LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braudon. 32) Alles was even ouderwetsch deftig, zoo dat Edgar al bang was, dat Daphne alles bespottelijk zou vinden. Toch scheen zij zich gelukkig te gevoelenen sprak met zooveel lof over Hawksyard en over de orde die in alles heersehte dat mevrouw Turchill zich langzamer hand zachter omtrent haar gestemd gevoelde. „Gij schijnt veel van het land en de landelijke manieren te houden juffrouw Daphne," zeide de oude dame op langzamen toon. „Dat verwondert mij, ik zou eerder gedacht hebben dat een jonge damezooals gij, sterk naar Londen en danspartijen en thea ters zoudt verlangen." „Ik ben nog nooit op een dans partij geweest en slechts eenmaal in een theateren dat was in de groote opera te Parijs en daarom verlang ik niet, naar andere kleinere theaters, want ais men eenmaal zoo iets prach tigs gezien heeftmoet al het overige er wel bij afvallen." ,,De Londonsche theaters zijn zeer mooi," zeide Mevrouw Turchill, die Daphne's verhaal niet geheel en al gevolgd had. ,,Maar hel is er inden zomer wel wat warm, en toch is het mode om gedurende het seizoen naar Londen te gaan. Daar is zooveel te zien." ,,De gezondheid mijner moeder is zoo sterk als gegoten ijzer, wanneer zij naar Londen gaat," zeide Edgar. „Zij staal 'smorgens om zes uur op en gaal naar de museums zoodra die geopend zijn; brengt daarna den voormiddag in Hydepark door, en gaat later naar Regentslreet naar de winkelshetzij om iets te koopen of wel om door de spiegelruiten naar de uitstallingen te zien; gebruikt haar middagmaal in de drukste restau ratie waar ik haar maar brengen kan, en besluit den dag met naar de komedie te gaan. Ik houd het er voor, dat als ik haar inviteerde om daarna nog een kreeften-slaatje in de buurt van Havmarket te gaan gebruiken zij geen,,neen'' zou zeggen. „Is juffrouw Daphne Lawford nooit in Londen geweest 1" vroeg Mevrouw Turchill. „Noem mij toch in 's hemelsnaam geen juffrouw! Voor mijn vrienden ben ik Daphne en niets anders dan Daphne." ,,Gij zijt zeer vriendelijk," zeide mevrouw Turchill min of meer stijf; „maar ik dacht niet, dat ik mij die vrijheid, na zoo korte kennismaking, mocht veroorloven." „Korte kennismaking!" riep Daphne- lachende uit. „U moet mij gekend hebben toen ik nog in de wieg lag." Mevrouw Turchill kreeg een kleur, alsof haar die gedachte hinderde. „Ik werd op uw doopmaal genoo- digd, dat is waar," zeide zijmaar later waren er omstandigheden Sir Vernon was zooveel op reis. Wij hebben u niet veel gezien sedert uwe kinderjaren." „Indien u er op gesteld is, dal ik mij op Hawksyard te huis zal ge voelen, noem mij dan als 't u belieft Daphne," zeide het meisje vriendelijk. Hoewel mevrouw Turchill volstrekt niet verlangde, dal Daphne zich op Hawksyard te huis zou gevoelen, kon zij toch aan een zoo vriendelijk ver zoek geen weerstand bieden. De dames stonden van tafel op, terwijl Edgar de deur voor hen opende. „Drinkt gij nog meer wijn, Tur chill?" vroeg Gerald. „Eigentlijk liever niet, maar gij zoudt immers die andere roode wijn - eens probeeren niet waar?" „Geen enkelen druppel. Ik stel voor om gezamenlijk naar den tuin te gaan." Aan dien raad gehoor gevende, begaf het geheele gezelschap zich in den slottuinwaar de ouderwetsche hloemen hunne knoppen tegen den nacht sloten, terwijl de maan lang zaam boven de oude muren verscheen. Nadat mevrouw Turchill er eenige oogenblikken in druk gesprek met Madoline had rondgewandeld, zeide zijdat zij zich huiverig gevoelde en bang voor de avondlucht was; hoewel een zeer knap dokter, roet een beetje nieuwerwetsche begrippen, haar toch verleid had, dat de lucht bij avond of nacht even gezond was als bij dag mits dat het weder niet vochtig was. „Ik ga maar liever naar hinnen in het salon zitten totdat gij thee komt drin ken," zeide zij. „Ik hoop dat gij mij dit niet kwalijk zult nemen." Madoline wilde met haar gaan maar dat stond mevrouw Turchill niet toe. „Jongelui genieten van zoo'n wan deling in den maneschijn," zeide zij. „Toen ik jong was hield ik er ook veel van. Geen van u allen behoeft zich te haasten of zich om mij te bekommeren. Ik zal mijzelf wel met de Times en andere couranten bezig houdenik heb er nog geen oog in gehad. De vier jongelui alleen gelaten, verdeelden zich natuurlijk in twee paren. Gerald en Lina schenen ge heel verdiept in de beschouwing der bloemperkender smalle paadjes, den ouden zonnewijzer, en stonden naast den vischvijver. Maar de ruslelooze geest van Daphne had er spoedig genoeg van. „Is er niets anders te zien?" vroeg zij. „Wel zeker de stallen en de boer derij en de melkerijmaar die moet gij bij dag zien en daarom moet gij hier eens een geheelen dag komen doorbrengen zeide Edgar. „Zoudt gij lust hebben om den tuin aan de andere zijde der gracht ook eens te bezoeken?" „Heel graag." „Maar het zal u niet meevallen, het is erg vlak en er zijn bijna geen boomen of struiken," zeide Edgar verontschuldigend. „Des te beter om er met de bal te spelen." „Daar hebt gij gelijk in maar toch is dit het doel van den aanleg niet. Wij zouden er wel met ons achten of twaalven kunnen spelen. Maar alles te zamen genomen is het toch niet te vergelijken bij de tuinen van South Hill." „Maak nu maar geen complimen ten gij weet even goed als ik dat de tuinen mooi zijnal zijn zij ook wat ouderwetsch aangelegddal ver hoogt in mijn oog de waarde er van." „Mijn oude tuinman is nog al trotsch op zijne herfstrozen." Dat kan ik mij ook zeer goed be grijpen. En die akelige Mac Closkie wil maar van niets anders hooren dan van die nieuwerwetsche bloemen en plan ten. Hij maakt allerlei stijve, vierkan te figuurtjes in onze grasperken; de bloemperken zien er uit als haard kleedjes, even alsof een der dienst boden een Perziesch tapijt naar buiten gebracht had om uit te kloppen en hel toen vergeten, en op het gras had laten liggen. Hij geeft zich vreeselijk veel moeite om allerlei pi ramidale bloemperken daartestellen en dat noemt hij artistiekmaar ik voor mij heb liever de zoogenaamde ouder wetsche stokrozen en zonnebloemen en geurige klimplanten." „Ik ben er blijde om dat gij van ouderwetsche tuinen houdt," zeide Edgar. Zij gingen onder de gewelfde poort doorwaar de echo hunne voetslap pen deed weerklinkenen toen langs een, met fijn kiezelzand bestrooid, voetpad naar de groote laan waar links en rechts zooveel bloemperken waren, dal die, niettegenstaande de ongerustheid van den tuinman alleen reeds voldoende waren om steeds genoegzaam bloemen te leveren voor alle bloemtafels in het huis. De maan stond hoog boven Hawksyard en ver lichtte alles met een zilverglans. Het water der slotgracht scheen zwart, behalve waar de stralen der maan er op vielen en ginds onder de oude nolenboomen was alles in de schaduw. Daphne bekeek alles met aandacht, en maakte bij zich zeiven een bere kening hoeveel partijen hier wel met den bal zouden kunnen spelen. Zij bewonderde de hoogte der stok rozen en vond het jammer dat de kleur bij het maanlicht niet uitkwam; de zonnebloemen waren beter zicht baar. „Welke akelige verhalen vertellen de dichters er toch van," zeide Daphne, „zie nu die zonnebloem eens aan even alsof hij schuin naar de maan kijkt en nooit de zon in het aange zicht heeft durven zien." Edgar was in een gemoedelijke stem ming en dus geneigd alles gemoedelijk te beschouwen. „Het moge uiteen plantkundig oog punt niet waar zijn," zeide hij„maar hoe hel zij, de gedachte is toch aardig," en daarop zong hij met een fraaie ba- rytonstem een oud liedje lot verheerlij king van den zonnebloem. „Ik begrijp niet dat gij dat liedje nog zingt, terwijl gij toch weet dat hel on zin is!" zeide Daphne uitdagend. „Gij weet toch evengoed als ik, dat een bloem op een stijven stengel zich niet kan kee- ren en wenden van het oosten naar het westen, en dus de naam alleen van zon nebloem is reeds bespottelijk. Wat prachtige, oude noleboomen!" riep zij uit, „die zijn bepaald eeuwen oud, niet waar?" „Ik geloof dat zij geplant zijn kort na de regeering van Koning George den derde." „Niet ouder? zij zien er uit, als dag- teekenden zij uit den lijd der Noordsche zeekoningen." Zoo wandelden zij in de schaduw der zware boomen door de groote laan. De koeien in het weiland er naast, graas den nog rustig alsof zij aan geen slaap dachten. „En dus bevalt u Hawksyard?" vroeg Edgar ernstig. „Of het mjj bevalt! Ik geloof dal ik nooit iets gezien heb waarmede ik zoo zou kunnen dweepen. Die fraaie oude standbeelden, die echt ouderwetsche raamkozijnen, die aardige kleine slaap kamers, en dan die geheime trap die zoo aan moord en verraad herinnert. Alles doet hier zoo aan vroegere tijden denken." „Het is een der weinige overgeble ven versterkte schuren in Engeland," zeide Edgar niet zonder zekeren trots. „Het is hier heerlijk." „Daphne, meent gij werkelijk, wat gij daar zegt?" vroeg hij opeens. „Zegt gij dat alleen om mij genoegen te doen uit vriendschap?" „Het moge verkeerd van mij zijn, maar ik heb nu eenmaal de gewoonte rondweg te zeggen zooals ik het meen, zonder mij aan de gevoelens van ande re menschen te storen. Hetgeen ik om trent Hawksyard gezegd heb, meen ik eerlijk en oprecht." „Word er danmeesteressevan," riep Edgar uithaar hand nemende en haar naar zich toetrekkende; „wees Koningin van mijn huis, lieveling, zoo goed als gij Koningin van mijn hart zijt. Maak mij lot den gelukkigsten man, die ooit onder dit oude dak gerust heeft; Daphne, ik maak geen aanspraak op vernuft of groot ver stand, maar ik ben eerlijk en meen het als ik zeg: ik bemin u, ik heb u lief." Zij lachte hem hartelijk in zijn gezicht uiteen geluid zoo frisch en helder als glas lachte dat hij verslagen werd, maar niet om hem boos te maken. „Mijn waarde Edgar, dit is toch wal al te erg," riep zij uit. „Pas weinige maanden geleden waart gij dol verliefd op Lina. Herinnert gij u niet hoe wij toen sympathiseerden, dien namiddag in het weiland? Gij zijt evenals de zonnebloem die zich eerst naar de zon en dan naar de maan keert. Neen, mijn waarde Edgar! spreek tegen mij nooit over liefde. Ik mag u hartelijk graag lijden. Ik acht u en vertrouw u als waart gij mijn eigen broeder en gij zoudt dal alles bederven indien gij voortgaat mij over dien onzin te praten." Zij liet hem als aan den grond genageld staan stom als een stand beeld rillende van teleurstelling schaamte en wanhoop. Hij had zijn geluk beproefd vol hoop, met vertrouwen zelfs, bedrogen door haar vriendelijkheid; en alles was verloren. Zij was vlug weggeloopen, en was reeds aan het andere einde der laan voordat hij zich bewoog; met saam- gevouwen handen gebogen hoofd dè oogen onbewegelijk op den grond gevestigd. „Zij geeft niets om mijzeide hij tot zich zelf, „geen zier. En ik dacht nog al dat zij mij lief had gekregen, dat ik slechts te spreken had." Een vriendelijke hand tikte hem zacht op den schouder. Het was Ge rald den man voor wien hel nood lot alle goedé gaven over had groote bekwaamheden, grenzenloozen rijkdom en de liefde eener volmaakte vrouw. „Komaan, oude jongen," zeide Gerald vriendelijk. „Vergeef mij als ik meer gehoord heb dan gij mis schien wel bedoeld hebt dal ik hoo ren zou. Mevrouw Turchill heeft mij uitgestuurd om u en Daphne te zoe ken, en ik kwam juist bij u toen gij „Toen ik mij zelf bespottelijk aan stelde," viel Edgar hem in de rede. „Het doet er niets toe, het kan mij hoegenaamd niet schelen dal gij hel weet. Dat kwetst mijn gevoel niet. Ik ben er trotsch op haar te beminnen zelfs zonder hoop." „Wees niet terneergeslagen, beste jongen. Een meisje zooals zij, daar moet men mee spelen zooals een ge oefend hengelaar met een dartele jonge zalm speelt totdal hij hem aan den haak heeft. Van avond heeft zij u afgewezen, binnen drie maanden zegt zij misschien ja." „Zij heeft mij uilgelachenzeide Edgar, op den toon der diepste wanhoop. „Het ligt in haar karakter om met alles te lachen. „Gij moet geduld heb ben man geduld en volharding. Zij is nog erg jong, en geniet nog met in hel veld te loopenhaar tengere figuur kan het juk nog niet dragen. Geduld maar en gij zult zien dal zij wel bijtrekt en zich lot u wendt zoo als de zonnebloem lol de zon," be sloot Geralddie te vergeefs naar een betere vergelijking had gezocht." HOOFDSTUK XVI. „Niet om uw afkomst, nocii om uw rijkdom." De beide jongelieden wandelden wel een uur lang onder de noteboomen op en neerwaarbij Gerald Goring den voor hem zoo vreemden rol van trooster speelde. Hij hield werkelijk van Edgar Turchill. Er was een ze kere beschermende, nederbuigende toon in zijn gevoel, maar het was oprecht. De Saxische lanedelman stond blijkbaar op een veel lager standpunt van ontwikkeling dan de man van gemengd ras de man wiens vader zich tot rang en eer had opgewerkt door zijn ijzeren wil en gezond ver stand, door niemand, ook niet door voorafgaande opleiding geholpen; wier moeder de laatste geweest was van een familie gewoon in paleizen en aan hoven te verkeeren. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE EE VEN LOOSJE8, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6