LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
14)
Toen hij den volgenden morgen
in het schuitenhuis kwam, vond hij
daar op een geïmproviseerd komfoor,
een ketel water, vroolijk zingende,
verder een gedekte tafel en een schaal
warme eieren en ham terwijl de
trouwe Bink, hoewel een beetje ruw
en boersch, zijn uiterste best deed
om voor kok en tafeldienaar te
spelen.
„Ik zou wel eens willen welen of
zij „Don Juan" gelezen heelt?" dacht
Edgar bij zich zelf. Het water, het
geïmproviseerde ontbijt, hel lieve ge
zichtje dat hem glimlachend aan
staarde, deed hem aan een episode
uit genoemd vers denken. „Indien ik
morgen moest verongelukken, dan zou
ik geen heerlijker paradijs wenschen
om in te ontwaken als waarin ik mij
nu bevind," meende Edgar, terwijl
Bink hem een vouwstoeltje gaf, daarbij
blazende van overspanning. „Dit is
een heerlijke verrassing," riep hij uit.
„Wat, de eieren en de ham?"
„Neen het vaorrecht om een iêle-
a-tête ontbijt met u te mogen ge
nieten."
„Allemaal gekheid; Bink is mijn
geleider. Indien gij brutaal wordt dan
zal ik vragen of mijnheer Mac Gloskie
ons morgenochtend gezelschap komt
houden. Suiker? ja; natuurlijk, suiker
en melk. Zijn de eieren en de ham
niet heerlijk? Ik heb ze gebakken.
Het was een idéé van Bink. Ik had
eerst alleen maar een broodje met een
beetje aardbeiengelei willen gebruiken;
maar ham en eieren is veel aardiger,
vindt ge ook niet? Gij had eens
moeten hooren hoe zij knetterden
in de pan, ik heb nooit gedacht dat
spek zooveel geweld kon maken."
„Uw eerste les in de kookkunst,"
zeide Edgar. „Als gij zoo voortgaat
dan hooren wij binnen kort nog, dat
gij uw examen in dat edele vak aan
de akademie van South Kensington
met glans hebt afgelegd."
„Mijn eerste les, werkelijkEn hoe
dikwijls heb ik geen pannekoeken ge
bakken boven een spirituslamp te
Asnières; en ik weet nog niet wat
het onaangenaamste rook, de panne
koeken of de lamp, maar zeker is
het dat onze slaapkamer er als 't ware
door verpest was."
Zij ging op haar veldstoeltje zitten
en nam een kopje thee, terwijl zij
met zekere belangstelling naar Edgar
keek, die klaarblijkelijk met smaak
aan de ham en eieren zal te smullen.
„Is het spek goed gaar?" vroeg zij.
„Heb ik het lang genoeg gebraden
„Het is, kort en bondig, heerlijk,
ik heb nog nooit zoo lekker ontbeten."
Het was waarlijk een leventje als
in een tooverwereld. Het heldere
morgenlicht, de frissche en zachte
lucht, de rivier door de zon beschenen
en het zoo prachtig in de schaduw
liggende schuilenhuis, alles werkte
mee om het geheel betooverend te
maken. Edgar vergat geheel en al,
dat hij ooit iets voor iemand anders
gevoeld had dan voor dit meisje, met
haar zachte grijze oogen, goudblond
haar en misschien al te innemende
glimlach. En wat kon een jongmensch,
die geheel vrij was om zijn genoegen
te zoeken waar hij* het maar vinden
kon, beter doen, dan bij haar te
zijnte genieten van haar kinderlijke
vroolijkheid, haar toetegeven in haar
ideën en wenschen? en verder in de
toekomstnog verreverre wegzag
Edgar Turchill in zijn verbeelding
dit liefelijk wezen bedaard en kalm,
als zijn vrouw, niets minder bemin
nelijk dan zij nu was, maar melde
groólere bekoorlijkheden eener vol
wassene vrouw. Nu was zij niet veel
meer dan een kind, elk nieuw ver
maak najagende als een kind, en hij
gevoelde zeer goed, dat hij voor haar
niets meer was dan eenvoudig de
metgezel bij haar pretjes, maar toch
kon het niet anders of deze meisjes
achtige vriendschap zou in een warmer
gevoel ovetgaan, en er moest sym
pathie bestaan tusschen twee zoo
buitengewoon gevoelige personen.
Door zoodanige prettige gedachten
vervuld, smaakte het ontbijt mijnheer
Turchill uitmuntend, terwijl Daphne
min of meer angstig een ei probeer
de, en aangenaam verrast was toen
zij merkte, dat het vrij wel het
zelfde smaakte alsof de keukenmeid
het gereed had gemaakt, misschien
een beetje te hard, maar dat betee-
kende niets.
„Dal is een pak van mijn hart,"
zeide zij. Het zou mij niets verwon
derd hebben als ik er kuikens van
gemaakt had, en als je nu gereed
bent dan zullen wij eens met ons
roeipartijtje beginnen. Ik ben zeker,
dat als ik van daag niet leer om
behoorlijk te scheren, ik het nooit
zou leeren hoe oud ik ook word."
De boot lag voor hen gereed, vast
gemaakt onder aan een steile trap
welke door Bink in zijn vrije tijd in
den oever was gegraven en daarna
met waa.rlooze planken, die hij op
het erf gevonden hadnetjes had be
kleed, waarvoor hij door Daphne be
loond was met vriendelijke woordjes
en nog vriendelijker blikkengevolgd
door zulk een stortbui van shillings,
dat hij al heel aardig wal naar de
spaarbank had gebracht, en zich zelf
op weg waande een rijk man te
zullen worden. Daar lag de boot glim
mende door het nieuw verniste hout.
Daphne had, om den bouwmeester
genoegen te doen, haar eerste plan
om de sloep donker rood te doen
schilderenlaten varen. De riemen
van het fraaiste model met Daphne's
monogram in donker blauw en goud
er open danschitterend in het
zonlicht, den naam dien zij aan haar
vaartuig had gegeven, in flink uitko
mende gouden letters Nero.
„Wal een vreemdsoortige naam om
uiltekiezen!" zeide Edgar. „Gij weet
toch wel dat hij zoo'n door en door
gemeene vent was."
„Daar is niets van waar," antwoord
de Daphne „.luist gisteren las ik een
artikel in een oud boek waarin de schrij
ver betoogde, dat hij zelfs een goed man
was geweest. Hij heeft Briltanicus niet
vergiftigd, hij heeft zijn moeder niet
van kant gemaakt, hij heeft Rome
niet in brand gestoken, hoewel hij
erg mooi viool speelde. Ilij was een
zeer bekwaam welopgevoed jong
mensch, en de geschiedschrijvers van
zijn tijd w3ren dwaze gobe-mouches,
die allerlei praatjes die in omloop
waren voor waar aannamen en boek
ten. Ik vind dat Taci hoe heel
hij ook weer? zich had moeten
schamen."
„Dus Nero is in de hoogte gestoken,
zoo! zoo!" zeide Edgar heel kalm,
terwijl hij de sluurrepen opnam, en
Daphne de riemen nemende, wel een
beetje al te driftig, begon te roeien.
„Dan moet ik dus aannemen dat Ti
berius een zeer verdienstelijk vorst
was, en dat al die schandelijke ver
halen omtrent Capri louter verzinsels
zijn geweest? Nu, ons kan het eigen
lijk weinig schelen, dunkt mij; is 't
wel? behalve dat ik het hard te ver
antwoorden zal hebben als mijn eigen
zoons de geschiedenis zullen leeren,
en dal ik dan van die jonge deug
nieten zal moeien hooren, dat alles
wat ik daaromtrent te Rugby leerde
groole onzin was."
„Te Rugby!" riep Daphne, plotse
ling ernstig wordende. Gij waart gelijk
met mijn broeder te Rugby, niet
waar? Waart gij groote vrienden?"
Edgar keek over boord, alsof hij
naar waterplanten zag die misschien
in het roer verward konden raken.
„Wij gingen weinig samen om. Hij
was, zooals gij weet zooveel jonger
als ik."
„Was hij een goede jongen?
Hielden andere menschen veel van hem?
„Iedereen was zeer bedroefd toen
de arme jongen aan scharlaken-koorts
stierf!" zeide Edgar zonder haar aan-
tezien.
„Ja, was het niet verschrikkelijk?
Ik kan hem mij nog zoo goed voor
stellen. Zoo'n flinke mooie jongen,
vol geest en levenslust. Wel was hij
gewoon om mij erg te plagen, maar
dat is zoo de gewoonte van jongens.
En toen opeens, terwijl ik te Brighton
was, kwam de tijding dat hij dood
was, en heb ik, ik weet niet hoelang
wel, zwarte kleeren moeten dragen-.
Arme LoftusHoe hartelijk zou ik
hem hebben liefgehad, als hij in 't leven
gebleven was!"
„Het zou zeker prettig voor u ge
weest zijn, een broeder te hebben,"
zeide Edgar nog altijd min of meer
verlegen.
„Prettig! Het zou een zegen voor
mij geweest zijn, om iemand van mijn
eigen soort, mijn eigen broeder bij
mij te hebbi^. Ik bemin Madoline
met hart en ziel; maar zij is toch
slechts mijn halve zuster. Ik voel
altijd dat er onderscheid tusschen ons
bestaat. Zij is mijn meerdere, zij stamt
af van een beter ras. Nooit spreekt
iemand een woord over mijne moeder
ol hare familie; maar iedereen heeft
den mond vol over de familiebetrek
kingen van Lina, hel schijnt wel, dat
zij verwant is aan iedereen, die in
het graafschap waard is om genoemd
te worden. Maar Loftus zou van de
zelfde soort zijn als ik, begrijpt gij,
noch beter, noch slechter. Bloed is
dikker dan water.
„Dat is een ziekelijke gedachte van
u, Daphne."
„Ik vrees dat ik meer zulke zieke
lijke gedachten heb."
„Tracht die weg te doen of ter zijde
te zetten; er heeft nooit beter zuster
bestaan, dan Madoline voor u is."
„D3I weet ik. Zij is de volmaakt
heid zelve, maar juist daardoor is zij
verder van mij verwijderd. Ik eer
biedig haar, zie tegen haar op en
bewonder haar, maar ik zal mij nooit
op gelijken voel met haar kunnen
voelen."
„Dal pleit voor uw gezond verstand,
liet is een voorrecht voor u, iemand
te hebben om tegen op te zien."
„Dat wil ik graag gelooven, maar
toch zou ik ook wel iemand willen
hebben, die met mij gelijk stond."
„Gij hebt mij toch," zeide Edgar
opeens. „Kunt gij mij voorloopig
niet als broeder aannemen?"
„Als je wilt," hernam Daphne,
„voor altijd, voor eeuwig. Ik zal er
het beste bij varen. Ik geloof niet
dat een andere broeder 's morgens
om vijf uur op zou staan om mij te
leeren roeien.''
Edgar wist zeker dat Loftus het
bepaald niet zou gedaan hebben; die
vroeg gestorven jongeling was een
type van eigenbelang en toonde reeds
een groole genegenheid tol onge
bondenheid.
„Broeders behooren in den regel
juist niet tot de meest zelfopofferende
menschen," zeide hij. „Ik houd het
er voor dat gij vrij wat meer toe
wijding in een Iersche of Schotsche
aangenomen broeder zult vinden, dan
in een eigen broeder van Saksisch
bloed. Maar Madoline is een zuster
uil duizend. Pas op dien overhan
genden tak," zeide hij, terwijl de boot
dicht langs de oever onder een knot
wilg doorschoot. „Hoe vroolijk en
gelukkig zag zij er gisteren avond uit."
„Ja, zij had juist een langen brief
van Gerald ontvangen, waarin hij
spreekt van vroeger naar huis te
komen, dan zij hem verwachtte. Hij
zal er zijn visscherij in Noorwegen
maar aan geven, hoewel ik geloof,
dat hij een geheel meer voor zich
alleen gepacht had. Ilij denkt in
't laatst van Juli thuis te zijn. Is dat
niet heerlijk? Ik verga van nieuws
gierigheid om te weten hoe hij er wel
uitziet."
„Heb ik u dan geen beschrijving
van hem gegeven?"
„Jawel, zoo'n beetje. Gij hebt mij
gezegd, dat ik bepaald van hem zou
houden. En nu ben ik vast overtuigd
dat ik het land aan hem zal bebben,
al is het maar alleen, omdat het mijn
plicht is eene zusterlijke genegenheid
voor hem te gevoelen."
„Pas maar op dat uwe genegen
heid binnen de boorden van „zuster
lijke liefde" blijft," zeide Edgar glim
lachend. „Hem te haten, daarvoor
bestaat geen vrees."
„Heere, Heere! wat kijkt ge mij
woest aanriep Daphne lachende.
„Wal moet je vreeselijk jaloersch
op hem zijn!"
„Heeft hij mij mijne eerste liefde
niet ontroofd?" vroeg Edgar; „en
nu
„Wees nu niet zoo somber. Hebt
gij mij dan niet gezegd dat gij die
teleurstelling te boven waart, en dat
gij plan hadt om later als ongetrouwde
peetoom voor Madoline's kinderen te
zorgen P"
„Dat weet ik nog zoo zeker niet,
dat ik altijd ongetrouwd zal blijven
zeide Edgar tweifelend. „Dat zou juist
bewijzen dat ik mijne teleurstelling
niet kon vergeten."
„Dat hebt gij mij toch voor eenige
dagen gezegd. Ik herhaal slechts uw
eigene woorden. Ik vind hel wel
aardig aan u te denken als aan een
ongetrouwd heer in het belang van
Lina's kinderen. Dal is eene meer
poëtische gedachte, dan te denken
dat gij u met een andere vrouw zoudt
troosten."
„Toch tracht een man gewoonlijk-
troost te zoeken. Dat is zoo de mensche-
lijke natuur."
„Spreek nu geen woord meer,"
riep Daphne uit. „Gij zijt heden mor
gen bepaald hatelijk zoo plat en
materialistisch mogelijk. Ik zou bijna
gelooven dat het door hel spek en
de eieren komt, zoo'n grof ontbijt
een idéé van Bink. Morgen ochtend
zal ik u een boterham met aardbeien
voorzetten, ten minste als Mac Closkie
ze mij wil geven.
„Indien gij een beetje minder bab-
beldet en een beetje meer roeidet,
dan geloof ik dat wij beter zouden
opschietenzeide hij glimlachend.
Zij waten nu lot een punt genaderd,
waar een klein groen schiereilandje
in de rivier uitstak en waar de stioom
op een draaikolk geleek. Gedurende
de laatste vijf minuten was hetschuilje
al ronddraaiende voortgegaan, terwijl
Daphne zonder daar iets van te merken,
steeds voortging met roeien. Zij na
derden Stratfordrondom, zoover
het oog reikte, omringd door de lage
vlakke weilanden, en in de verte zag
men den hoogen kerktoren, ver uil-
stekende boven de Golhische brug, met
zijne vele bogen die reeds voor de
geboorte van Shakespeare door den
goeden Sir Hugh Glopton gebouwd
was. Hoe dikwijls moet William Shake
speare er niet met luchligen tred
over gewandeld hebben, in die geluk
kige zorgelooze jaren der jeugd,
waarin men genot vindt in de een
voudigste dingen. En later, toen hij
oud geworden was, en zich gemeten
had met de grootste geesten van zijn
tijd, in de grootste stad der bekende
wereld, toen hij gewerkt had en on
afhankelijkheid en roem had verwor
ven, toen hij terugkeerde, rijk genoeg
om het groole huis vlak naast de ge
meenteschool te koopenhoe dikwijls
moet hij toen op rustige avonden
over de steenen borstwering geleund
hebben, terwijl de schemering meer
en meer over de met waterplanten
bedekte rivier daalde en vlcdermuizen
en zwaluwen over het water streken,
en terwijl in de verte de door groote
boomen omringde Golhische kerk en
rondom de vlakke weilanden, zicht
baar waren! Wordt vervolgd.)
Gedrukt bij DE EE VEN LOOSJES, te Haarlem.