LIEFDE EN PLICHT. Naar liet Engelsch van M. E. Braddon. 28) Dat is het nadeel om eene moeder tot vertrouwde te hebben, zij hebben een lastig goed geheugen. „Ik gevoel niets dan vriendschap voor beiden," antwoordde Edgar. „Kent gij het oude liedje niet, moe dertje „Zal ik dan van wanhoop sterven, al moet ik ook haar liefde derven?" En ik zie er dunkt mij, nog al niet naar uit om van wanhoop te sterven, is 't wel oudje?" „Het zou mij erg spijten u onge lukkig te zien, Edgar, maar wie gij ook tot vrouw krijgt, ik zal haar nooit zoo kunnen liefhebben als Ma- doline." „Zeg dat niet moederlief. Dat is toch wel wat hard voor de aanstaande Mevrouw Turchill." Dit klonk vreemd uil den mond van een jongmensch, die nog geen zes maanden geleden verklaard had nooit te zullen trouwen. Maar mis schien zeide hij het maar uit de grap. Mevrouw Turchill deelde in het alge meen gebrek van moeders die altijd hunne kinderen voor builengewoon geestig aanzien. Wal zag de pastorie van Arden er, op dezen schoonen zomeravond, landelijk en rustig uiten hoe heer lijk was de geur der spijzen vermengd met die der bloemen in de eetzaal. De gasten waren door de glazen deuren van het salon naar buiten den tuin in gewandeld. Die deuren waren een smet op de architectuur van het oude gebouw, maar toch zeer gemak kelijk om uit het salon in den tuin te komen. Mevrouw Ferrers en Madoline zaten onder de verandaDaphne stond een eindje van hen af in de laan met den predikant en Gerald Goring te praten. Zij sprak met groote levendigheid, haar gezicht gloeide van overspanning. Edgar haastte zich om naar hen toe te gaan, dadelijk toen hij beide da mes de hand gegeven had, zijn moe der achter latende, die in een dei- rieten tuinstoelen ging zitten waar van het vlechtwerk ongetwijfeld spo ren op haar fluveelen japon zoude nalaten. Edgar," riep Daphne toen zij hem zag aankomen„hebt ge ooit zoo iets gehoord, en dat een man die hier geboren is, het is schandelijk niet waar?" „Wie is de schuldige?" vroeg Edgar; „en wat heeft hij misdaan?" „Mijnheer Goring heeft nog nimmer de hut van Anna Hathaway gezien." „Ik geloof niet eens dat hij wist wie Anna Hathaway was, voordat wij het hem vertelden," zeide de predikant, met zijn gullen lach. „En hij heeft wel honderd malen door Shottery gereden te paard en per rijtuig, en nooit stil gehouden om naar het kleine huisje te zien waar Shakespeare de wonderlijkste man van de geheele wereld vrijage zocht en zijn vrouw vond." „Ik heb wel eens hooren fluisteren dat zij hem gevraagd heeft"merkte Gerald kalm aan„zij was er oud ge noeg voor." „Dat is al te erg," riep Daphne uit. „Weet gij dan niet dat Ameri kanen over den Oceaan komen drie duizend mijlenwind en golven en zeeziekte trotseerende uitslui tend met het doel om Stratford aan de Avon, Shottery, Wilmcole en Snitlerfield te bezoeken." „Van een Yankee kan ik alles ge- iooven," antwoordde Gerald, niet in het minst getroffen door al die ver wijten. „Maar waarom juist Wilmcote? waarom Snitterfield Dal zijn kleine nesten van plaatsen zooals men ze overal in landelijke streken vind." „Hebt gij ooit zoo'n schandelijke onwetendheid gehoord?" riep Daphne, „en dat nog wel bij een man die hier geboren en groot gebracht is. Gij verdient volstrekt de eer niet van opgegroeid te zijn in het land van Shakespeare. Welnu danJohn Shake speare werd te Snitterfield geboren, en Mary Arden woonde met haar vader te Wilmcote, en daar heeft hij haar het hof gemaakt." „John Mary zoo, zoo verre bloedverwanten van den dichter ver onderstel ik?" zeide Gerald losweg. Dat is verschrikkelijk," riep Daphne uit; „maar hij houdt zich zoo dom, hij weet het wel beter." „Straf hem voor zijn domheidhetzij die echt of geveinsd is," zeide Edgar. „Laat hem ons allen morgen naar Stratford roeienvandaar wandelen wij naar Shottery, en dan moet hij een nieuwe japon geven aan de oude vrouw die op het huisje past." „Een nieuwe japon," herhaalde Daphne met minachting; hij moest gedwongen worden om haar eene koe present te geven een der prachtige muisvale koeien van de ka naaleilanden." „Ik zal haar alles geven wat gij maar verkiest, als gij maar ophouden wilt om mij te vervelen met al die verhalen omtrent Shakespeare. Ik houd in 't geheel niet van merkwaar dige gebouwen en nog minder van belangwekkende of beroemde perso nen. Ik ben zelfs in Frankfort geweest zonder het huis tc gaan zien waar Goethe geboren is." „Een akelige begeerte om builen gewoon te willen zijnzeide de predikant. „Mij dunkt dat hij dubbel en dwars een koe aan juffrouw Baker verbeurd heelt. Rhodamijn beste," even op zijn horloge ziende „ons gezelschap is compleet. Todd is gewoonlijk beter op haar lijd." Mevrouw Ferrers, Lina en Mevrouw Turchill waren opgestaan om zich bij de anderen te voegen. De statige, landelijke dame keek naar Daphne met meer verbazing dan wel bewon dering. Mooi was zijzonder twijfel. Mevrouw Turchill had nooit door schijnender teint of liefelijker oogen gezienmaar er was in de manieren van het meisje zoo iets levendigs, zelfs iels wilds, dat de echte Engelsche matrone er een afschuw van had. „Daphne," zeide Edgar, „ik hoop dat gij mijne moeder nog niet ver geten zijl. Moeder, dit is Daphne." Mevrouw Turchill deed langzaam een paar stappen achterwaarts, en maakte toen eene bevallige buiging, zooals zij dat van den dansmeester te Leamington, een echte Parijzenaar natuurlijk, althans hij gaf er zich voor uit, geleerd had, ongeveer vijf en dertig jaren geleden. Na deze deftige reverence stak zij Daphne de hand toe met een zekere nederbui- gende vriendelijkheid. „Komaan, Mevrouw Turchill," zei de de predikant, haar zijn arm aanbiedende. „Goring geleidt Miss Lawford; Turchill zal voor mijne vrouw zorgen; en Daphne," hij hield een oogenblik op om glimlachend naar het lieve gezichtje en het slanke figuurtje in het wil te zien „Daphne offreer ik mijn andere arm en zij zal aan mijn linkerhand zitten. Ik voel dat er een vaste band van vriend schap tusschen ons beslaat sedert dat ik weel dat zij zooveel van Shakespeare houdt." „Ik vrees dat ik de alleenspraken van Hamlet beter ken, dan mijne plichten tegenover mijne naasten zeide Daphne, op weg naar de eetzaal, zich herinnerende hoe ernstig de pre dikant haar, van onder zijn zware wenkbrauwen, had aangezien toen zij bij dit gedeelte van den catechis mus gehaperd had. Mevrouw Ferrers, had van af hare plaats aan de overzijde der ovale ta fel een vrij gezicht op de handelin gen van haren echtgenoot, en het was haar alles behalve aangenaam te zien, dat hij zich bijna uitsluitend aan Daphne wijdde; wel betrachtte hij zijne plichten als gastheer vol komen, door voor de lichamelijke behoeften van Mevrouw Tuchill te zorgen en deed zijn uiterste best, om haar te overreden zooveel mogelijk eer te doen, zoowel aan zijne wijnen als aan de spijzen, maar wat voedsel voor haar geest betrof, daarmede be moeide hij zich al heel weinig, want /slechts met langdurige tusschenpoo- zen sprak hij een enkel woord tot haar. Edgar gedroeg zich niet veel beter tegenover Mevrouw Ferrers, want hij verzonk in zulk een diepe mijmering, nu hij van Daphne gescheiden was, dat zijn gewone welbespraaktheid hem totaal in den steek liet, en hel ge volg van alle vragen van Mevrouw Rhoda omtrent schilderijen, enz. die hij kort geleden gezien had, eenvou dig was, dat het bleek dat zij, die ze niet gezien hader veel meer van wist dan hij. w „Wal zegt gij van dat landschap door Millais?" vroeg zij. „Was er een landschap van Millais? Ik dacht dat hij een portretschilder was." Hoewel zonder veel hoop op beteren uitslag, probeerde zij het nog eens. „En dan de schilderij van Frith! die hebt gij toch bepaald gezien." „Neen, ik niet," antwoorde hij vroolijker, „maar ik zag wel dal ieder een er naar keek. Het moet iets bui tengewoon prachtigs zijn. Er was een hekwerk om heen gemaakt en een politieagent om de menschen te ver zoeken niet te blijven staan. Mijne moeder vond hel prachtig. Zij en een andere dame trapten elkander op de slepen hunner japonnen, zooveel haast hadden zij om dicht bij de schilderij te komen. Ik houd het er voor, dal zij zelfs tot handtastelijkheden zouden overgegaan zijn, indien zij het niet uit vrees voor den politieagent gelalen hadden." _„En dan was er ook nog de schilderij van Miss Thompson." „Juist; en wat had die een bekijk. Van die soort schilderijen houdt mijn moeder hel meestehoe schreeuvven- der de kleuren hoe mooier." Gerald en Madoline zalen naast elkander, zoo gelukkig alsof zij in het Paradijs waren. Iedereen had mogen hooren waarover zij spraken er werden geen geheimen verhandeld geen vertrouwelijkheden gewisseld en toch waren zij zoover weg van alles wat hen omringde alsof zij zich op de planeet Venus bevondenwier schitterende stralen in de kalm voort- stroomende rivier weerkaastlen. Voor dit paartje waren alle, door juffrouw Todd, zoo zorgvuldig gereed gemaakte spijzen van nul en geener waarde. De gebakken tong had men met een mierikwortelsaus kunnen voordienen, haar vol-au-vent had zoo zwaar kun nen zijn als plumpudding; haar blan- quelte of blancmanger zoo laai als aanplakkersslijfselde omrnelelte souf flé zoude zij even goed met peperment als met vanille hebben kunnen men gen en nog zouden deze beiden nau welijks bemerkt hebben dat er iets niet in orde was. En wat was het later een genot in den koelen tuin te wandelenden dominé overlatende aan den armen Edgar onder een stevig glaasje Cham- bertin; rond te dwalen in de scha duwrijke boschjes, waar de geur van oranjebloesem en gouden regen door de toenemende duisternis dubbel sterk scheen te zijn. Daphne zat in de door waskaarsenverlichte.ouderwetsch inge richte salon met de twee oude dames te praten tante Rhoda geneigd tot zedeprekenMevrouw Turchill meer overhellende tot slaperigheid, na een, voor haar zoo buitengewoon over vloedige tafel, terwijl zij een alles behalve aangename drukking gevoelde op de hoogte van haar fluweelen cein tuur. Edgar liep den predikant, zoo spoe dig hij dit met goed fatsoen doen konalleenom zich bij de dames te voegen en de jonge juffrouw te verlossen. „Welnu moedertje, hoe gaat het met u en Daphne?" vroeg hij vroolijk. „Ik hoop dat gij haar hebt doen be loven u eens te komen bezoeken op Hawksyard." Mevrouw Turchill ontwaakte uit hare dommeling, terwijl haar ceintuur kraakte. „Het zal mij hoogst aangenaam zijn als Madoline dezer dagen hare zuster eens wil meêbrengenom mij een visite te maken," antwoordde zij, met zekere stijfheid, zonder iemand in het bijzonder aantespreken. „U een of andere dag eens een bezoek te brengenWat een invita tie," riep Edgar. „Maar, moeder, wat is er van uwe van ouds bekende gastvrijheid geworden Ik zoude zoo gaarne zien dat Daphne u een beetje gezelschap kwam houdenen met u door het huis loopen en u helpen in de verzorging van het gevogelte, in één woord zoo langzamerhand zich aan het huis wennen." Zich aan hel huis wennen! waartoe zou dat dienen? Hoe kwam het, dat een blond kind in een witte jurk zoo plotseling genegenheid veinsde voor het hoornvee en het gevogelte van Mevrouw Turchill, hoewel hel koeien warendie door een Hindoe zouden worden aangebeden of heilig verklaarden het pluimvee dat uit sluitend aan de zorg van de meest vertrouwde bedienden werd overge laten. Zij gevoelde opeens iets dal veel erger was dan het knellen van haar ceintuur na het diner. Zou het mogelijk zijn dat Edgar, haar gelief den Edgar, zich kon verslingeren aan zulk een wispelturig schepseltje; niets meer dan een schoolkind, zonder het minste begrip hoe zich te moe ten gedragen? Daphne, had gedurende al dien tijd, voor het open raam, in een gemakkelijken rieten stoel gezeten, en Edgar aangezien met een paar vrien delijke oogen waaruit geen de minste ondeugendheid sprak. HOOFDSTUK XIV. „Om u genoegen te doen wil ik alles opoffeiien." De dag na het familiediner was erg regenachtig, zoodat het partijtje naar Shottery, door Edgar Turchill voorge steld en door Daphne ondersteund, on bepaald werd uitgesteld. De zomer ging voorbij, de prachtige heerlijke zo mer, met al zijn bloemengeur; het graan rijpte; het hooi werd op de vele weilanden rondom Stratford opgela den en naar huis gereden, en het bosch kreeg die doffe groene kleur, die het begin van het einde voorspelt. Voorde zusters te Soulh Hill, voor Gerald Go- ring en Edgar Turchill, waren Juli en Augustus als een onafgebroken feest dag voorbijgegaan. Voor deze jonge lieden was er zoo weinig in dit leven te doen behalve aan hun genoegen te den ken. Hun bestaan was een onafge broken reeks van genot en vreugde. Misschien was Madoline de eenige van hen, die een begrip van plicht had. Edgar was een liefhebbend zoon, een goed meester, een menschlievend landheer, maar hij was nog nimmer geroepen geworden om zijn eigen wenschen opteofferenvoor het wel zijn van anderen, en had zijn geest ook nooit vermoeid met de ernstige vragen van het leven. Hij bekommerde er zich al heel weinig om, hoe de arbeidende klasse in hei algemeen behandeld en gehuisvest werd, zoo lang als de arbeiders en boeren op zijn eigen land nette tiuisjes hadden en geen gebrek kenden. Wordt vervolgd). Gedrukt by DE EB VEN LOOS J ESte Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6