LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. 66) Bij de villa behoorde een allerliefst aangelegde tuin, die tot aan het meer afliep, en waarin rozen bloeiden, zooals rnen dat alleen zien kan in de nabijheid van water. Overal prieel tjes, prachtige bloemperken, meteen fontein in het midden, en aan het einde der groote laan het heldere blauwe water. Hier lag Daphne's boot, een klein ligt vaartuigje met een groot em merzeil en een met heldere kleuren beschilderde zonnetent; een boot, die wanneer zij over het meer zeilde, op een zwaluw geleek. Er was even om den hoek van de groote laan een prachtig schuitenhuis, met balcons en een kamer, van waar men een heerlijk vergezicht over het meer had en dat voor schilders-atelier was ingericht, en men zoo rustig kon zitten teekenen of schrijven. Sedert zij te Montreux kwamen was het heerlijk helder weder, zoodat Madoline en Daphne dan ook het grootste ge deelte van den dag in de buiten lucht waren. Zij waren altijd samen, en Daphne was erg werkzaam aan een kolossaal haakwerk, dat voor niets minder moest dienen dan voor agrement van gordijnen op Hawksyard. Te vergeefs had Madoline haar aan geraden met het een of ander min der moeilijk werk te beginnen, het zij een antimacassar of een vuurscherm, dat haar niet zooveel inspanning zou kosten. Daphne wilde van geen werk hooren dat niet groot was. „Denkt gij dat Cheops ooit beroemd zou geworden zijn, als hij begonnen was met piramides op kleine schaal te bouwen?" vroeg zij, „dan was hij altijd een kruimelaar gebleven, maar hij was wijzer en pakte de zaak dadelijk (link aan, en als ik dus dit werk niet maken mag, dan doe ik liever niets." „Goed, kindlief, gij moet natuur lijk uw eigen zin volgen," zeide Lina vriendelijk, „maar ik ben bang dat het wel begonnen wordt, maar nooit zal worden afgewerkt." Daphne begon met den grootsten ijver te werken, en wanneer zij in haar boot op het meer zeilde, zat zij aan Lina's voeten te borduren, vol ijver, om zoo spoedig mogelijk het werk af te maken, zij werkte tot het laatste oogenblik voor hel. diner, de naald in koortsachtige haast op en neer gaande, totdat zij opstond, zich in een oogenblik kleedde en juist bij tijds weder beneden kwam, om te hooren dat de knecht Sir Vernon influisterde dat het diner gereed was. Edgar was opgetogen over haar vlijt, het was voor hem een voorteeken van toekomstige huiselijkheid. „Het is zoo prettig u te zien wer ken voor onze huishouding," zeide hij op zekeren namiddag in hel gras aan hare voeten zittende. „Wat zegt gij," vroeg zij verwon derd, veel meer belangstellende in haar werk, dan in de bestemming er van, op het oude huis in Warwick shire. „0zeker, ik hoop de gordijnen aftemaken, maar er zal nog een hee- len tijd mede verloopen. Er zijn drie honderd-vijf-en-vijftig zonnebloemen in. Ik heb er nog geen twee af, dus blijven er nog drie-honderd-drie-en- vijftig over, ik zou wel willen, dat het omgekeerd was." „Begint het alweer te vervelen?" zeide Lina, die bezig was een schets te maken van het landschap aan de overzijde van het meer. „Neen volstrekt niet," riep Daphne uit„alleen zou ik wel eens willen zien hoe de gordijnen staan zullen, als zij af zijn. Het zal prachtig zijn. Maar weet je Edgar, ik ben bang dat uwe moeder ze niet mooi zal vinden, men moet van zonnebloemen houden, en mevrouw Turchill behoort tot die menschendie niets mooi vinden dan rozen en lelies." „Hoe is het mogelijk dat er zulke menschen zijn," zeide Gerald Goring, die uitgestrekt op eene bank lag, en naar de lucht keek, als een waar toon beeld van luiheid. „De Voorzienigheid zij gedankt, dat wij niet omgeven zijn door schepselen die zoo weinig smaak hebben." „Er is ook een tijdperk in mijn leven geweest dat ik de schoonheid der zonnebloem niet waardeerde," zeide Daphne ernstig. „Ik herinner inij nog toen ik ze voor de eerste maal zag, ik vond ze afschuwelijkmaar sedert ik de schilderijen van Alma Tadema ken, denk ik er anders over. En toch geloof ik, dat zelfs in mijn herboren staat, een tuin met niets dan zonnebloemen mij niet bevallen zou.'' „Gij zoudt u in Rome moeten ver plaatsen, te midden van klassieke stand beelden en kolommen, purperkleurige gordijnen, en iedereen gekleed in de lange Romeinsche, witte of blauwe tunica," zeide Gerald langzaam. „Pop- paea hield bepaald veel van zonnebloe men, en ik ben overtuigd, dat zij ook groeiden in dien koninklijken tuin, waar Messaline hare wellustige slemp partijen hield, en door de onverwachte terugkomst van haren keizerlijken echtgenoot onaangenaam verrast werd." Zij leidden te Montreux een lui leven. Gedurende de eerste week hadden Ed gar en Daphne, des morgens voor het ontbijt de naburige heuvels doorkruist, maar hoe schoon de kaslanjeboomen en de uit de rotsspleten springende beekjes ook waren, hoe aangenaam de morgenlucht ook was, begonnen die zwerltochtjes Daphne spoedig te vervelen, en gaf zij het op. „De lucht wordt akelig drukkend," zeide zij, „of misschien ben ik niet meer zoo sterk als ik geweest ben. Ik blijf liever in den tuin zitten, dan mij zoo te vermoeien." „Neem nu het air aan, alsof gij zie kelijk en zwak waart," zeide Edgar vroolijk, „komaan Daphne, moed ge houden, er zijn niet veel meisjes die zoo goed met een paar riemen weten om te gaan als gij." „Ik beweer niet dat ik ziekelijk en zwak ben. In mijn boot voel ik mij in mijn element, maar dat eeuwige heuvel op en af in de eenzaamheid daar heb ik meer dan genoeg van." „Gij denkt er anders over dan ik," antwoordde Edgar, verwijtend. „Uw gezelschap is steeds voldoende om mij gelukkig te maken." „Dan kunt gij mijn gezelschap ge nieten in den tuin of op het meer. Maar laten wij ons niet noodeloos vermoeien. Als tante Rhoda komt dan zullen wij allerlei tochten moeten maken, heuvels op en af." „En ik meende, dat gij zooveel van bergen beklimmen hield?" „Ja, bergen; Mont Blanc, ofMat- terhorn, ol Mont Rosa, iets dat ge noemd mag worden. Maar om zich te vermoeien met het beklimmen van groene heuvels! Die kan men bij ons in Wallis ook vinden, daarvoor behoeven wij niet naar Zwitserland te gaan. Maar als tante Rhoda komt, dan zal ik er toch wel aan moeten. Natuurlijk moeten wij dan ook naar Chillon." „En ik meende dat gij zooveel be lang in Chillon steldet?" „Ja, om van uit de verte, zijn donkeren toren te beschouwen, en dan terug te denken aan de mid deleeuwen, in gedachten zich in die diep in de rotsen uitgehouwen ge vangenissen te bevinden en zich met de ongelukkigen daarin opgesloten bezig te houden maar om met een massa toeristen, die u op het lijf dringen of de teenen trappen, meê te gaan, en door een ouden slotbewaar der zijn geleerde les te laten opzeg gen daar heb ik geen trek in." Mevrouw Ferrers had aan haar broeder geschreven, dat zij al lang erg veel zin gehad had, om Zwitserland eens te zien, en dat zij plan had, nu de gelegenheid zoo schoon was, om persoonlijk, geheel alleen naar Mon treux te komen. „Voor iemand die zoo weinig ge reisd heeft is het een heele onderne ming," schreef zij; „want gij weet zeer goed, waarde Vernon, hoe mijn liefde en toegenegenheid voor u en Madoline mij op South-Hill bonden, toen ik op den leeftijd was, dat ik die schoone streken had moeten be zoeken. Het is een akelige gedachte om geheel alleen van Warwickshire naar het Lemanmeer te reizen, met niemand dan een meid bij zich, maar ik voel, dat ik deze mooie gelegen heid niet moet laten voorbij gaan. Om met u en Lina in Zwitserland te zijn geweest, zal een genot zijn, dat ik zoo oud als ik word nooit zal vergeten. Er valt niet aan te denken, dat mijn waarde Marmaduke ooit verder met mij reizen zal dan Chel- tenhem, of Bath of Torquay. Zijn ge zondheid en vaste gewoonten belet ten dit. Waarom zou ik dus, van de schoone gelegenheid, die uw verblijf in Zwitserland mij aanbiedt, geen ge bruik maken, om een lang gekoester de wensch te vervullen? Ik zal u in geenen deele tot last zijnu zelfs niet vragen bij u te logeeren, tenzij dat gij een paar kamers over hebt. Gij kunt voor mij en mijne kamenier kamers huren, in een der goede ho tels, die zich, naar men mij gezegd heeft aan de oevers van het meer bevinden, en ik kan den geheelen dag bij u doorbrengen, zonder te gevoe len, dat ik u tot last ben, of op kosten jaag." „Wat moeten wij doen, Lina?" vroeg Sir Vernon, toen zijn oudste dochter den brief voorgelezen had„uwe tan te zal in ieder geval een lastpost zijn, maar zij zal ons toch het minst hinder lijk zijn als zij ergens anders logeert." „Wij hebben drie kamers disponi bel," zeide Lina, „mij dunkt dat het toch erg ongastvrij zou zijn, om haar naar een hötel te sturen althans wanneer zij u niet bepaald hinderlijk is, lieve vader „Mij zal zij niet hinderen," zeide Sir Vernon, „daarvoor zal ik wel zorg dragen." „Dan geloof ik, dat gij maargoed moet vinden dat ik haar schrijf en uitnoodig om bij ons te logeeren." „Goed, vraag het haar dan, eigenlijk heeft zij zich zelf geïviteerd." De brief werd geschreven, en om gaande kwam er antwoord, zeggende dat mevrouw Ferrers, aan haar echt genoot kennis had gegeven, van haar aanstaand vertrek, die dien slag, beter verdragen had, dan zij gedacht had, en zich in kalmte het verlies van het gezelschap zijner vrouw, voor een week of zes zou getroosten. Maar- moet dan ook een geestelijke der Engelsche kerk van den legenwoor- digen tijd, niet trachten in eenig opzicht de martelaars uit de eerste christentijd te gelijken? Hij is niet ge roepen, om de pijnigingen van brand stapel of beulszwaard of het gevecht met wilde beesten in het strijdperk te ondervinden; maar deze kleine ont beringen in zijn huiselijk leven moet hij ondergaan, om hem te herinne ren, dat hier op aarde geen onver mengde vreugde bestaat. „Todd," zeide Marmaduke, met zijn lijmerige stem, „gij moet goed voor mij zorgen, terwijl Mevrouw op reis is. Gij weet hoe ik het gaarne heb, en waarvan ik houd, en dus moet gij het mij aan niets laten ontbreken." Mevrouw Ferrers kwam op zekeren zonnigen namiddag aan, met drie groote koffers en allerlei nieuwighe den in parasols. Zij zag er erg ver moeid uit, en verklaarde, dat zij meen de, dat er geen einde aan de reis kwam. „Ik kan u onmogelijk de hitteen de stof beschrijven, tusschen Parijs en Dyon," zeide zij, in den gemakke- lijksten leuningstoel vallende, dien zij met haar arendsblik al dadelijk uitge zocht had. „Probeer het als 't u blieft ook maar niet," zeide Gerald, „wij hebben het ook ondervonden en weten er dus alles van." „Het is verschrikkelijk," mompelde tante Rhoda, die er in haar ligt grijze japon en kanten mantille vol strekt niet uitzag, dat zij ooit een slachtoffer van stof en hitte was geweest. Zij was door een kop goede thee en een boterham geheel opgefrischt, en keek vroolijk en tevreden rond. „Hel is hier heerlijk," mompelde zij. „Deze villa doet mij denken aan het huis van de familie Fothergill even boven Teddington Lock de laan de bloembedden alles. Maar weet gij wat ik vind Zwitser land is niet zoo Zwitsersch als ik verwacht had." „Dat heeft Daphne ook gezegd," antwoordde Madoline. „Werkelijk?" mompelde tante Rho da, naar Daphne ziende, die stil bij een laag theetafeltje zat. Mevrouw Ferrers voelde zich volstrekt niet ge sticht, dat men haar zeide in eenig opzicht met Daphne overeen te komen. „Hel is eigenlijk niet meer dan natuurlijk," zeide zij op hoogen toon, „dat een streek, waarvan men zijn geheele leven lang gedroomd heeft, en zich zulke illusies gemaakt heeft, een beetje moet tegenvallen. Het was ergerlijk in Genève te hooren, dat de Mont Blanc al eenige weken onzichtbaar was, en nog erger was het, dat de koetsier van mijn huur rijtuig niet eens wist waar het huis was van Rousseau want dat had ik natuurlijk willen gaan zien." „En zijt gij ook teFerney geweest?" vroeg Daphne. „Is het er niet heer lijk?" „Mijn lieve Daphne, gij vergeet dat ik de echtgenoote van een predikant ben," zeide mevrouw Ferrers ernstig. „Zoudt gij kunnen denken, dat ik met bewondering op de graftombe zou sta ren van een man, die alle godsdienst bespotte „Niet alle godsdienst, maar alle priesterheerschappij," zeide Gerald, heftig. „En gij stelt zooveel belang in Rous seau," zeide Daphne. „Ik dacht dat zij beide slechte menschen waren, waar- tusschen een keuze moeielijk zou zijn.'' „Het ongeloof van Yoltaire was openlijker," hernam mevrouw Ferrers „hoe zou ik ooit aan Marmaduke kun nen vertellen, dat ik het huis bezocht had van een verklaarde „Atheïst," viel Gerald in. In het nauw gebracht, was mevrouw Ferrers gedwongen te verklaren, dat zij nooit iets gelezen had noch van Voltaire noch van Rousseau en zij wel eens door anderen over hen had hooren praten. Toen zij een beetje uitgeimst had, en de inhoud harer koffers had zien verdwijnen in de linnen- en hang kasten, verklaarde tante Rhoda zich enthousiaste voor het natuurschoon. Zij liep den geheelen dag met een boek van Byron in de hand, en vond zijn beschrijving van Leman en Chil lon zoo prachtig, dat zij reeds ver langde den volgenden morgen naar Chillon te gaan. Zij liet Gerald een tochtje organiseeren van Evian naar het bergdorp, aan den voet van den Dent d' Oche, voor den volgenden dag. Zij moesten haar alles laten zien, de Rochers, de Naye, de Gorge du Chau- deronden eenen dag per stoom boot naar Lausanne, een anderen dag naar Nyon. Zij zocht voortdurend in haar Baedeker naar uitstapjes die men in een dag maken kon, om voor zons ondergang weder te huis te zijn. Wordt vervolgd Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6