LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
12)
Ook wist ik, dat Lina veel van
Hawks-Yard hield, en dal gaf mij
een beetje moed. Dus op zekeren
dag, zoowat vier jaar geleden, kon
ik het niet langer zwijgen, en deed
ik haar de eenvoudige vraag op de
eenvoudigste wijze. De goede God
weet hoezeer mijn geluk van haar
antwoord afhingmaar al had ik er
mijn leven door kunnen redden, dan
zoude ik geen enkelen dichtregel
hebben kunnen bedenken. Ik kon
haar slechts de eenvoudige waarheid
vertellen dal ik haar zóó liefhad
als ooit een man eene vrouw heeft
liefgehad."
„En verder?" vroeg Daphne.
„Het hielp niet. Zij zeide „neen,"
zoo vriendelijk, zoo recht gemoede
lijk want zij houdt werkelijk van
mij, begrijpt gij, als eene zuster
dat ik geweend heb als een kind. Ja
Daphne, ik heb mij bespottelijk aan
gesteld, en zij moet dan ook zeker
verachting gevoeld hebben voor zulk
een flauw, onmannelijk gedrag. Wei
nige minuten later was alles voorbij.
Al mijn hoop was uitgebluscht, even
als een kaars door den wind, en mijn
toekomstig leven is donker. En toen
moest ik terug om mijne arme moeder
te vertellen dat het meisje, die zij
zoo gaarne hare dochter zou genoemd
hebben, nimmer op Ilawksyard zou
komen."
„Het spijt mij zoo om uwentwil,"
stamelde Daphne.
„Dank u, lieve. Ik wist wel dal gij
sympathie voor mij zoudt gevoelen.
De slag was vreeselijk voor mij, dat
verzeker ik u. Ik ben toen gedurende
eenige maanden naar de Hooglanden
gegaan op de hertenjacht; maar om
op de helling van een berg uren aan
uren plat uitgestrekt te liggen zonder
een ooglid te durven verroeren, dat
geeft te veel aanleiding om naleden-
ken. Ik dacht altijd aan Madoline,
en dus waren mijne gedachten zoo
ongeveer twee honderd en vijftig mij
len bezuiden het hert, dat. ik onder
schot kreeg, met het natuurlijk gevolg
dat ik mis schoot en mijzelf een prul
noemde. Daarop beproefde ik een
voetreis met een knapzak op mijn
rug, door Normandië en Brelagne,
hopende mijn verdriet weg te wande
len. Maar ik ondervond dat loopen
van de eene vuile stad naar een an
dere even vuile stad allen slinkende
naar knoflook en het bekijken
van kerkenwaarin ik volstrekt geen
belang stelde, al een heel schrale
troost was voor een heel erge te
leurstelling; dus besloot ik naarHawks-
yard terug te keeren en hel aan den
tijd over te laten om het Ie vergeten.
En ik heb het vergelen," riep Edgar
juichend uit".
„Dus geeft gij niet meer om Mado
line 1"
„Niet om haar geven! Ik zal haar
aanbidden, zoolang ik leef. Maar ik
heb mij gewend aan de gedachte dal
een ander met haar zal trouwen
dal ik nooit iels anders voor haar
zal kunnen zijn dan een soort van
goedhartige, nuttige, domme vriend,
die later peel zal worden over een
harer kinderen; die altijd gereed zal
zijn, om hals-over-kop naar den dok
ter te rennen indien bij een harer
kinderen zich verschijnselen van ma
zelen of kinkhoest voordoen; blijde
om 's avonds, wanneer zij met haar
echtgenoot een partijtje whist wensoht
te spelen voor derde man te dienen
of de kinderen bij mij op Ilawksyard
bezig te houden, terwijl zij en hij
een of ander partijtje bijwonen. Zoo
zal ik in het vervolg zijn."
„Wat ben je toch goed!" zeide
Daphne hem een 'arm gevende met
een vriendelijken handdruk.
„Ja, kleine Daphne, het zal ook
wel zoo lang niet duren of gij wordt
ook verliefdstel het zoo lang moge
lijk uit, want op zijn allermooist,
heeft men er meer verdriet dan genot
van." Daphne zuchtte onwillekeurig.
„En zoodra hel zoover is, dan hoop ik
dat gij mij evenveel vertrouwen zult
schenken als ik hel u gedaan heb.
Misschien dal ik u nuttig zal kunnen
zijn, daar ik zelf ondervinding heb in
die zaken."
„Gij zoudt mij alleen kunnen aan
raden geduld te hebbenen alle hoop
op te geven," zeide Daphne, zijn
arm loslatende. „En waartoe zou zulk
een raad dienen Maar ik zal u nooit
lastig vallen. Ik zal niet verliefd worden
nooit."
Op het laatste woord drukte zij
opvallend.
„Arme, kleine Daphne! als of gij
er eenig begrip van hadt," riep Edgar
uit, haar ongeloovig en glimlachend
aanziende. „Zoo iels komt onverwacht.
Gij spreekt er over, als of het in
uwe macht stond om verliefd te wor
den of niet - zooals Herkules, toen
hij, aan een viersprong komende,
stond te overleggen of hij links of
rechts zou gaan. Neen beste meid,
zoodra wij op onzen weg door dit
leven zoover gekomen zijn, dan blijft
ons slechts één weg openen of die
naar het Paradijs dan wel naar de
diepte der Wanhoop voert, wij moeten
dien volgen."
„Gij wordt dichterlijk," riep Daph
ne min of meer gekrenkt uil. „Ik
wist niet dat zulks in uw aard lag.
Maar wees zoo goed en vertel mij
eens wat van Gerald. Zooals gij weet
heb ik hem nooit gezien. Hij was al
tijd te Oxford of op reis, wanneer
ik met vacanlie te huis was. Ik ben
slechts zoo zeldzaam tjiuis geweest,
begrijpt gij," voegde zij er droevig
bij. „Ik hoorde wel dikwijls spreken
over een wonderlijk persoon, buiten
gewoon rijkonbegrijpelijk verstandig
en wel opgevoed en met een goed
uiterlijk. Ik kreeg langzamerhand een
hekel aan hein, zooals men meerma
len een soort van haat legen zulke
volmaaktheden opvat; en toen kreeg
ik op zekeren dag een brief van Lina
een brief overvloeiende van geluk
om mij meêtedeelen dat zij met dezen
halfgod geëngageerd was, maar dal
het nog al eenigen lijd zou duren
voordat zij trouwden, omdat de andere
halfgod mijn vader wenschte
dat het huwelijk nog uitgesteld zou
worden. Dus ziet gij, dat ik al heel
weinig omtrent mijn aanstaanden
broeder weel."
„Ik weet zeker, dal gij van hem
zult houdenzeide Edgar min of
meer spijtig. „Hij bezit alle hoeda
nigheden om een vrouw te behagen
Een ander man kan even knap, zelfs
knapper zijn dan hij, en toch niet
half zooveel kans hebben om de liefde
eener vrouw te verwerven. Hij heeft
zoo iets bedaards, kalms en dichter
lijks over zich zooals Madoline
het zou noemen dat hij daardoor
de vrouwen belooverl."
„Ik hoop toch niet dal hij verwijfd
is," zeide Daphne, „ik haat die ver
wijfde mannen."
„Volstrekt niet; ik geloof niet, dat
iemand hem verwijfd zou noemen;
maar hij houdt veel van mijmeren,
van lezen en dwaalt graag in de hos-
schen rond met een sigaar en een
verzenboek."
„Ik ben zeker dat ik hem haten
zal," zeide Daphne vol overtuiging,
„en dat zal verschrikkelijk zijn, om
dat ik om den wille van Madoline
den schijn zal moeten aannemen
van met hem ingenomen te zijn. Gij
moet mij helpen, Edgar! als hij op
South Ilill komt. Wij kunnen dan
samen een beetje babbelen en -de
verliefden aan zich zeiven overlaten.
0 jadat is waar ookgij hebt toch
uw geheele leven niet aan de boorden
der „Avon" doorgebracht, of gij kunt
ook wel een boot roeien?"
„Neenik ben nog al een goed
roeier."
„Dan moet gij mij leeren roeien. Ik
krijg spoedig een eigen boot, die voor
mij gebouwd wordt. Gij zult mij
leeren roeien, niet waar Edgar?" vroeg
zijhem vriendelijk aanziende.
„Het zal mij een waar genoegen
zijn."
„Duizendmaal dank. Dat zal heel wat
prettiger zijn dan onderwijs van Bink
te krijgen."
„Werkelijk 1 En wie is Bink?" vroeg
Edgar eenigszins verwonderd.
„Een van de tuinknechts. Een goede,
eerlijke kerel, die mij geheel en al
toegedaan is."
„Nu begrijp ik u; dus eerst hadt
gij plan gehad om u door Bink te
doen onderrichten
„Indien er niemand anders geweest
ware," zeide zijverschoonend. „Het
is natuurlijk dat ik, eenmaal een
boot besteld hebbende, ook moet lee
ren roeien."
„Dat spreekt als een boek".
Al pratende waren zij op het laatste
veld gekomen. Hel dorp lag door de
zon beschenenvoor hen, een oude
grijze kerk te midden van een even
oud kerkhof aan den zoom van de
rivier, een menigte van hutten half van
hout gebouwd met muren van klei en
plaggenwoningendie nog kleiner
schenen door de groote schuren en
pakhuizen die er bij stonden, en dan de
pastorie, een laag gebouw, met veel
hoeken, hatf met hout beschoten
evenals de hutten, een echt exem
plaar van zestiende eeuwsche bouw
kunst, met een massa schoorsteenen
van roodbruinen steen, van boven
met een gebeeldhouwde kroonlijst
waarin de zwaluwen sedert jaren hunne
nesten gebouwd hadden.
„Ik kan u niet zeggen hoe blijde
ik ben, dal gij, bij mij zijl," zeide
Daphnetoen zij het hek naderden.
„Mijn visite wordt daardoor een boel
gemakkelijker."
„Maar ik had volstrekt geen plan
om met u naar binnen te gaan. Ik
heb alleen maar zoover met u ge
wandeld om het genot van uw gezel
schap te hebben."
„Onzin; gij gaal met mij naar binnen,
en gij blijft lot dat ik naar huis ga,
en dan komt gij bij mij eten. Gij
zijt vast en zeker ook nog een be
zoek aan tante Rhoda schuldig, bedenk
u maar eens."
Edgar, die zich herinnerde, bij een
det zeldzame, maar prachtige partijen
op de Pastorie, een week of vijf ge
leden als gast geweest te zijn, bekende
blozend schuld.
„'I Is waar, sedert ik daar gedi
neerd heb, ben ik er nog niet weder
geweest," zeide hij; maar ik kan
eigenlijk heel slecht met uwe tante
overweg, hoewel ik haar al zoo lang
gekend heb."
„Dat is te begrijpen. Ik heb nooit
iemand gekend die met haar kon
opschietenbehalve Lina maar dat
is een engel." Zij waren al pratende
bij de pastorie gekomenen stonden
voor de poorteen breede, lage poort,
die openstond om een rijtuig te kun
nen binnen laten. De tuin was prachtig,
zelfs in dit jaargetijde, nu er nog
geen sprake van was rozen en andere
planten builen te brengen. Geduren
de twintig jaar reeds, had de predikant
jaarlijks een prachtige verzameling
Hollandsche bloembollen ingevoerd
waardoor zijn bloembedden en gras
randen op dezen Meidag schitterden
van kleuren tulpen, hyacinlhen,
ranonkels, polyanthussen kortom
alle mogelijke soorten van bloemen,
die zeer vroeg in 't jaar bloeien; de
achtergrond van dezen bloementuin
werd gevormd door zulk zwaar, hoog
geboomte en prachtige heesters als
men alleen vinden kan in een tuin,
die sedert honderd of meer jaren
met zorg behandeld is. Prachtige beu
ken, spaansche kaslanjeboomen, zeld
zame soorten van eiken, acacia's en
bergesschende paarsche bloesem van
de wilde pruimzoowel als de sneeuw
witte klokjes van den Amerikaanschen
houtappel, cypressen, iepen, ceders,
kortom een verscheidenheid zooals
er misschien geen tweede in het ge
heele land was. Het huis was, in zijn
soort, even volmaakt als de tuin. Er
waren veel kamers indoch geen en
kele groot of hoog van verdieping.
De pastorie had alle gebrekenmaar
ook alle bekoorlijkheden van een oud
huis, groote haarden, hooge schoor
steenmantels, breede vensterbanken,
kleine in lood gevatte ruilenzware,
ruw bewerkte balken waarop de zol
ders rustten, een breede wenteltrap,
kamers die allen in elkander liepen,
hier en daar een trapje op of af, ook
gekleurde ruiten in sommige kamers,
van dat ouderwetsche glas, prachtig
donkerroodof lopaaskleurig."
Het huis was goed gemeuheleerd
hoewel mijnheer Ferrers zich er nooit
veel moeite voor gegeven had. Menig
verzamelaar, oud voor zijn tijd, door
al de moeite en inspanning die hij
zich, zelfs op warme zomerdagen,
geelt om allerlei lokalen afteloopen
om iets moois of zeldzaams te vinden,
zoude Marmaduke Ferrers de schatten
benijd hebben, die hem zonder de
minste moeite waren ten deel gevallen.
Als eenig erfgenaam van al zijn tantes
en ooms, had hij voor zich zelf, uit
hunne verschillende inboedelsalles
gehouden wat der moeite waard was,
en den rommel had hij verkocht.
De ooms en tantes waren allen heel
ouderwetsche, eenvoudige luidjes ge
weest, die hunne meubelen ook van
hunne voorouders hadden geërtd, en
ze keurig netjes hadden onderhouden.
Daardoor was de predikant in het
bezit gekomen van Chippendale-sloelen
en tafels, kabinetten vanoudHollandsch
tulpenhoul; commodes au Louis
Quinze, klokken uit den lijd van Elisa
beth Derby, Worcester, Bow, Bristol,
Leeds en Swansea aardewerk, met een
kleine verzameling van die vreemde
kannen en schalen waarvan men het
vaderschap aan Lowestoft toekent. Vo
rige geslachten hadden verzameld en
bijeengebracht opdat de predikant
rijk zou zijn in kunstschatten zonder
ooit in zijn zak te tasten. Meubelen,
die bij inkoop slechts weinige ponden
gekost hadden waren nu honderden
waard, en de Eerwaarde had het
alles voor niets, alleen doordat hij
van een zelfzuchtig en inhalig ras
afstamde.
De Chippendale meubelenhet
oudhollandsch ingelegde werk, het
antieke porcelein en zilverwerkhad
den grooten invloed op Miss Lawford
gehadtoen zij besloot den predikant
onder handen te nemen om hem
te bewijzen, dat zij een geschikte vrouw
voor hem was.
't Was wel waar, dat haar te huis
op South Hill even elegant en in alle
opzichten even geriefelijk was, maai
er was toch een groot verschil tus-
schen het inwonen bij een broeder
min of meer van zijn genade afhan
gende, en meesteres te zijn in haat-
eigen huis. Daardoor hadden haar de
nederiger cchoonheden van de pastorie
meer aangetrokken dan de pracht van
South Ilill. Sir Vernon was geen aan
genaam mensch om afhankelijk van
te zijn. Zijne dochters waren nu vol
wassen. Madoline was oppermachtig
meesteres in het huis, dat haar een
maal zou loebehooren en Rhoda Law
ford begreep dat zij, door op South
Hill te blijvenin den ongelukkigen
toestand zou komen van een oude
ongehuwde tante, die door niemand
geteld wordt.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE EK VEN LOOSJES, te Haarlem,