LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
41)
„Zij heeft laten doorschemeren
dat zij plan had heden nacht hier te
blijven en met haar man de blauwe
kamer te betrekken, omdat de rit
naar huis in de nachtlucht hem mis
schien niet goed zou bekomen en
zijn hoest doen verergeren."
„Arme man, zijn hoest!" riep
Daphne. „Hij maakt er een ophet
van alsof hel heel wat beteekent en
niemand anders het ooit gehad heeft.
Dus dan blijven zij van nacht hier!
Dat valt mij drommels koel op mijn
dak. Te meer omdat tante Rhoda een
van die menschen is die nooit slape
rig zijn. Zij zal het tegen ons uithou
den, hoe laat het ook wordt. Maar dat
doet er niet toe. Het feest zal er te
klassieker en volkomener door zijn.
Tante Rhoda kan dan het geraamte
voorstellen."
Daphne slaagde er in dengeheelen
dag vroolijk te zijn, niettegenstaande
Mevrouw Ferrers buitengewoon on
vriendelijk tegen hare jongere nicht
was, terwijl zij voor de oudere allerlei
complimentjes en vriendelijke woorden
overhad. De trouwe slaaf' Edgar was
afwezig; hij had dienst tweemaal
naar de kerk met zijn moeder; bij haar
eten; haar geheel en al toegedaan in zoo
verre dat mogelijk is, met een hart dat
naar iets anders haakt. Maar Daphne
miste hern bijna niet. Gerald Goring was
opgewonden vroolijk, v^l leven en
geest, alsof ook hij zich vast voorgeno
men had dat deze veelbeteekenende dag
in de Christelijke kalender ook een dag
van vreugde voor hem moest zijn. Zij
gingen des morgens gezamenlijk naar
de kerk en bewonderden de versiering
die door Madoline's smaak en ijverige
vingers aangebracht waren. Zij waren
vol aandacht bij de liturgie en luis
terden geduldig naar de preek van
den predikant, waarin hij een menigte
van die goede orthodoxe waarheden
luchtte, die sedert onheugelijke tijden,
vooral op het platte land, den boeren
met Kerstmis voorgedreund worden.
Na het lunch gingen zij te zamen
de ronde eens doen bij allen, door
Madoline bedeelde armen, ouden van
dagen voor wier belangen, zoowel
lichamelijke als geestelijke, zij van
haar vroegste jeugd af gezorgd had,
en die een bezoek van Miss Lawford
op Kerstdag als de hoogste eer en
zegen beschouwden, die hun te beurt
kon vallen. Het was een prettig ge
zicht in die kleine, keurig zindelijke
huisjes, waar allerlei aardewerk op
de heldere geschuurde hoektafels
stond, de haard zoo netjes was aan
geveegd en de koperen kandelaars
en pollen en pannen op den schoor
steenmantel, terwijl de kleine, van
zwarte lijstjes omgeven bijbelsche
prentjes allen versierd waren met
klimop en hulsttakjes. Aangenaam
kwam hen overal de geur van het
gebraden vleesch eiv de pudding te
gemoet. Daphne had een mandje met
speelgoed voor de kinderen uit de
buurt, meegenomen, dat Gerald be
paald wilde dragen, er ieder oogenblik
een blik in werpende, alsof hij erg
nieuwsgierig naar den inhoud er van
was. De lucht was donker, behalve
een enkele roode streep, juist boven
het geboomte, toen zij op weg naar
huis gingen om thee te drinkenen
wal een heerlijke verandering was
het toen zij, uit het gure winterweder
in Madolina's zitkamer kwamen, waar
de hyacinten en viooltjes een aaDge-
namen geur verspreidden en allerlei
voorwerpen van weelde en smaak
prijkten! De lage Japansch verlakte
theetafel stond voor het vuur, omringd
door de luierstoelen voor hel gezel
schap bestemd.
„Ik was al bang dat tante Rhoda ook
hier zoude zijn," zeide Daphne, terwijl
zij op haar geliefkoosd plaatsje op een
voetenbankje ging zitten. „Is het niet
heerlijk, dat wij dit schemeruurtje ten
minste voor ons hebben Ik voel
altijddat juist dit gedeelte van
den dag, die overgang van licht tot
duisternis, ons geheel anders stemt
dan wij ons het overige gedeelte van
den dag gevoelden. Onze gedachten
en denkbeelden zijn dan allen ver
schillend. Alles komt mij rooskleurig
voor, de eene gedachte volgt de andere
even grillig op als de schaduwen daar
op het behangsel. Wij zijn anders.
Nu voel ik mij weer alsof ik hoege
naamd geen leed had."
„Hebt gij dan anders wel leed?"
vroeg Gerald spottend.
„Ja, wel eens."
„Misschien de vrees dat uw baljapon
niet passen zal; of dat een of andere
lompe vossenjager de ivoren waaier
die gij gisteren van Lina gekregen
hebt, zal breken."
„De mensch is geboren om zorg
te hebben, even zeker als de vonken
opwaarts vliegen," zeide Daphne ern
stig. Meent gij dan, dat ik niet weet
wat zorg is, omdat ik in een mooi
huis woon en een ander voor rnijne
voeding en kleeding zorgt?"
„Wat zal ik u zeggen, in ieder
geval houd ik het er voor, dat gij
u een geheel verschillende voorstel
ling van de beteekenis van dat woord
maakt, als een arme naaister: een
weduwe met een stuk of vijf kinde
ren ten haren laste, behalve dat zij
voor de huishuur moet zorgen, en
dat alles door de verdiensten van haar
naald, met hongersnood of het werk
huis in het vooruitzicht."
„Het is nu het uur om spookhisto
ries te vertellen," riep Daphne uit,
naast haai' zuster knielende, haar
kop en schotel in de hand en met
de suikertang spelende. „Lina vertel
ons de geschiedenis van dit huis
eens, er moet bepaald iets omtrent
spoken aan verbonden zijn."
„Ik heb, Goddank, nooit iets van
geestverschijningen gehoord," zeide
Madoline. Aan ieder huis dat vijftig
jaar bewoond is geweest zal wel de
een of andere droevige herinneiing
verbonden zijnmaar onze dooden
komen niet terug behalve~in onze
drooinen."
„Mijnheer Goring, ik sta er op,
eens een spookgeschiedenis te hoo-
ren," zeide Daphne. „Juist op dezen
dag op dit uur in deze heer
lijke schemering, moet er iets verteld
worden."
„Ik houd heel veel van spook
geschiedenissen verschrikkelijke
Duitsche legenden," antwoordde Ge-
raid langzaam terwijl hij zoo gemak
kelijk mogelijk in een groolen armstoel
zat. „Ik ben dol op geestverschijnin
gen en spoken, en de heele santa
boulica, maar ik kan die verhalen
nooit onthouden."
„Toch moet gij er ons van avond
een vertellen," zeide Daphne. „Komen
er geen geesten bij te pas, nu goed,
met een ijsselijke moordgeschiedenis
ben ik ook tevreden. Ik gevoel nu
al rillingen over mijn lijf."
„Het spijt mij, dat ik u moet te
leurstellen," zeide Gerald; „maar
hoewel ik een bepaalde studie van
allerlei belangrijke moorden gedurende
mijn leven gemaakt heb, kan ik nooit
de bijzonderheden er aan verbonden
onthouden. Als ik de geschiedenis van
een of andere misdaad zou moeten
vertellen zou ik alles door elkander
haspelenspreken van pistolen als er
messen of dolken in hel spel waren,
of van ëen slruikroover wanneer het
een giftmenger geld. 't Is mij bepaald
onmogelijk, Daphne ik ben geen
raconteur. Gij en Lina deden be
ter mij eens te amuseerendoor mij
een verhaaltje te doen iets klas
sieks John Gilpin, of de
Oude Juffrouw en haar var
ken, of zoo iets."
„John Gilpin! een prachtig lied,
een heerlijke ballade, vooral in de
schemering te hoorenIk begrijp
niet dat gij niet beter weet wal u
past, het is aan u om ons te amu
seeren. Wij moeten het een of ander
verhaal van u hebben, niet waar
Lina
„Het zou wel prettig zijn," ant
woordde Lina vriendelijk, heel geluk
kig zoo rustig tusschen die beiden,
die zij zoo liefhadin te zitten vooral
ook omdat Daphne zoo vrolijk en goed
gehumeurd was en duidelijk toonde
dat zij Gerald wel lijden mocht."
„Gij hoort het," riep Daphne, „uw
wettige gebiedster verlangt het."
„Een verhaal te doen," mompelde
Gerald, zoo langzaam mogelijk spre
kende, terwijl hij met half gesloten
oogen en het hoofd op de kussens
rustende, naar de grillige veranderin
gen van licht en schaduw aan de
zoldering keek. „Een verhaal, van
geesten of moord, treurig, vroolijk,
een liefdesgeschiedenisiels sentimen
teels welnu, als ik u dan eens
een klassieke geschiedenis verhaalde,
zoo oud als de heuvels in den omtrek,
de geschiedenis van uwe naamgenoot,
Daphne."
„Naamgenoot!" riep het meisje uit,
haar blond kopje op de arm van haars
zusters stoel latende rusten en zeer ern
stig en nadenkend in hel vuur starende.
„Heb ik wel ooit een naamgenoot gehad?
Zijn er ooit andere ouders op de wereld
geweest, dom of hardvochtig genoeg,
om een onschuldig pasgeboren kind
een naam te geven als de mijne?"
„De naamgenoot waarvan ik spreek
leefde in de voorwereld," antwoordde
Gerald, voortdurend naar de zolde
ring kijkende, met een glimlach op
zijn gelaat; „zij was de dochter van
een riviergod en een najade, een
wild, in vrijheid geboren, on
tembaar schepseltje, schoon boven
alle beschrijving, veranderlijk als de
winden die den stroom deden rimpe
len, waaraan haar vader zijn naam
ontleende. Minnaars kwamen van alle
kanten aanzoek doenmaar te ver
geefs. Zij beminde bet woud en de
jacht en alle vrije en ongedwongen
lichaamsoefeningen de argelooze
onschuld der maagd. Zij streelde de
beroemdheid van Diana nabij. Zij
wenschle ver van het ruwe mannen
geslacht te leven en te sterven als
een boschgodin te midden harer
nimpfen. Dikwijls zeide haar vader
tol haar: „Dochter, gij zijt mij een
zoon schuldig." Of wel, „Kind, gij
moet mij kleinkindeien geven." Met
blozende wangen omhelsde zij dan ha
ren vader, en verwierp alle gedach
ten aan liefde, alsof het zondig ware
te beminnen. „Laat mij ongetrouwd
blijven zooals Diana," smeekte zij.
„Sla mij dezelfde gunst toe, die Jupiter
zijne dochter verleende." „Engel,"
gaf haar vader ten antwoord, „uw
plicht verbiedt u de toekomst die gij
wenscht. De liefde zal u vinden." De
riviergod sprak helaas waarheid. De
liefde zocht en vond Daphneen hij
verscheen in den vorm van een god
heid. Phoebus Apollo was de minnaar.
Phoebus de geest van licht, muziek
en schoonheid. Hij zag haaren zijn
geheele ziel ontgloeide van liefde
voor haar. Het voorwerp zijner eigen
orakels, hoopte hij te overwinnen. Hij
zag Daphne's loshangende haren zich
vrijelijk op den adem des winds be
wegen; de oogen, als schitterende
sterren; de gevulde lippen die tot
kussen geschapen schenen. Maar snel
ler dan de wind ontvlood de nimpf
hein. Te vergeefs riep hij haar, te
vergeels trachtte hij haar tot staan
te brengen. „Blijf, meisjelief," riep
hij; ,,het is geen vijand die u vervolgt.
Zoo vlucht het lam voor den wolf,
de hinde voor den leeuw, de bevende
duif voor den sterken adelaar. Maar
het is de liefde die mij u doet vervol
gen. Loop niet verder, staak uw vlucht,
en ik zal mijn vervolging staken. Zot
tinnetje gij weet niet voor wien gij
vliedtGeen ruwe bergbewoner of
arme sohaapherder vervolgt u, maar
een godaan wiens bevelen Delphos,
Claros en Tenedos gehoorzamen de
zoon van den oppersten god Jupiter
zelf; de godheid die hel verledene,
het tegenwoordige en de toekomst
openbaart; die het eerst den zang
vereenigde met het snarenspel. Mijne
pij len zijn doodelijk, maar een nog doo-
delijker wond heeft mijn hart ontvan
gen." Zoo pleitte hij voort, maar zon
der eenig gevolg, Daphne vluchtte
steeds verder, zonder zich te storen
aan de wonden door scherpe steenen
of distels aan haar naakte voelen toe
gebracht of aan den wind, die met
haar golvende lokken speelde. De
ademlooze god, wist geen woorden
van overreding meer te vinden. Gek
van verliefdheid volgde hij met koorts
achtige haast; hij won op haar;
zijn adem raakte haar reeds; de
onverbiddelijke nimf voelde haar
kracht bezwijkenmet uitgestrekte
armenmet smeekende oogenbad
zij den riviergod„Ach, vader als uwe
golven macht hebben om mij te red
den kom mij dan te hulp 1 Ach
moeder aarde, open u en sluit mij
in uwe armenof verwoest op eens
de schoonheiddie mij aan geweld
en vervolging blootstelt." Naauwelijks
had zij dit gebed uitgesproken of
haar geheele lichaam werd stijf en
inet een schors bedekt, haar prachtige
haren veranderden in bladerenhaar
armen in takken, haar voeten, een
oogenblik te voren nog zoo vlug,
waren boomwortelsdie in den grond
stakengeworden. Toch beminde
Phoebus nog. Hij voelde het hart van
de nimf die hij aanbad onder den
boombast kloppenhij bedekte de ge-
voellooze boom met gloeiende kussen;
en daarop, toen hij wist dat de nimf
voor altijd voor hem verloren was;
riep hij uit: „Indien gij mijn vrouw
niet zijn kunt, dan zult gij althans
Apollo's geheiligden boom zijn. Lau
rierboom gij zult voor eeuwig mijne
harenmijn lier en mijn pijlkoker
versieren. Gij zult de Romeinsche
helden kronen; uwe geheiligde tak
ken zullen het paleis der Caesars be
waken en beschermenen zooals de
goduw minnaarschijnt met den
gloed eener altijd durende jeugd
evenzoo, zult gij uwe schoonheid en
frischheid tot aan het einde der dagen
behouden."
„Arme Daphne," zuchtte Lina.
„Mij dunkt, arme Apollo," zeide
Gerald, „hij was de verliezende partij.
Wat zegt gij van mijn verhaal, juf
frouw Daphne?"
„Ik bewonder mijn naamgenoot,
antwoordde Daphne kortaf. Zij was
eerlijk en oprecht. Wanneer zij voorgaf
iels te meenen, dan meende zij het
ook. Oprechtheid is een deugd."
„En koppigheid is een ondeugd,"
zeide Gerald. „Ik beschouw die dochter
van den riviergod als een stijf
hoofdig klein nest, wier natuurlijke
koudheid van hart, haar tot plant
veranderde. Apollo schatte haar te
hoog.
HOOFDSTUK XVIII.
„Ik geloof dat zij veel harteleed
had."
Al de bedienden op South Hill
waren daar reeds sedert jaren in be
trekking. Sir Vernon was een streng
en veelvereischend meester, maar hij
betaalde ook goed. Hij verwachtte
niet te kunnen oogsten waar hij niet
gezaaid had. Zijn huishouding was
op ruimen voet ingericht en hel
personeel genoot er voorrechten, die
zij bezwaarlijk elders zouden vinden.
Daarom bleven zij en werden oud in
zijn dienst.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.