LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braüdon. 15) Zij waren in liet hartje van hel land van Shakespeare. Ginder, in de verte rechts van hen, lag het smalle voetpad waar langs hij naar Shottery wandelde. Aan elk deel van hel land schap waren herinneringen verbonden aan den groolen dichter die hier ge boren was en geleefd had. „Mijn vader heeft mij bepaald ver boden verder dan onze eigen weilan den te gaan," zeide Daphne, „maar hij bedoelde natuurlijk als ik alleen was. Het maakt een groot onderscheid ÖT gij bij mij zijt." „Dat spreekt van zelf. Ik geloof wel dat ik in staat ben op u te passen." Dit leventje ging zoo nog ongeveer een week voort, met van tijd tot tijd buiig weder. lederen morgen ontbeten zij in het schuitenhuis, waarbij Daphne haar uiterste best deed bij het toe bereiden van het maal. en groole vorderingen in de kookkunst maakte. Toch moet erkend worden dat het er veel van had alsof mijnheer Turchill een ontbijt door de ruwe Bink gereed gemaakt, de voorkeur gaf boven datgene wat de verfijnde smaak van Daphne opleverde. Hij hieid meer van een gebakken makreel dan van room- en frambozengelei hij gaf verre de voorkeur aan geroos terde kalfsnieren boven honing en zachte broodjes, maar alles wat Daphne hem voorzette gebruikte hij dankbaar. Het was zoo heerlijk om zijn morgen uren in hel aangename gezelschap van dit vroolijke, levendige meisje te slijten. Het was werkelijk een genot zulk eene vlijtige leerling te hebben, want Daphne werd zeer bekwaam in het besturen van haar boot. Zij kon even goed als een sloeproeier van beroep, onder de nauwe bogen van de brug te Stratford doorschieten. Maar wanneer twee jeugdige, eer lijke personen op die prettigefami liaire wijze het leven genietendan is er gewoonlijk iemand van rijper leef tijd in de buurt om kwaad te denken en aan hun genot een einde te maken. En zoo gebeurde het ook hier. De predikantsvrouw hoorde van de water tochtjes en gezellige onlbijtpartijtjes van hare nicht en besloot zich met die zaak te bemoeien. Mijnheer of beter gezegd baas Mac Gloskie, die met groolen tegenzin een schotel aardbeien voor die ontbijtjes had ge leverd, wandelde toevallig 's middags eens naar de pastorie met een mandje van diezelfde vrucht, als een present van hem voor Mevrouw Ferrers iets' wat altijd een fooi van een paar gulden voor den oppertuinman op leverde, en dus vrij duur was naar het begrip der dame. 't Sprak van zelf dat een zoo gewichtig persoon als Mac Closkie eene behoorlijke vet'frissching na zijne wandeling noo- dig had, zoodat juffrouw Todd hem dan ook in haar nel klein heiligdom naast de provisiekamer onthaalde op een kop sterke thee met een stuk eigengebakken brood, goed van boter voorzien. Al pratende, vertelde baas Mac Closkie, schijnbaar toevallig, dat Miss Daphne al op bijzonder goeden voet was met mijnheer Turchill, van Hawksyard, en dat hij het er voor hield dat daarvan dezer dagen wel een huwelijk zou komen. Toen hem bijzonderheden gevraagd werden, be schreef hij de ontbijlpartijtjes vroeg in den morgen in het schuitenhuis, de vele uren gezamenlijk op de rivier doorgebracht, de namiddagen waarop zij te zamen aan het biljard waren, en de theepartijtjes in de oranjerie. Juffrouw Todd die een onverbeter lijke babbelaarster was, verheugde zich, dit alles in geuren en kleuren aan hare meesteres te kunnen ver tellen, toen zij den volgenden morgen samen bezig waren het menu voor den aanstaanden dag met groote nauw keurigheid optemaken. Mevrouw Ferrers luisterde, schijn baar geheel onverschillig, zooals hare gewoonte bij zulke gelegenheden was. „Mac Closkie is een groot lief hebber van praatjes maken," zeide zij, „en gij doet maar weinig voor hem onder." Dadelijk echter nadai zij zich van juffrouw Todd had afgemaakt, ging de schoone Rhoda naar hare kleed kamer om zich voor eene landelijke wandeling gereed te maken. Het land leven met een echtgenoot die al heel weinig sprak, wat men onderhoudend kon noemen, wordt van tijd tot tijd wel eens eentonig, en dus was Rhoda blijde, dat zij eens iets had om haar eenige afleiding te geven, iets dat zij noodzakelijk zelf moest behandelen, en waardoor zij gelegenheid had zich nuttig te maken voor hare bloedver wanten, wel te verstaan altijd op hare manier. „Ik zal er nog niet met haar vader over spreken," dacht zij. „Hij heeft zulke bepaalde begrippen van gepast en ongepast, dat hij misschien te streng zou zijn. Madoline moet er haar maar eens ernstig over onderhouden." Zij wandelde met luchtigen tred door de zonnige velden, geheel en al opge wekt door de genotvolle gedachte, dat zij bezig was een christelijken plicht te vervullen, dal haar plan geheel en al strookte met hare dubbele verhouding, die van nabestaande en van predikants vrouw. Zij voelde, dat indien het lol een man van haar gemaakt had, zij een volmaakt bisschop zou geweest zijn. Al de ernstige plichten van die höoge betrekking huisbezoek, ver maningen, en bestraffingen zouden haar gemakkelijk van de hand zijn gegaan. Zij vond Madoline in de huiskamer, de ramen wijd open, het balkon vol bloemen, en tafels, étagères en schoor steenmantel als bedekt met rozen. „Het spijl mij, dat ik u zoo in uw morgenstudies kom sloren, meisjelief," zeide Mevrouw Ferrers tegen Madoline, die van de piano opstond. „Gij speelt die lieve klassieke stukjes met zooveel gevoel. Mendelssohn, niet waar?" „Neen; Raff. Wat zijt gij heden morgen vroeg, tante Rhoda!" „Ja, Line, ik heb u ook iets zeer bijzonders meêledeelen, en daarom ben ik maar dadelijk, toen ik met Todd gereed was, hier heen gewan deld." Deze soort van toespraak uit den mond van eene vrouw van het slag van tante Rhoda voorspelde gewoon lijk niet veel goeds. Madoline schrikte dan ook min of meer. „Er is toch niets verkeerds, hoop ik," stamelde zij. „Niet bepaald niets verkeerd met kwade bedoeling, naar ik ver trouw," zeide Mevrouw Ferrers. „Maar er moet onmiddellijk een einde aan gemaakt worden." Madoline werd bleek. In vroegeren tijd was tante Rhoda altijd een vree- selijke plaag voor de dienstboden ge weest. Voortdurend deed zij allerlei onaangename ontdekkingen kleine diefstallen, verkwistingen en meer verkeerde zaken. Niet zelden was het gebeurd, dat zij allerlei onmogelijke verdenkingen opvatte, iedereen het leven zuur maakte gedurende een veertien dagen, en eindelijk toch genoodzaakt was te erkennen, dat zij zich vergist had. Gedurende hare regeering op South-Hill had daar geen vrede geheerscht, en nu vreesde Lina dat tante Rhoda, hoewel niet meer in huis zijnde, er weder in geslaagd was een harer vreeselijke ontdekkin gen te doen. Deze of geene had melk weggegeven, of graan verkocht of wel 't een of ander uit den tuin ge stolen. „Wat is er gebeurd, tante Rhoda Mevrouw Ferrers antwoordde niet dadelijk. Haar koude, grijze oogen keken de kamer eens rond en toen vroeg zij „Waar is Daphne?" ,,In haar eigen kamer een beetje rusten, denk ik, vermoeid van het roeien." „En waar is mijnheer Turchill?" „Naar huis gegaan. Hij had een of andere belangrijke zaak af te doen naar een paard te kijken, geloof ik." „Zoo, zoo, dus dan gaat hij toch wel eens naar huis „Hoe vreemd praat utante Rhoda. Steekt er kwaad in, dat hij zoo dik wijls hier komt als hij wil? Hij is onze oudste vriend. Papa behandeld hem als een zoon." „Kwaad, wel neen, volstrekt niet, wanneer Vernon er mede tevreden is. Maar het verwonderd mij volstrekt niet dal Daphne vermoeid is, en mid den op den dag gaat liggen, onder ons gezegd een afschuwelijk luie, on fatsoenlijke gewoonte. Weet gij, dat zij iederen morgen al voor zeven uur in het schuitenhuis is?" „Zeker, tante. Het is veel prettiger voor haar om 's morgens in de vroegte te roeien, dan later op den dag. Edgar geeft haar les zij is geheel en al veilig onder zijn toezicht." „En weet gij dus ook dat er iede ren morgen in hel schuitenhuis ont beten wordt?" „Ja, ik heb zoo iets gehoord van een theeketel en ham met eieren. Daphne verbeeldt zich, dat zij het al ver in de kookkunst gebracht heeft." „En vindt gij dat alles maargoed'" Madoline glimlachte om die vraag. „Ik zie haar graag gelukkig. Ik vind dat zij heel wat tijd verbeuzelt en dal zij zich volstrekt geen moeite geeft om nog iets aan hare opvoeding te doen; maar bij een meisje van haar leeftijd is dat een natuurlijke kwaal, en daarbij is zij nog maar zoo kort weder te huis, en zij houdt zooveel van de rivier." „Is de gedachte nooit bij u opge komen, Madoline, dat er iets onbe hoorlijks in die têles-a-lête met Edgar Turchill is?" „Onbehoorlijks! Iets onbehoorlijks er in dat Daphne vriendschappelijk omgaat met Edgar? Edgar die als een broeder met ons is opgegroeid „Met u misschien, maar niet met Daphne, die het grootste gedeelte van haar leven ver van South-Hill heeft doorgebracht en dus zoo goed als vreemd voor mijnheer Turchill is." „Zij zou erg verwonderd zijn dit van u te hooren, en Edgar niet min der. Hij was altijd haar speel kameraad in haar vrije uren, voordat zij naar Madame Tolmache ging." „Dat was alles goed en wel toen zij nog korte rokken droeg. Maar nu is zij vrouw geworden, en zou zij in opspraak komen." „Daphne in opspraak komen, mijn kinderlijk lief zusje, niet veel meer dan een kind behalve in jaren, nog zoo vroolijk en onbezorgd in hare onschuldHoe komt u dat in de ge dachten, tante Rhoda Zelfs de grootste kwaadspreker en onruststoker zou niets kunnen vinden om ten na- deele van Daphne te zeggen." „Mijn beste Madoline," begon Me vrouw Ferrers streng, „in den regel zijt gij zoo verstandig in alles wat gij doet en zegt, dat ik werkelijk ten hoogste verwonderd ben over de wijze waarop gij heden morgen spreekt. Er zijn zekere vormen, die sedert onheugelijke tijden door iedere wel opgevoede jonge dame in acht genomen worden, en Daphne kan evenmin als iemand an ders die vormen straffeloos schenden. Zij is niet schotvrij al draagt zij los hangende haren en onbehoorlijk nauw sluitende japonnen," voegde tante Rhoda er vrij scherp bij. Zij had niet veel van Daphne ge houden toen die nog een kind was, en nu zij vrouw geworden was, kon zij haar nog minder lijden. Voor een goed geconserveerde vrouw van veer tigjarigen leeftijd is er gemakkelijk iels hinderlijks te vinden in de frissche, ongegeneerde vroolijkheid van een meisje van zeventien jaar. „Tante Rhoda, ik geloof dat gij ver geet dat Daphne mijne zuster is, mijne innig geliefde zuster." „Uwe halve zuster! Madoline. Ik vergeet niets. Gij vergeet echter dat er bepaalde redenen bestaan, die ons noodzaken om met Daphne buiten gewoon voorzichtig te zijn." „Het is heel onvriendelijk van u, tante om daarover te spreken," zeide Madoline blozende. „Wat verder Edgar Turchill betreft, hij is een der beste vrienden mijns vaders; hij houdt veel van ons allen. Dat hij zich als een aangenomen broeder tegenover Daphne beschouwt, daarin kan onmogelijk iets verkeerds zijn." „Een jaar of drie geleden was hij zooveel als een aangenomen broeder van u, en wij weten allen wat daar van gekomen is." „Dat was een groote dwaasheid, en dat is alles lang voorbij en ver geten." „Nu, dat kan met Daphne even zoo gaan." „En als dat gebeurde, zou u dat spijlen? Mij niet, dat weet ik zeker en ben overtuigd, dat mijn vader er zeer meê ingenomen zou zijn." „Zoozooindien Vernon genoegen met den staat van zaken neemt, dan heb ik verder niets te zeggen," her nam Mevrouw Ferrers met waardig heid „maar als Daphne mijne dochter was en Goddank, dat ik de ver antwoording niet heb over zoo'n groote meid met een dusdanig karakter! dan zoude ik stellig geen onlbijt partijtjes in het schuilenhuis, en even min die tochtjes op de rivier toestaan. Evenwel gaat het mij volstrekt niet aan," zoo besloot Mevrouw Ferrers op beleedigden toon, nu zij alles ver teld had wat zij te zeggen had.„Hoe ver zijt gij reeds met de bedsprei waar aan gij bezig waart?" „Bijna af," antwoordde Madoline zeer verheugd van onderwerp te kun nen veranderen. „Voor papa's ver jaardag is hij zeker gereed." „Hoe gaat het, lusschen haakjes gezegd, met mijn broeder?" „Hij heeft sedert eenigen tijd over rheumatiesche pijnen geklaagd. Ik vrees dus dat wij den volgenden winter op het vasteland zullen moeten doorbrengen." „Wat een onzin, Line l Het is niets dan zwaarmoedigheid van uw vader. Hij heeft altijd allerlei dwaasheden gehad. Hij is zoo gezond als ik." „Hij zelf gelooft dat niet, tante; en hij dient het toch hel beste te weten." „Daarvan ben ik nog zoo zeker niet. Iemand die aan zwaarmoedigheid onderhevig is, kan zich wel verbeelden, dat hij aan watervrees lijdt, maar daarom heeft hij nog geen gelijk, en gij sterkt hem in zijn ingebeelde kwalen door te beweren, dat gij er aan ge looft." Lina wilde over dit punt niet verder redetwisten, daar zij bemerkte dat tante geheel en al uit haar humeur was. Evenmin trachtte zij genoemde dame overtehalen om bij haar het lunch te gebruiken en zelfs eenige beleefde beluigingen van hare spijt over tante's spoedig vertrek uittespre- ken. Toch had tante voor een groot deel haar doel bereikt. Hoewel Mado line voorgewend had, al heel weinig te geven voor tante's goeden raad, zoo was zij toch veel te veel vrouw- om er zich niet naar te gedragen. Dus ging zij dadelijk, nadat mevrouw Ferrers vertrokken was, naar de kamer van Daphne. Zij sloop zachtjes binnen, om hel slapende meisje niet te storen en ging, kalm haar ontwaken afwach tende, bij het open raam zitten. {Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE EB VEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6