LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. 21) „Reken ei' dan op, dat uwe dien sten morgen gevergd zullen worden. Ik hoop te genieten van de eenvoudige schoonheid van de Avon nadat ik in den laalsten tijd de grootsche natuur- tooneelen heb aanschouwd van de machtigste stroomen van Europa." „Ik zou niet denken dat Lina er veel zin in zal hebben," stamelde Daphne, die niet erg met het plan scheen ingenomen. „Lina zou er erg veel pret in gehad hebbenzeide haar zuster. „Ik zal zoo gerust zijn als gij bij mij zijt Gerald. Wat zijt gij toch een vreemd schepseltje, Daphne! Nog geen week geleden hadt gij mij wel naar het andere einde der wereld willen roeien." „'l Spreekt van zeil, dat gij de boot gebruiken kunt als gij wilt, en dat ik roeien zal als gij het verlangt," ant woordde Daphne min ofmeernorsch; „maar ik houd het er voor dat gij een mijl of vijf roeiens op de Avon een erg vervelende geschiedenis zult vinden. Het is een prettige rivier wan neer men een klein eindje op en neêr roeit, maar wijl beide oevers steeds niets anders dan weilanden en knot wilgen te zien geven, is het niet onnatuurlijk dal de menschelijke geest het erg vervelend vindt." „Foei, Daphne! wat zijt gij toch hatelijk en scherp en dan pas zeventien!" riep Gerald met geveins den afschuw uit. „Hoe zult gij wel zijn als gij veertig jaar oud zijt?" „Als ik dan nog leef, dan houd ik hel er voor dat ik een allerakeligst oud wijf zal zijn," zeide Daphne. „Misschien zoo iets als tante Rhoda. Iets ergers kan ik mij niet voorstellen." „Papa zal op ons wachten om bil jart te spelen," zeide Lina, „mij dunkt wij moesten zoo gauw mogelijk naar huis gaan." Bij het binnenkomen der wintertuin ontmoetten zij Mevrouw Ferrers. Die dame had er wonderlijk slag van om met alles wat er op Soulh-Hill voor viel bekend te worden. Indien zij tele grafische gemeenschap met dit huis had gehad, dan zoude zij onmogelijk spoediger op de hoogte hebben kun nen zijn van alles wat daar voorviel. „Mijn waarde Gerald, wat hebt gij ons allen aangenaam verrast!" riep zij uit. „Ik heb dadelijk mijn hoed opgezet, toen Dominé het dankgebed had uilgesproken. Ik liet hem alleen bij zijn glas wijn zitten iets wat nog nooit gebeurd is, zoolang wij ge trouwd zijn en ben eens gauw over komen wandelen, om u welkom te heelen. Wat ziet gij er goed uil! en zoo verbragd van de zonIk kan u niet zeggen hoe blijde ik ben u te zien." „Het was wel goed van u om juist daarom over te komenMevrouw Ferrers." „Waarom zegt gij niet tante Rhoda in plaats van Mevrouw Ferrers? Ik zou het veel prettiger vinden en het volgende jaar ben ik immers werkelijk uwe tante, zooals gij weet." „En de predikant zal uw oom zijn," zeide Daphne ondeugend. De mijne is hij al, en hij is nu veel vriende lijker tegen mij, dan toen ik nog niet tot zijne familie behoorde." Mevrouw Ferrers keek haar jongste nicht scherp aan, half onderzoekend en half boos. De predikant bad de slechte gewoonte aangenomen om steeds over de schoonheid van het meisje te roepen, was zelfs eenmaal zoover gegaan om haar een aartsva derlijken kus te willen geven, waarbij Daphne zich onwillekeurig had terug getrokken, later tegen haar zuster zeggende „dal men in alles te ver kan gaan." „Yernon is naar bed gegaan," zeide tante Rhoda; „hij was erg vermoeid na de vergadering te Holmsley, die volgens zijn zeggen erg vervelend was. Ik ben blij dat de rector en ik bedankt hebben, een koude lunch zoude iets afschuwelijks voor hem zijn." „Dan behoeven wij dadelijk nog niet naar binnen te gaan," zeide Gerald. „Het is heerlijk hier buiten. Zal ik een doek of mantel voor u halen, Lina Mevrouw Ferrers was zorgvuldig gewikkeld in haar Chineesche krippen shawl, een van Madoline's huwelijks giften aan hare tante, en kostbaar genoeg voor een koninklijk geschenk. „Wilt ge zoo goed zijn Er ligt een doek op de sofa in hel salon." „Laat Daphne het halen," kwam Me vrouw Ferrers tusschenbeideen haar nichtje haastte zich te gehoorzamen, terwijl het drietal langzaam het breede terras voor het huis op en neêr wandelde. Aan het einde der wandelplaats stonden eenige elegante ijzeren stoelen en een talel, en hier namen zij plaats, om van den zomeravond te genieten. „Aangezien onze Engelsche zomer, een geschiedenis is van hoogstens een week of vijf, afgewisseld door storm en regenvlagen, zoo moeten wij er van nemen wal wij kunnen," merkte Gerald aan. „Ik hoop, dat wij het mor gen ook eens zullen treffen bij ons bezoek aan de Abdy." „Gaal gij met Lina naar de Abdy?" „Ja, om eens een echte locale inspectie te houdenen eens te zien wat er verbeterd of veranderd, of bijgebouwd ol afgebroken moet wor den vóór het volgend jaar." „Hoe interessantIk zou gaarne met u meêrijden. Misschien dat mijne ondervinding in huishoudelijke zaken u misschien van eenig nul zou kunnen zijn." „Zonder twijfel, onbetaalbaar," ant woordde Gerald luchtig en op on verschilligen loon; „maar wij moeten dat genot uitstellen tot een volgenden keer. Wij gaan met het schuitje van Daphne en daar kunnen er slechts drie in," zeide Gerald, de waarheid verzakende, met een kalmte die Mado- line onaangenaam aandeed, wijl zij, ook in de onaangenaamste gevallen, altijd strikt zeide zooals het was. „Met Daphne's boot! Wat een be spottelijk plan!" „Dat moet gij nu niet zeggen, tante Rhoda, want ik heb het geopperd," zeide Gerald. „Dat moet ik echter wel zeggen. Zooals gij, die een half dozijn rijtuigen tot uw dienst hebt, en een ridje naar Goring allerheerlijkst is, om dan in een akelig klein schuitje te gaan." „Het is geen akelig ding, integen deel tante Rhoda, het is een zeer mooi bootje en Daphne weet er heel handig meê om te gaan," zeide Lina. „Ik houd het er voor, dat het juist een heerlijk plannetje is," zeide Gerald. „Wij zullen het natuurlijk heel be daard aanleggen, er bestaat niet de minste reden om ons te haasten. Ik zal zorgen dat er een rijtuig is, be neden aan de laan waar wij aan wal stappen, en wanneer wij dan liever naar huis rijden dan kunnen wij dat ook doen." „Mijn waarde Gerald, gij en Mado- line kunnen natuurlijk het best be- oordeelen, wat voor u het aange naamste is; maar ik vind toch, dat gij Daphne aanmoedigt in iets wal haar volstrekt niet past." De aankomst van Daphne met den wollen doek, maakte aan deze woor denwisseling een einde. Zij deed die hare zuster zacht kens om de schou ders, en boog toen om haar te kussen. „Wel te rusten, Lina," zeide zij. „Gaat gij zoo vroeg te bed, Daphne Ik hoop toch niet dat gij ongesteld zijt." „Niets anders dan een beetje ver moeid na mijn Rondzwerven. Goeden nacht, tante Rhoda; slaap wel mijn heer Goring," en Daphne liep hard weg. „Tante Rhoda zou met rijtuig kun nen komen en ons te Goring ont moeten, Gerald," zeide Madoline, die altijd aan hel genot van anderen dacht en niet gaarne wilde dat hare tante zich veronachtzaamd zoude gevoelen. „O, natuurlijk. Het zal mij werke lijk genoegen doen als zij het dei- moeite waard vindt," zeide Gerald. „Welnu, dan kom ik zeker. Mijn paardjes moeten eens afgereden wor den, en morgen heeft de Rector juist huisbezoek te doen, dus zal hij mij voor een paar uurtjes niet missen. Hoe laat denkt gij zoowat aan de Abdy te zijn?" „Ik veronderstel tusschen een en twee, het officieele lunch-uurtje," ant woordde hij. Daphne was den volgenden morgen reeds vóór vijf uur gekleed en be neden; zij had haar kleine Ameri- kaansche wekkerklok op vijf uur gezet; maar dat was een onnoodige voor zorg geweest, daar zij geen kwartier achtereen geslapen had gedurende die korte zomernacht. Zij had het laatste flauwe schijnsel van de onder gaande maan, en de eerste schitte rende stralen van het zonlicht op den muur harer kamer zien schijnen. Zij ging sluipende de trappen af, opende deuren en schoof grendels weg inet de kalme behendigheid van een in breker van beroep, terwijl zij zich bijna even schuldig gevoelde alsof zij werkelijk tot dat gilde behoorde; en zoo liep zij in den stillen koelen morgen, terwijl alles nog scheen te slapen, luchtig de met dauw bedekte laan af, naar de ijzeren brug waar zij den vorigen avond met Madoline en Gerald gestaan had, vervolgens dwars het land over, tot over haar enkels door het natte gras wadende, om bij het schuitenbuis te komen. Zij trad binnen en slapte in haar boot, die geheel op het drooge lag en zorgvuldig met linnen bedekt was. Zij deed er het dekkleed af en ging op den bodem van het schuitje zitten vlak voor de eereplaals, waar de naam van het vaartuig met vergulde letters op het gewreven hout prijkte „Nero." Zij nam haar zakmesje en begon zorgvuldig de vergulde letters uitte- krabben. Maar dat was geen gemak kelijke taak, de letters waren zoo diep in het hout gebrand dat er geen einde aan hare taak scheen te zullen komen. Zij was nog steeds met de eerste letter bezig, toen de klok van de kerk te Arden reeds zes uur sloeg, iedere slag helder en liefelijk over de rivier klinkende. „Wat ben ik toch een domoor ge weest!" sprak zij opgewonden tol zichzelf, op ieder woord drukkende, en daarbij met geweld haar mes in het vergulde hout stekende. „En hoe krijg ik in 's Hemels naam al die letters er uit voor het ontbijt?" „Waarom doel gij er moeite voor?" vroeg een vriendelijke zware stem vlak bij haaren Daphnedie plotse ling tabakslucht rook, keek van haar werk op en zag Gerald Goring tegen de deurpost leunende een sigaar roken. „Waarom krabt gij den naam uit?" vroeg hij. „Het is een zeer goede naam klassiek-historisch en ook volstrekt niet ontoepasselijk. Nero was zelfs een scheepsbouwmeester, weel gij." „Werkelijk zeide Daphne die met de grootste bedaardheid op den bodem van haar boot bleef zitten. „Ja; het schip dat hij bouwde was een mislukte proef, of ten minste het beantwoordde niet aan de ver wachting, maar de bedoeling was oorspronkelijk, en verdiende lof. Het spijt mij dat gij de eerste letter van zijn naam geschonden hebt." „Ileb daar maar geen verdriet over," riep Daphne opspringende en uil haar boot slappende. „Ik wil den naam mijner boot veranderen, en meende dat heden morgen als een verrassing voor Lina nog te kunnen doen, maar het was veel moeilijker werk, dan ik mij had voorgesteld. En nu inoel ik zoo gauw mogelijk maken dat ik te huis komom mij netjes voor het ontbijt te kleeden. Mijn vader is de nauwgezetheid zelve." „Maar hij ontbijt pas om half negen, gij behoelt u dus in 't geheel niet zoo te haasten. Het is pas even zes uur. Willen wij samen een beetje rondwandelen?" „Neen, ik dank u wel. Ik heb nog zooveel te doen vóór het ontbijt." „Czerny's „Beschouwingen over Vlugheid „Neen." „Fransche grammaire?" „Neen." „Zorg dan dat gij dadelijk na het ontbijt gereed zijt om te vertrekken." Daphne liep, zoo hard zij kon door het natte grasweg. Mijnheer Goring bij de deur van het schuitenbuis laten de staan om glimlachend naar de verminkte naam te staren. HOOFDSTUK X. Ali.es droeg blijken van grooten RIJKDOM. Om tien uur was Daphne weder bij het schuitenhuisgeheel gereed voor het watertochtjezoo frisch en vroolijk er uitziende, alsof zij nog nooit reden tot droefheid gehad had. Zij had een pakje aan als van een werkmandonkerblauwe wollen stof bij deze gelegenheid geen flad derende roode linten. Haar geheele costuum was opvallend eenvoudig, van de matrozen hoed tot de zware schoenen en donker blauwe kousen de zeemleeren handschoenen en den breeden riem met stalen haak. De strikjes en linten en bloemen op Madoline's japon en hoed vormden een aardig contrast met de meer mannelijke kleeding harer zuster. „Zoo, zoo, dal ziet ergoeduit," zeide Geraldterwijl Bink de boot te water liet en vasthield om de dames te laten instappen. „NuDaphne I wie van ons beiden het eerst ver moeid is verbeurt een dozijn paar handschoenen." „Dat zult gij dan wel zijn, althans naar uw uiterlijk te oordeelen," ant woordde Daphne, terwijl zij haar mouwen opstroopte en, als een sloep roeier van beroep, een der riemen opnam. „Als gij vermoeid zijt dan zal ik beide riemen wel nemen." „'t Is waar, mijn kans staat slecht. Het is al vier jaar geleden dat ik de groote universiteits race meêgeroeid heb." „Wat zegt gij daar, gij hebt in den grooten wedstrijd meêgeroeid En dan te zeggen dat gij niet geoefend zijlhoe kinderachtigik zou denken dat een man, die zoo geroeid heeft, hel nooit verleert." „De theorie kunnen wij nooit ver- leeren maar het gemis aan oefening gevoelen wij goed. Evenwel, houd ik het er voor dat ik het wel lot aan de laan van Goring zal uithouden, en dat gij dus vandaag geen handschoe nen zult verdienen. Waarschijnlijk draagt gij nooit anders dan met twaalf knoopjes?" „Madoline geeft mij handschoenen genoeg, dank u," hernam Daphne op hoogen toon. „Mijn handschoe nendoos behoeft niet door vrijwillige liefdegaven gevuld te worden." „Daphne, weet gij wel dat gij voor een jonge dame die spoedig mijn zus ter zal zijn, al heel onbeleefd zijl?" zeide Gerald. „Neem mij niet kwalijk, ik oefen mij om op zusterlijken toon te spreken, ik heb nog nooit een broeder en zuster ontmoet die buitengewoon be leefd tegen elkander waren." (Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6