LIEFDE EN PLICHT.
Naar het Engelsch van M. E. Braddon.
42)
Onder deze getrouwen was er een,
die een zekere oppermacht over al
de anderen uitoefende. Deze was Mow-
ser, de kamenier van Madoline, welke
betrekking zij ook bekleed had bij
Lady Lawford, tot aan den dood dier
dame, en daarop het weesje met de
meeste zorg had opgepast. Dat zij
trouw en gehecht was aan Madoline,
daaraan bestond geen twijfelmaat
daarom was het toch wel wal veel
van de menschelijke natuur gevergd
om te verlangen, dat alle andere be
dienden, zoetsappig haar heerschappij
zouden erkennen.
In die eerste tijden van Madoline's
kindsheid had Mowser bezit genomen
van de kinderkamers, als haar uit
sluitend domein haar toebehooren-
de door het recht van toezicht op
de kleine erfgename. Sterk overtuigd
van haar goed recht had zij tot nu
toe iedereen uitgesloten van haat-
heiligdom; zij had zelfs de meest
onschuldige bezoekers die kwamen
om baby eens te zien, met woedende
blikken ontvangen; zij had een on-
verzoenlijken oorlog een oorlog
van brutale en onbeschofte blikken
zelfs met tante Rhoda gevoerd
in het vaste geloof dal een tante
niets beteekende in vergelijking met
een kindermeid.
„Heb ik niet, veertien dagen lang,
nacht en dag bij haar bed gezeten
en rust en slaap voor haar opgeof
ferd?" sprak de getrouwe meid,
daarbij breedvoerig uitweidende over
hare miskenning, „zal een uwer fijne
dames dat voor haar kind doen?"
vroeg zij aan de andere bedienden
wanneer zij te zamen waren.
Jufvrouw Spicer gaf te kennen dat
er wel enkelen onder zouden zijn
maar juffrouw Rhoda Lawford zeker
niet, daartoe hield zij veel te veel
van haar eigen gemak.
Mowser was geen vrouw die veel
opvoeding had gehad. Zij had al vroeg
den strijd des levens moeten aan
vaarden, juist te oud om niet te
zondigen tegen de schoolwet. Zij was
geboren en opgevoed op een dorpje
in Warwickshire, en daar vijf en der
tig jaar geleden op een meisjesschool
geweest. Gerald vertelde aan Daphne
dat Mowser minstens zooveel geleerd
had, als Mary Arden, de moeder van
Shakespeare. Zij gebruikte gaarne fijne
taal, maar sprak de woorden op haar
eigene wijze uit. Alle bezoekers van
de kinderkamer, die haar onwelkom
warenbeschouwde zij als indringers.
Zelfs toen Daphne, kort na hare ge
boorte, met haar eigen kindermeid in
gelijfd werd onder het vaandel van
Mowser, werd die door de laatstge
noemde als eene indringster be
schouwd, terwijl natuurlijk die vreemde
meid, in het geheel niet vertrouwd
werd. Zoolang Daphne een klein kind
was, en haar kindermeid dus bleef, had
den er dagelijks schermutselingen en
zelfs erge ruzies plaats in het departe
ment van juffrouw Mowser, en spottend
en scheldend verhief de beleedigde
dame haar stem, toen Daphne voor
het eerst naar school ging op
een leeftijd waarop kinderen uit den
deftigen stand zelden naar school wor
den gezonden en dus de nooit
erkende kindermeid vertrok. Zij kwam
als Pariah, en zij vertrok als Pariah,
een schepsel door niemand erkend.
„Nu kan ik weder vrij ademhalen,"
riep Mowser uit, nadat zij de ramen
en deuren zoover mogelijk opengezet
had, even als bij de Joden alles
opengezet word, als de geest ge
vloden is. „Het was om te stikken
zoolang zij hier was."
Sir Vernon, die bijna nooit met
Mowser sprak, en wel wist dat zij
een zorgzame meid voor zijn geliefde
oudste dochter was, had zich nooit
gestoord aan geruchten, omtrent haar
slecht humeur, die hem van tijd tot
lijd ter oore kwamen. Uit beginsel
sprak hij zijn zuster steeds legen, in
dien die iets af te keuren had. Zoo
lang als alles, wat hem en zijn gemak
betrof, goed ging, stoorde hij er zich
niet aan of de bedienden zich onaan
genaam tegenover anderen gedroegen.
Wat kon het hem schelen dat Spicer
's morgens erg brutaal legen zijne zus
ter Rhoda was geweest, mits zijn
middagmaal op tijd gereed en goed
was. Evenmin stoorde hij zich aan de
herhaalde klachten van Rhoda om
trent de verregaande verkwisting in
zijn huishouding. Hij wist wat hij
verteerde en dat zijn uitgaven vrij
wel met zijn inkomsten gelijk ston
den, zoodat hij nooit veel contanten
had: maar hoewel hij altijd bromde
als hij zijn kassiersboek eens inzag,
hield hij er toch volstrekt niet van,
voorldutend door zijne zuster te wor
den lastig gevallen omtrent eenige
ponden boter, of een kan of wat
melk of een dozijn eieren.
„Als gij beweert mijn huishouding
te bestieren, Rhoda, dan moet gij
dat ook doen zonder mij met al die
kleinigheden lastig te vallen," zeide
hij met afschuw; waarop Rhoda haar
schouders ophaalde, zeggende, dal als
haar broeder bedrogen wilde zijn,
het haar natuurlijk niet aanging en
zij wel zoude oppassen, zich niet
tusschen hem en de dieven of afzet
ters te plaatsen.
„Ik houd er natuurlijk niet van
om bedrogen te worden, maar nog
minder om lastig te worden gevallen
over allerlei kleinigheden," zeide Sir
Vernon heftig; en Rhoda was ver
standig genoeg om daarop te zwijgen.
Zij had haar eigen gemak en haar
eigen voordeel te behartigen en dus
viel zij haar broeder niet meer met
allerlei huishoudelijke twisten lastig:
maar toch ging zij voort met oorlog
voeren zoo fel mogelijk voornamelijk
met Mowser, die van haar kant juffrouw
Lawford als een indringster van de
eerste soort beschouwde.
Mowser was eene dienstbode uit
de oude school. Zij was zelfs trotsch
op hare ouderwetsche manieren. Zij
droeg kleine krulletjes en een groote
muts met echte kant van al dat
nieuwerwetsche nagemaakte moest
Mowser niets hebben. Haar japonnen
waren kort en zeer eenvoudig en
hare op zijde geregen stoffen schoenen
waren ook uil de oude doos. Zij
droeg een opzichtige gouden ketting
om haar hals en een groot zilveren
horloge. Zelden zag men haar zonder
een ritselend zijden boezelaar. Zij
was houterig van figuur, met scherpe
trekken in het gelaat en koude grijze
oogen.
Toen Madoline uit de kinderkamer
kwam, hernam Mowser weder haar
oorspronkelijke positie van kamenier.
Zij bezat in 't geheel geen bijzondere
bekwaamheden voor die betrekking.
Zij had hoegenaamd geen verstand
van japonnen maken en evenmin had
zij er slag van netjes te kappen. Zij
was door Madoline's moeder een
jonge dame zonder eenige pretensie
aangenomen om haar eerlijkheid
en omdat zij uit den omtrek geboor
tig was. Zij was de dochter van de
oude juffrouw Zoo en Zoo, die dertig
jaar lang bij de familie van de eerste
Lady Lawford gediend had. De families
der dienstbode en der meesteres
kenden elkander sedert meer dan een
eeuw, en daarom, alleen daarom, had
men Jane Mowser goed genoeg geacht
om voor kamenier te spelen.
Zij was werkzaam en ijverig, en
hield de garderobe en de kleedkamer
harer meesteres uitstekend in orde.
Zij kon kantwerk wasschen en repa-
reeren met de grootste bekwaamheid.
Ook kon zij goed koffers in- en uit
pakken, en in geval van ziekte was
zij een uitmuntende en toegenegen
verpleegster. Maar daarbij hield dan
ook alles op. De hoedenmaakster en
de modiste moesten voor het overige
zorgen. Mowser had niet meer smaak
dan eenig ander bewoner van haat-
geboorteplaats, geen het minste begrip
om hare meesteresse eens te raden
in het kiezen van een of ander toilet.
Zij beschouwde al die nieuwerwetsche
modes, als uittartingen tot een her
nieuwing van een zondvloed waardoor
Sodom en Gomorrah vernietigd werden.
Naar het begrip van Mowser waren
wollen buisjes, mantels van zeehonden
vel en allerlei kantjes en strikjes aan
onderkleeding, het begin, \an hetgeen
de profeet Jesaja omtrent het einde
der wereld voorspeld had. Buitendien
eiken dag een ander toilet, mantel
en japon, daarbij het gebruik van
friseerijzer of krulbout, om iemand
die door de natuur geen krulhaar
gegund was, het toch te geven, al
die nieuwe fraaiheden waren de voor
boden van vreeselijke rampen, hetzij
aardbevingen, overstroomingenof
herhaalde akelige spoorwegongeluk
ken, of de uitputting der steenkolen
mijnen, of het totaal gebrek aan
rundvleesch tengevolge van hel mond
en ldauwzweer. Mowser wist niet
welke vorm de plaag zoude aannemen;
maar zij was overtuigd, dat vergelding
spoedig, en dan gevoelig, zou volgen
op de heerschappij van geblankette
gezichten, ingepende figuurtjes en
nauwsluitende rokken. Jonge vrouwen
of meisjes mochten hunne vormen
zoo niet straffeloos aan een ieder
vertoonen. De voorzienigheid lette op
hunne nagemaakte gelaatskleur en
gehuurdde of gekochte haren.
Alles wal naar versiering in kleeding
geleek, werd door Mowser beschouwd
als goed voor tooneelspeelsters, maar
beleedigend en onteerend voor fat
soenlijke menschen. Zij had een
afschuw van Daphne's nauwsluiten
de japonnen, met al die crème kantjes,
hier en daar door een helderkleurig
strikje opgefleurd, en voelde zich
overtuigd dat het met dat meisje
slecht zou afloopen. Zoo gingen jonge
dames in haar jeugd niet gekleed.
In dien tijd waren japonnetjes van
gestreepte zijde met pelerines over
de zedig bedekte schouders en boezems
de mode. Er bestond niets van die
kunstmatige coquetlerie, die aan het
toilet van iedere vrouw een ander
karakter geeft, waardoor zij zich
van de menigte onderscheiden.
Te vergeel'sch zuchtte Mowser naar
die vervlogen dagen, de eenvoud in
kleeding en levenswijze, zooals zij
die in haar jeugd had gekend. Daar
had men nu Mevrouw Ferrers bij
voorbeeld, die al de spaarpenningen
van den predikant verkwistte aan
japonnen, een sommetje dat men
vijf en twintig jaar geleden zelfs voor
een hertogin verkwistend zoude ge
noemd hebben; en hier was Daphne
die zich en nog wel met goedvinden
van Madoline opdirkte als eene
tooneelspeelster of een vrouwenfiguur
op een oud schilderij,
Mowser hield nog volstrekt niet
meer van Daphne als toen die, als zeer
onwelkome gast, in de kinderkamer
kwam en als indringster werd be
schouwd. „Het zoude vooriedereen veel
beter geweest zijn als juffrouw Daphne
nog een paar jaar op school geble
ven ware," zeide Mowser veelbeteke
nend, in de kamer van de huishoud
ster, waar zij beschouwd werd of
althans zich zelf beschouwde, als hel
orakel. „In ieder geval is hare op
voeding niet half voltooid."
„Is 'l toch waar Mowser?" vroeg
Jinman, de lijfknecht van Sir Vernon,
ondeugend glimlachende. „En hoe weet
gij dat zoo? Hebt gij haar een examen
afgenomen?"
„Volstrekt niet, meester Jinman; maar
toch vermeen ik zeer goed te kunnen
beoordeelen of de opvoeding eener
jonge dame voltooid is of niet, boeken
geleerdheid er buiten gelaten. Mijne
moeder werd weduwe, toen ik nauwe
lijks drie jaar oud was en dus heb ik
de gelegenheid om wal boekengeleerd
heid optedoen nooit gehad, terwijl er
anderen zijn, die dat geluk wel hadden
maar er heel slecht van geprofiteerd
hebben. Maar ik weet, wal een jonge
dame zijn moet, en wat niet, en dan
zeg ik, dat er aan de jonge juffrouw
Daphne heel wat ontbreekt. Kijk haar
manieren maar eens aan. Zij vliegt als
een dwarlwind door het huis, of vree-
selijk opgewonden of terneêrgeslagen,
zonder middenweg."
„Zij zielerverd goed uit," zei
de Jinman, die door een langdurig ver
blijf met zijn heer in een Londensch ho
tel, vrij wal van de daarheerschende
manieren en spreekwijzen had overge
nomen.
Zij is nog niet goed genoeg, om voor
mijne meesteresse, de pantoffels aante-
dragen," snauwde Mowser.
„Misschien is zij volgens de regelen
der schoonheidsleer niet zoo mooi,
maar zij valt meer in 't oog, zij is elegan
ter," zeide de knecht.
„Ik weet niet wal gij met dal woord,
elegant, bedoeld. Zij is een nuf op en
top. Misschien bedoelt gij dat. Zij is pre
cies haar moeder, des te slimmer voor
haar! Dezelfde manieren, denzelfden
blik, dezelfde stem. Ik vvenschte dal zij
de deur uil was. Ik gevoel mij nooit op
mijn gemak in haar bijzijn. Zij hangt
mij als een zwaard boven het hoofd, dat
ieder oogenblik dreigt te vallen."
„liet is jammer dat zij dejonge Tur-
chill niet genomen heelt," zeide Jinman.
Hij is het echte soort, maar daar hij nog
steeds blijft komen, vertrouw ik nog al,
dat zij hem vroeger of later toch denkt
te nemen."
„Zij denkter niet aan. Dat is volstrekt
hare bedoeling niet," zeide Mowser
veelbeteekend.
„Maar wat wil zij dan?"
„Ik weet het wel, ik ken haar, veel
beier dan haar arme onschuldige zuster
haar kent. Maskers helpen bij mij niet,
ik kijk er door heen. Ik begrijp haar.
Mijnheer Turchill is niet goed ge
noeg voor haar, zij verlangt iels beters.
Maar zij zal met al haar listen en lagen
toch niet slagen, zoolang als Mowser er
is om haar te dwarsboomen hoe slim
zij ook is."
Er was iets sluws en geheimzinnigs
in Mowsers manier van sprekendezen
avond, zoodat hare medebedienden
haar niet goed begrepen. Zij hielden
allen veel van Daphne om haar vroo-
lijkheid, maar die genegenheid ging
toch niet zoover, of zij luisterden allen
gretig naar de beschrijving die Mowser
gaf, omtrent het onwaardig gedrag van
het meisje. De belasterde stond bij
allen veel hooger in gunst dan de
lasteraarster, maar toch hoorden zij
haar aan.
Kerstmis was voorbij en de avond van
het bal te Stratford naderde. Hel zou
Daphne's eerste verschijning in het
publiek zijnhaar eersfe bal onder
volwassen menschen. Zij zou voor
het eerst in haar leven alle deftige
lui uit het graafsehap bijeen zien.
Eenigen hunner had zij we', eens
bij gelegenheid van een diner, of zoo
iets, op South Hill gezien. Door hen
was zij meermalen op buitenpartijtjes
geïnviteerd, maar Madoline had al
die invitaties afgeslagen, begrijpende
dat Daphne's debut schitterender
moest zijn dan een eenvoudig landelijk
feest, dat ideaal van jeugdige geeste
lijken en jonge meisjes.
Daphne verlangde met ongeduld
naar den avond van het bal, maar
toch had zij ook dagen dat het haar
geheel onverschillig was. Natuurlijk
was er de gewone drukte omtrent
het toilet, en tante Rhoda, had er
op geslaan, om naar South Hill te
komen om ook haar opinie daarover
te zeggen.
„Wit, natuurlijk voor de debutante
zeide Madoline. „Daarover kan geen
sprake zijn."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJESte Haarlem.