LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M, E. Braudon. 10) Hel was daarom, dal, op dien avond na hel middagmaal, lerwijl Daphne en Madoline aan de met frissche bloemen versierde tafel zalen, en Sir Vernon in zijn leuningstoel zijn wijn zat te genieten, al brommende over de ge- heele inrichting der maatschappij in 't algemeen, de luiheid zijner bedien den, de gebreken zijner paarden, en de onmogelijke stomheid van de ezels koppen (zooals hij dat noemde) van de mannen die zijn land ten gronde richtten, zij, gebruik makende van een pauze in die vaderlijke alleenspraak, haar stem deed hooren. „Papa, mag ik als 't u belieft een sloep hebben? Ik kan haar voor mijn eigen geld koopen." „Een sloep!" riep Sir Vernon uit. „Wat bedoel je in Godsnaam met een sloep?" Niet goed geluisterd hebbende dacht hij, dat zij vroeg om een of ander modeartikel o( zoo iets, te meer omdat zijne zoo wispelturige dochter er naar verlangde.' „Een sloep is een soort van boot, papa." „O, een sloepriep Sir Vernon uit, alsof zij eerst iets anders genoemd had. „Wat wilt gij met een sloep doen?" „Ik houd zoo erg veel van de rivier papa; en een sloepje is zoo'n ver trouwd vaartuig, zooals Bink zegt." „Wie is Bink ,,Een van de tuinknechts." „Een vreemdsoortige autoriteit om te noemen. Dus, gij wenscht een sloep te hebben om als een jongen op de rivier te roeien." „Er is niemand die op mij letten zal, papa." „Het is er stil genoeg, zoolang gij tusschen onze eigen boorden blijft. Ik heb indertijd verlangt, dat Madame Tolmache u zwemmen zou laten leeren. Kunt gij zwemmen?" „Ja, papa. Ik geloof zelfs dat ik goed zwemmen kan." „Nu, goed dan, gij moogt een sloep hebben hoewel het een verschrik kelijk onvrouwelijke liefhebberij is mits dat gij niet verder gaat dan onze eigen velden. Ik wil niet hebben dat gij het halve graafschap door roeit." „Ik zal heel gelukkig zijn papa, om tusschen onze eigen velden te blijven," antwoordde Daphne heel onderdanig. Den volgenden morgen nam zij den getrouwen Bink in haar dienst; hij knapte het oude schuitenhuis wat op, en wille de muren van binnen; lot groot ongenoegen van Mijnheer Mac Closkie, den hoofdtuinier, een heer met een lange jas aan en een hoogen hoed op, die weinig anders scheen uittevoeren dan door de tuinen te wandelen, zijn pijp te rooken in de broeikasten, allerlei verbeteringen, die veel geld zouden kosten overleggende, en dure nieuwigheden rit de beroemdste kwee- kerijen binnen- en buitenslands te be stellen. Bink had mest uit de stal moeten kruien dienzelfden middag, die hij besleed had aan het opknappen van het schuitenhuis, en Mijnheer Mac Closkie verklaarde dat zijn me loenen gevaar liepen geheel te mis lukken door het wangedrag van ge noemden jonkman. „Ik zal mijn beklag bij Sir Vernon indienen," zeide Mac Closkie. „Neem mij niet kwalijk mijnheer Mac Closkie, maar juffrouw Daphne gaf er mij order toe." „Juffrouw Daphne, zoo, zoo! nu en ik kan niet hebben dat mijn tuin lieden door juffrouw Daphne aan 't werk gezet wordenriep Mac Closkie uit alsof hij zeggen wilde dat de tweede dochter van zijn meester al heel weinig intebrengen had. In heel plat Scholschgaf hij aan Daphne dien avond, toen hij haar in den rozentuin ontmoette, zeer duidelijk zijn afkeuring te kennen. „En nu zult gij u waarschijnlijk met mijn rozen ook'gaan bemoeien juffer!" zeide hij streng. „Gij jonge dames, die van de kostschool komt hebt nergens ontzag voor." „Uw rozen!" 1 iep Daphne uil, daarbij met minachting naar de kort gesnoeide stammetjes ziende, die er uitzagen als of er nooit weder bloem aan zou komen. „Zoodra ik er eens een zie, dan zal ik die zeer zeker op hoogen prijs stellen. Rozen't is om te lachen. Ik begrijp niet hoe gij den naam durft noemen. Alle bloemen zijn een maand vroeger in Frankrijk, dan gij ze hier kunt leveren. Ik had verleden jaar om dezen tijd voor mijn raam te Asnières een prachtiger ,,Gloire de Dyon" dan gij ooit in uw leven gezien hebt. Zij ging weg, Mac Closkie alleen latende met de overtuiging, dat in een scher mutseling met deze jonge dame hij veel kans had de verliezende partij te zijn. Met welk een ongeduld, had zij eenige weken geleden niet naar huis verlangdde dagen tellende die nog verloopen moestenvoor dat de bepaalde lijd daar was, dat zij terug zou keeren onder bescherming van madame Tolmache, die eens of twee maal 's jaars met grooten tegenzin het kanaal overstak om leerlingen te begeleidenen dan gedurende de korte zeereis plat op de canapé in de kajuit lag, het aan de leerlingen overlatende voor zich zeiven te zorgen, en bij het aan wal slappen zoo vreese- lijk ziek zijnde, dal de leerlingen voor haai- moesten zorgen. Zoolang als South Hill nog in de toekomst lag, had Daphne zich voorgesteld aldaar een onvermengd geluk te zullen vin den een geluk zonder een enkel wolkje maar nu zij te huis was, een erkend lid van het gezin voor haar volgend leven, begon zij te bemerken, dat zelfs te South Hill het leven niet altijd volmaakt gelukkig was. Zij hield innig veel van Madoline, die geheel en al liefdevol zorg oplettend een soort van moederlijke liefde voor haar had. Zoover was haar geluk volmaakt, doch elk uur, dat zij in hel bijzijn van haar vader sleet, maakte hei haar duidelijker dat hij niets om haar gaf, dat zij hem onverschillig was; ja, zelfs had zij een gevoel dat haar zeide, dat hij haar werkelijk haatte en zich verheu gen zou als zij uit den weg was getrouw dood en begraven onver schillig hoe. Zij was nog zeer jong, en haat- karakter was zoo opgeruimd en vroo- lijk, als van ieder die nooit zorg gekend heeftdaardoor was er menig genoegelijk oogenblik in haar leven; slechts nu en dan kwam de gedachte aan haars vaders tegenzin of haat, haar als een donkere wolk voor den geest en maakte haar somber gestemd. „Wat is het hier toch een heerlijke plaats!" zeide zij op een avond tegen Madoline, toen zij na hel diner te zamen door de lanen dwaalden onder het lommer van de fraaiste hoornen die in het gansche land te vinden waren. „Ik begin er dagelijks meer en meer van te houdenen toch kan ik hel gevoel, dal ik een indring ster ben, maar niet van mij afzetten." „Daphne! Gij de dochter des huizes I" „Een dochter; niet de dochter," antwoordde Daphne. „Somtijds denk ik wel eens, dat ik een overkompleete dochter ben. Gij hadt eens moeten hooren op welk een loon Mac Closkie gisteren tegen mij sprak, omdat ik Bink een uur of twee van zijn werk had afgehouden. Indien ik een arme, kleine, slecht betaalde kinderjuffrouw geweest was, dan had hij mij niet met meer grofheid kunnen behande len; en ik geloof dat ondergeschikten, bij wijze van instinct, de gevoelens hunner meesters kennen. Ware ik een lieveling mijns vaders, dan zoude Mac Closkie nooit zoo tegen mij heb ben gesproken. Een lieveling! Welk een onzin Het is zoo duidelijk dat ik hem hinderlijk ben." „Daphne, indien gij aan die ge dachte voedsel blijft geven, dan zult gij nooit gelukkig zijn," zeide Mado line ernstig, daarbij haar arm om haar zuster slaande, lerwijl zij lang zaam, naast elkander, de prachtige laan afwandelden. „Gij moet papa een beetje toegeven hij is geen onhar telijk man. Zijne manieren mogen misschien een beetje koel schijnen, maar „Koel!" riep Daphne uit; „hij is als ijs. Zoodra ik in zijn bijzijn kom, krijg ik een gevoel alsof ik de Noord pool nader. Maar voor u is hij niet koel, hij heeft liefde genoeg, en te over, voor u." „Wij zijn ook zoolang samen ge weest. „Ik heb geleerd mij nuttig voor hem te maken." „Ja, gij hebt uw geheele leven bij hem doorgebracht lerwijl ik steeds een balling en vreemdeling was." „Daphne, gij hebt geen recht om zoo te spreken. Mijn vader heeft een eigenaardig karakter. Hij wilde het nu eenmaal, slechts ééne dochter in huis te hebben totdat beiden vol wassen zouden zijn. Gij waart veel drukker dan ik zeven jaar jonger en dus meende hij, dal gij wat veel leven zoudt maken. Hij is een zenuw achtig man, die steeds in een zeer rustige omgeving moet leven. En nu zijl gij volwassen, en voor goed te huis gekomen en ik zie werkelijk niet in, waarover gij u hebt te beklagen." „Neen; er bestaat geen de minste reden om over te klagen," riep Daphne bitter uit, „alleen maar, dat ik uil mijns vaders hart gedrongen ben. Niet door u, mijn allerbeste Lina; neen niet door u," riep zij uit toen hare zuster spreken wilde. „Ik ben niet zoo laag om jaloersch op u te zijn gij die altijd mijn goede engel geweest zijl. Neen zusjelief, mijn vader heeft mij te kort gedaan door mij geen kans te geven, ook een plaatsje in zijn hart te winnen, toen ik een kind was. Waar zoude het voor dienen om het nu nog te probeeren Ik kom bij hem te huis als eene vreemde. Hoe kan ik van hem verwachten dat hij zich iets aan mij zou laten gelegen liggen „Indien hij u op 'l oogenblik niet lief heeft, zusje en versta mij goed dat stem ik nog volstrekt niet toe dan zal hij spoedig heel veel van u leeren houden. Tegen wil en dank zal hij mijn lief, jeugdig zusje moeten bewonderen," zeide Madoline mei tranen in de oogen. „Ik zal u nooit weêr over dit punt spreken, lieve," zeide Daphne op berouwvollen loon. „Ik zal trachten mij met uwe genegenheid tevreden te stellen. Gij, hebt mij toch lief, niet waar?" „Met geheel mijn hart." „En onder de bestaande omstan digheden mijn plicht doenenz. enz., enz." „Van plicht gesproken Daphne, ik heb al een paar weken plan gehad daarover met u te sprekenzeide Madoline vriendelijk. „Zoudt gij niet denken, dat hel beter voor u zoude zijn indien gij wat meer bezigheid had?" „Bezigheid hebben!" riep Daphne uit. „Ik heb het den laatslen dag of drie verschrikkelijk druk gehad over de sloep." „Hoor eens lieveling, gij spot er meê. Ik bedoel dat op zeventien „En een half," viel Daphne, met waardigheid haar in de rede. „Op zevenlienjarigen leeftijd kan uwe opvoeding bijna nog niet voltooid zijn." „Ik ken bespottelijk weinig, niet tegenstaande dal zij het mij rnet alle geweld hebben willen inpompen. Ik vrees dat alle wetenschappen en talen en literatuur in mijn hersenkas door elkander zijn geraakt, hoe dan ook," zeide Daphne; „maar ik houd vree- selijk veel van verzen. Een goed ge deelte van Tennyson's gedichten ken ik van buiten. Ik zoude, indien gij hel wenschtetu eiken regel van „de Lotus-eters," kunnen opzeggen," zei de Daphne onwillekeurig blozende. „Ik geloof dat gij lezen moest, lieve," vervolgde Madoline ernstig. „En waar zou dat goed voor zijn, als ik het deed. Heb ik niet in één dag drie deelen uitgelezen van „Iels voor Allen" opdat het boek maar spoedig weer naar de bibliotheek te rug kon gebracht worden?" „Die onzinnige geschiedenis! lieve Daphne, „gij weel zeer goed dat ik ernstige lektuur bedoel." „Dan zoudt gij beter doen tegen iemand anders te spreken," zeide Daphne. Ik heb mijn attentie nooit bij een saai boek kunnen hebben; mijn gedachten dansten heen en weder als een vlindertje, zweefden af en aan als zwaluwen. Ik zou mij niet meer door een geschiedenis heen kunnen werken, of een „Reisbeschrijving door Afrika," of „De Herinneringen van Sir Die of Die, aan hel Hof van Ko ningin Johanna van Napels," ol'„De Gedenkschriften eener Kamenier uit den tijd van Peter den Groole," even min als ik vliegen kan. In de geschie denis komen enkele karakters voor waarvan ik graag lees van tijd tol lijd. Napoleon de Grooleom iets te noemen. Daar hebt ge een held voor u bloeddorstig maar schoon. Ma ria Stuart, Julius Cesar, Sir Wallher Raleigh, Columbus, Shakespeara. Die blinken uit als sterren. Maar de gewone eentoonigheid van geschiedenis bet af- en aankomen van Whigs en Tories, de eeuwigdurende veldslagen in de Nederlanden of in de Punjaub! Ik benijd u uwe hoedanigheid van in zulk een zanddroge studie belang te kunnen stellen, maar ik kan het u niet nadoen." „Ik houd er van om met papa, en over een poosje ook met Gerald te kunnen praten," zeide Madoline op zachten toon. „Spreekt papa over de Punjaub „Niet dikwijls, zusjelief; maar om de gebeurtenissen onzer dagen te kunnen begrijpen moet men de ge schiedenis van hel verledene kennen. Papa houdt er vanover politiek te praten, en zooals gij weet, lees ik hem gewoonlijk iederen morgen de Times voor." „Ja, ik weet dat gij zijne slavin zijt," antwoordde Daphne. „Daphne, het is een genot voor mij om nuttig voor hem te zijn." „Ja juist, zoo zijt gij, altijd uw eigen genot opofferend voor anderen. Maar ik heb u er lief om," riep Daphne in een harer vlagen van op gewondenheid uit. „Maar vraag mij nu niet om mij te verbeteren, zusjeliet, nu, dal ik voor het eerst in mijn leven, den smaak van geheele vrijheid geniet. Bedenk hoe ik gekneed, ge polijst en gedrild ben en sermoenen heb moeten aanhooren, en inet de ruggeplank staan," dit zeggende richtte zich de slanke gestalte kaarsrecht op, „gedurende zoovele vervelende jaren van mijn leven, en dus laat mij nu te huis, ook eens mijn tijd, van niets doen genieten. Ik begon wel eens te twijfelen of ik een te buis had, daar mijn vader mij zoo lang verwijderd liet. Laat mij een korten tijd niets doen en gelukkig zijn, Line, later zal ik mij van zelf verbeteren." „Maar, lieveling, gelooft gij dan, dat ik u niet gelukkig wensch te zien? Alleen zou ik niet gaarne heb ben dat uwe opvoeding, nu gij de school verlaten hebt, geheel verwaar loosd werd." (Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE EB VEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6