuk van een lang brood afgesneden. Daph ne begon dadelijk vol ijver de visschen te voêren. liet vermaakte haar in hooge mate Ie zien hoe zij om het brood vochtendie groote grijze die ren, er uitziende alsof zij eeuwen oud waren wildgulzig en vree selijk ondeugend. Zij gaf hen alle namen. Een noemde zij Francis, een andere Henri, een andere Diana, een vierde Catharina. Zij had een pret en verheugde zich als een kinddan we der eens een stuk broodzoover mogelijk wegwerpende en vroolijk lachende, als zij zag hoe de visschen er op los stormden, en dan weder hen lot vlak onder de leuning lokkende, glimlachend naar hun grijze snuiten kijkende, die wijd gapend op hun prooi wachtten. „Zoudt gij denken dat zij mij ook zouden opeten als ik lusschen hen inviel?" zeide Daphne. „Gulzige bees ten! Zij zijn verslindend genoeg om alles aantepakken. Zie zooze hebben al mijn brood opgegeten." „Zal ik nog een beetje voor u koo- pen „Neen, dank u vriendelijk. Daar zou geen eind aan komen, zij zijn onverzadelijk. Gij zoudt u ruineeren." „Zullen wij onder deboomen gaan?" „Indien gij wilt. Maar vindt gij het zonnetje niet lekker. Het is zoo pret tig zich een beetje te koesterenin dal opzicht beb ik veel van een kat; die geniet ook in de warmte." „Uwe vriendin schijnt er genoeg van te hebben," zeide Nero, naar een in de schaduw slaande bank wij zende, waarheen juffrouw Dibb zich bescheiden had teruggetrokken. „Martha? ik dacht in 't geheel niet meer aan haar. De karpers hebben mij belet aan iets anders te denken." „Laat ons nog een beetje in het zonnetje blijven slaan. Wij kunnen straks wel naar uwe vriendin gaan. Zij heeft haar haakwerk voor den dag gehaald en schijnt zich best te amu seeren." „Alweer een blokje van die eeuwige beddesprei," zeide Daphne. „Die door tastende werkzaamheid van dat meisje is genoeg om iemand gek te maken. Hel doet iemand zoo zijn eigen lui heid gevoelen. Zoudt gi| het heel erg vinden, als ik u vertelde dat ik alle naai- en haakwerk verfoei?" „Ik zoude even goed van een kapel, als van u kunnen verwachten dal zij gaarne naaide of haakteantwoordde Nero. „Laat mij uw hand eens zien." Om de karpers te kunnen voeden had zij een handschoen uitgetrokken en liet haar albastwitte hand op de ijzeren leuning rusten Nero nam die hand in de zijne, zoo zacht, zoo eerbiedig, dat zij zich niet verzette tegen zijn handeling. Hij deed hel zooals een priester of dokter het zoude doengeheel en al met een air van geleerdheid en alsof hel zijn beroep was. „Weet gij, dal ik de kunst van waarzeggen uit de lijnen der hand heb bestudeerd?" vroeg hij. „Hoe zou ik daar iets van weten, terwijl ik in T geheel niets van u weel? En buitendien weet ik niet wat uwe kunst van waarzeggen be- teekenl." „Dat is de wetenschap om uil de lijnen van iemands handhem ol haar de toekomst te voorspellen en hun karakter te leeren kennen." „O! dat is hetgeen de zigeuners beweren te kennen," riep Daphne uil. „Gij wilt mij toch niet wijs maken dat gij aan zulken onzin gelooft." „Wal dat betreft, geloof ik niet erg bijgeloovig te zijnmaar ik heb de zaak heel interessant gevonden en meer dan eens heb ik mijn voor spelling bewaarheid gezien." „Nu dat gebeurt ook bij de onwe tendste zigeuner waarzeggersant woordde Daphne. „Menschendie altijd gissingen makenmoeten hel ook wel eens raden. Maar evenwel moogt gij tnij wel eens de toekomst voorspellenals gij wilt. Ik zal er nog meer pret van ^hebben dan met de karpers." „Wanneer gij zoo lichtzinnig over dit onderwerp denkt, dan geloof ik niet, dat ik u heel veel zal kunnen zeggen. Herinner u, dat ik deze zaak door en door, uit een weten schappelijk oogpunt bestudeerd heb." Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6