lukkiger zou gevoelen door die dame
tot echtgenoote te nemen.
Gedurende al dien tijd had Rhoda
Lawford er steeds over gedacht, dal
wanneer alle andere plannen misluk
ten zij toch zoo slecht niet af zou
wezen wanneer zij met den predikant
trouwde. Hel was wel een geheel
verschillende toekomst, als die welke
zij zich jaren geleden, in hare jeugd,
had ^voorgesteldmaar in ieder geval
was het een goede patij. Niemand
zou haar kunnen beklagen of zeggen
dat zij verkeerd had gehandeld. De
predikant was tien jaar ouder dan
zij, dus geen mensch kon haar uit
lachen omdat zij met een jongmensch
trouwde. Alles te zanten genomen
zou het een geschikt en vvelvoegelijk
huwelijk zijnvolkomen overeenstem
mende met haar deftige persoon en
vlekkeloos karakter. Op haar veer
tigsten verjaardag begreep Miss Law
ford dat de lijd nu gekomen was
om den predikant ernstig onderhanden
te nemen en hem te doen hegrijpen
hetgeen goed voor hem was. Een
vriendschappelijke omgang gedurende
meer dan twaalf jarenmoest een
einde nemenkleine beleefdheden en
ouderwelsche komplimentjes moesten
voor iets degelijker plaats maken.
In 'l kort de predikant moest van
een vriend in een minnaar herschapen
worden.
Twee volle jaren had Rhoda Law
ford noodig om den eerwaarden Mar-
maduke's oogen te doen opengaan;
maar na verloop van die twee jaar
was de zaak in orde, wachtte de
predikant min of meer zuchtende
en werktuigelijk den dag van zijn
huwelijk af, wanneer hij Rhoda de
zijne zou kunnen noemen. De ge
schiedenis was met zooveel tact be
handeld, dal Marmaduke Ferrers niet
de minste achterdocht had, dat de
huwelijkskaart die hij gelrokken had,
hem was opgedrongen. Hij hield zijn
engagement voor iets wat hij geheel
en al uit vrije beweging had aange
gaan. „Wat is het vreemd,lieve Rhoda,
dat ik u reeds zoo lang gekend heb
en nog zoo kort geleden pas ont
dekte hoe innig ik u bemin," fluisterde
hijterwijl hij met zijn verloofde
door een van de schaduwrijke laantjes,
waaraan Warwickshire zoo rijk is,
drentelde, en die wel schijnen gemaakt
te zijn voor vrijende paartjes. Zijne
Rhoda glimlachte teeder, en begon
nen zij te praten over hel nieuwe
kleed voor het salon in de pastorie,
het Sèvres schoorsteen-garnituur dat
Sir Vernon aan zijn zuster als huwe
lijks-cadeau gegeven had, kortom
meer sprekende over de werkelijk
heid hunner positie, dan wel over
het ideale er van, zooals minnenden
van gevorderden leeftijd gewoonlijk
doen.
„Ik hoop dat gij er geen bezwaar
in zult hebben dat Todd bij ons
blijft," zeide hij na een oogenblik
pauze, stilstaande om weder op adem
te komen, en gedachteloos een wilde
roos plukkende.
„Liefste, zou ik iets wenschen dat
niet met uw verlangen overeenstemt
fluisterde Rhoda, hoewel niet zonder
een pruilend gezicht te trekken, want
zij was vast overtuigd dat zoolang
als de huishoudster van den predi
kant, mevrouw Todd, in de pastorie
bleef, niemand anders daar meesteres
kon zijn.
HOOFDSTUK VI.
„Door de liefde gaat alles
verkeerd."
Tante Rhoda was geen dame om
meê te spotten, zelfs niet door Daphne,
die anders ook niet gemakkelijk te
regeeren was. Zij had gezegd, „kom
eens aan de pastorie," en dal op zulk
een hoogen toon, dat Daphne gevoelde,
dal zij moest gehoorzamen, en wel
spoedig ook, om niet nog erger be
knord te worden. Daarom kleedde zij
zich den volgenden dag, dadelijk na
het lunch en maakte zich gereed voor
de hatelijke visite. Madoline ging per
rijtuig met haar vader naar Warwick,
dus moest Daphne haar boetedoening
alleen volbrengen. Het was een heer
lijke namiddag in hel begin van Mei,
de lucht bezwangerd door geuren van
ontluikende bloemen, de weilanden
frisch groen, prijkende in de volle
pracht van boterbloemen, en verder
op, bij de rivier de waterlelies, die
hunne knoppen openden. De wandeling
naar de pastorie te Arden was onge
veer een mijl, de weg, zoo prachtig
als iemand maar wenschen kon, over
weilanden langs bloeiende heggen, de
rivier dicht bij, maar bijna onzichtbaar
door de dikke rij wilgen-boomen en
vervolgens door een dei' fraaiste lanen
van hel graafschap, een groene arcade
van oude olmen, hier en daar een
breedgelakte eik of esschenboom, om
verscheidenheid aan het groen te
geven.
Daphne begal zich, dadelijk nadat
het rijtuig weg gereden was, alleen op
weg maar zij zou niet alleen blijven,
want halfweg de oprijlaan ontmoette
zij den heer Turchill, langzaam dren
telende, een sigaar in den mond en
een roode jachthond van lersche af
komst vlak achter hem.
Toen hij Daphne zag aankomen
gooide hij zijn sigaar weg en trok de
handen uil zijn zakken.
„Ik was juist op weg naar South
Hill om iemand te verzoeken een
partij biljart met mij te spelen
maar het schijnt dat iedereen uilgaal,"
zeide hij.
Zij hadden reeds zoolang met hem
op verti ouwelijken voet omgegaan,
dat hij zoo goed als lid der familie
was. Daphne die zooveel jaren van
huis was geweest, kende hem dus
natuurlijk het minst van allen; maar
aangezien hij haar steeds ais kind
ontmoet had, was het zijn gewoonte
geworden haar te behandelen, alsol
hij haar oudere broeder was, en dal
zij nu zooveel ouder geworden was,
had in zijne manieren nog geen ver
andering teweeggebracht. Hij be
schouwde haar nog steeds als diezelfde
Daphne, waarmede hij gedurende de
Kerstvacantie stoeide, en wier kleine
hit hij met de grootste zorg had
gedresseerd.
„Ik ontmoette Madoline en Sir
Vernon op weg naar Warwick. Waar
om gaan zij naar Warwick? Wat is
er in 's Hemelsnaam in Warwick te
zien? Maar ik had toch verwacht u
te huis te vinden. Gij speelt heel
aardig biljart, en dus had gij mij nu
wel eens kunnen helpen, om den lijd
te verdrijven."
„Gij zijl even zooals de leêglooper
uit mijn kinderboekje, die ook iemand
zocht om mede te spelen," zeide
Daphne lachende. Hij had zich omge
keerd, en wandelde nu naast haar
voort, de getrouwe hond vlak achter
hem, alsof hel dier begreep dal hij,
nu het jachtsaisoen voorbij was, hoe
genaamd in geen tel meer was.
„Wal. zal ik u zeggen, de vossen
jacht is voorbij, begrijpt gij, en er
valt ook niets meer te schieten, met
visschen heb ik nooit veel opgehad,
en ik heb zoo'n verduivelde knappe
rentmeester op mijn landgoed, dat
ik mij volstrekt met de zaken niet
mag bemoeien."
„Waarom gaat gij geen Alpen be
klimmen om den tijd door te bren
gen?" zeide Daphne. „DeMont-Blanc,
bedoel ik niet dat doet iedereen,
maar de Matterhorn, of Monte Rosa,
of zoo iels. Als ik een jongen was,
dan zou dal bepaald mijn liel hebberij
zijn."
„Ik stel nu wel geen builensporigen
prijs op mijn leven, maar indien ik
er toe kwam om hel te willen ver
spelen, dan zoude ik er toch op meer
gemakkelijke wijze een einde aan
maken," antwoordde Edgar Turchill.
„Geef u geen moeite om tijdverdrijf
voor mij te bedenken. Ik beklaag mij
niet over mijn levenik heb dikwijls
genotvolle dagen en vooral als ik die
in aangenaam gezelschap mag door
brengen. Waar gaat gij heen, en mag
ik u vergezellen?"
„Ik ga een gedwongen visite bij
tante Rhoda en mijn nieuwbakken
oom maken. Is hel niet verschrikke
lijk om iemand op die wijze zoo maar
een oom op den hals te schuiven?"
„Welnu," antwoordde Edgar na
denkend, „ik moet eerlijk bekennen
dat, indien ik mijn familieleden kon
uitkiezende predikant er zeer zeker
niet bij zou zijn. Maar gij behoeft u niet
met hem te bemoeien. In werkelijk
heid bestaal hij u niet nader, dan
voor dat hij met uwe tante getrouwd
was."
„Nu, dat weel ik nog niet zoo
zeker," zeide Daphne. „Hij kon zich
wel eens vrijheden veroorloven. Hij
is altijd een oude zeurkous geweest
en wal zal hij dan nu niet zaniken,
nu hij tot de familie behoort."
„Maar gij behoeft zijn gebabbel vol
strekt niet aan te hooren. Zeg hem
eenvoudig, zoo bedaard mogelijk, dal
gij er niet op gesteld zijl, dat gees
telijken zich met de zaken der leeken
bemoeien."
„Ik ben bij hem op de catechisatie
gewepst en door hem aangenomen,
en dat geeft hem een zekere macht
over mij," zeide Daphne, „gij begrijpt
wel, dat hij dus precies weet hoe
invretend ik ben."
„Ik wil wedden dat hij morgen
aan den dag hangen zou bij de op
lossing van een of ander godsdien
stig' vraagstuk," zeide Edgar. „Die
oude deugnieten van dorpspredikanten
hebben hun examen gedaan in een
tijd toen de professoren even groote
slaapkoppen waren, als zij zeiven
Maar laten wij niet meer over hem
pralen. Wat moet Madoline te Warwick
doen
„Zij gaat met mijn vader eenige
visites in den omtrek doenen dan
geloof ik ook dat zij eenige boodschap
pen te doen heelt."
„Waarom zijt gij niet met hen
racêgegaan?"
„Papa heeft niet gaarne drie per
sonen in het rijtuig. Buitendien had
ik aan tante beloofd haar te komen
bezoeken. Gisteren avond heeft zij mij
heel onaangenaam toegesproken, we
gens mijn gebrek aan wellevendheid,
omdat ik haar in 't geheel niet be
zocht had in haar nieuwe woning."
„Waarom hebt gij niet gewacht,
tol dat zij u eens ten eten vroeg?
Men eet heerlijk op de pastoriehoe
wel zij niet dikwijls een dineetje geven.
Ik wil geen kwaad van uwe tante
spreken, maar mij komt zij voor als
eene dame, die veel te veel de waarde
van het geld kent, om het aan ande
re menschen te besteden."
„Waarom zegt gij niet liever bot
weg, dat zij verschrikkelijk gierig
is?" zeide de welbespraakte Daphne.
„Ik geloof niet dat zij ooit een
kwartje uitgegeven heelt, behalve aan
haar eigen kleeding, zoolang zij bij
papa in huis geweest is, en ik weel
ook zeker dat zij nog dikwijls japon
nen en hoeden van Madoline wist te
krijgen. Ik ben er zelf meermalen bij
geweest, dat zij er om vleide. Maar
laten wij als 'l u belieft niet langer
over haar spreken. Het is nog verve
lender dan over hem te praten. Ik
zal straks genoodzaakt zijn haar een
kus te geven, en haar lieve tante te
noemenmijzelf verachtende omdat
ik zulk een huichelaarster ben."
Zoo pralende, waren zij het groote
hek uitgegaan, voorbij het portiers
huis met zijn rieten dak en dakven
stertje, dat er uitzag als een groot
oog onder stekelige wenkbrauwen
bij dat porliershuis stond een der
groote boomen, die de voornaamste
schoonheid van South Ilill waren.
Zij kruisten den grooten weg en gin
gen het pad door de weilanden op,
dat naar de pastorie vamArden leidde,
terwijl de jachthond, zich in het veld
bevindende, een beetje links en rechts
begon te snuffelen, alsof hij de lucht
van patrijzen had.
„0 ja, dat is waar ook," begon
Daphne op geheel anderen toon, „nu
wij alleen zijnzou ik graag willen
dat gij mij eens 't een en ander van
Lina's engagement vertelde. Is hij
knap?"
Edgar Turchill's gelaal werd dus
danig bewolkt, dat dit reeds een vol
doend antwoord op hare vraag was.
„O!" zeide zij, „ik zie het al, gij
moogl hem niet lijden."
„Dat wil ik niet zeggen. Hij is een
oud kennis een vriend zelfs min
of meer in de familiewant zijn moe
ders grootmoeder heette Turchill. Maar
om ronduit te spreken, ik heb met
dit engagement niets op."
„Waarom niet, tenzij gij iels kwaads
van hem weet?"
„Ik weet niets tegen hem. Hij is
door en door een gentleman. Hij is
tienmaal verstandiger dan ik, tienmaal
rijker, veel knapper van uiterlijk
in alle opzichten mijn meerdere. Ik
moest al een erge ploert zijn, indien
ik dat niet wilde bekennen. Maar
„Gij bedoelt dat Lina hem niet moest
hebben aangenomen
„Ik geloof dat het huwelijk in elk
opzicht passend is, natuurlijk en on
vermijdelijk 'l is zijn schuld niet,
dat hij op haar verheid werd. En
waarom zou zij hem niet accepleeren?"
„Gij spreekt in raadsels," zeide Daph
ne. „Gij zegt, dat het een zeer pas
send huwelijk is, en een oogenblik
geleden hebt gij gezegd dal gij hel
engagement afkeurdet."
„En dat zeg ik nog. Kunt gij niet
raden waarom ik er zoo over denk?"
Daphne, keek hem al voort wande
lende nadenkend aan. Zijn open ge
laat was ernstiger, dan zij zich herin
neren kon het ooit gezien te hebben
de uitdrukking er van was bijna
treurig.
Het spijt mij vreesselijk. Ik zou u
veel liever als broeder gehad heb
ben."
„Zeg dat niet, voordal gij Gerald
gazien hebt. Hij bezit verwonderlijk
innemende hoedanigheden. Hijschilderl
en maakt reizen, en meer van die
zaken, begrijpt gij; allemaal hoe
danigheden waarvan de vrouwen
houden. Van rijden verslaat hij niets
geen zit geen hand van rij
den."
,,Dat is verschrikkelijk!" zeide
Daphne met minachting. „Valt hij
er af?"
„Neen, zoo meen ik het niet. Hij
blijft, hoe dan ook, in den zadel;
en wanneer hij in het saizoen te
huis is, maakt hij ook de vossenjacht
meê; maar toch kan hij niet rij
den."
,,0," zeide Daphne, alsof zij haar
best deed om dit onderscheid te be
grijpen.
„Ja, Daphne. Ik wil het u nu
wel vertelFn nu alles over en
voorbij is," vervolgde Edgar, blijde
om zijn hart eens te kunnen uit
storten. „Gij zijt mijn oud speelkame
raadje zoo goed als mijn zusje
en ik geloof niet, dat gij mij
uitlachen zult, is 't wel, beste
meid
„U uitlachen!" riep Daphne uit.
„Als ik dat doe, dan moge ik nimmer
weder in staat zijn te glimlachen."
„Ik heb uwe zuster gevraagd mijne
vrouw te willen worden. Ik had haar
reeds, ik weet niet hoe lang bemind,
voordat ik den moed had om haar
te durven vragen. Ik was zoo bang
voor een weigerend antwoord. En ik
wist, dal indien zij „ja" wilde zeggen
mijne moedei de gelukkigste vrouw
uit het gansche graafschap zou zijn,
want zij aanbidt als 't ware Madoline.
(Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,