LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. 70) Het antwoord op die vraag moest men schuldig blijven. Zij konden zich omtrent de afwezigheid alleen in gis singen verdiepen. Niemand had hem gezien sedert hij bij hel tuinhek af scheid van Madoline genomen had. Misschien was hij naar Yevey gewan deld, of naar Monlreux, zonder er aan te denken hoeveel tijd het hem zou kosten om weder te huis te komen. Geen hunner gevoelde zich rustig. Als de deur openging keek Madoline op, verwachtende Gerald te zien bin nenkomen Edgar was ook allesbehal ve vroolijk door de afwezigheid van DaphneMevrouw Ferrers had vreese lijk veel last van de hitte, en begon te begrijpen, dat zelfs een verblijf in Zwitserland op den duur vervelend werd. „Wat spijt het mij, dat ik in slaap gevallen ben en Daphne alleen heb laten gaan," zeide Edgar naar zijn bord ziende, opgehoopt met groente en kalfsvleesch, dat hij zonder er bij te denken, genomen had. „Ik zie niet in, waarom gij u zelf beschuldigen moet, wegens het onver standige gedrag van Daphne," zeide tante Rhoda, heftig. „Het was zoo heet, dat iedereen in slaap zou val len, zelfs ik, die anders zoo wakker ben, heb mijne oogen eenige oogen- blikken gesloten, terwijl ik in mijn boek las." Indien mevrouw Ferrers gezegd had, dal zij ruim twee uur had zitten snorken, dan was zij dichter bij de waarheid geweest. Het diner werd als gewoonlijk, met een onrijp dessert besloten en nog was er geen teeken of bericht om trent Gerald. Edgar ging naar boven, en klopte aan Daphne's deur om te vragen of haar hoofdpijn beter was. Zonder te openen, antwoordde zij: „Vriendelijk dank; neen! het suist mij en doet mij vreeselijk zeer. Wees zoo goed en bemoei u met mij niet'. Ga liever een mooie wandeling met Lina maken." „Zoudt gij niet denken, dat als gij in den tuin kwaamt zitten, de koele avondlucht u goed zou doen?" „Ik heb te veel pijn, om mijn hoofd van het kussen te lichten." „Dan zijt gij niet wel genoeg om morgen ochtend naar Montreux terug te gaan, en zullen wij die reis maar moeten uitstellen." „In geen geval. Ik ben morgen weder geheel beter. liet is niets dan hoofdpijn. Wees zoo goed en ga nu heen en tracht u zoo goed mogelijk te amuseeren." „Alsof ik mij kon amuseeren zon der uw bijzijn. Goeden nacht, mijn lieveling, God zegene u!" „Goeden nacht," antwoordde zij, waarop hij treurig heenging. Wat gaf hij om zijn leven zonder haar? Bepaald hoegenaamd niets. Op haar bezit, had hij al zijn geluk gezet. Hij wandelde alles behalve vroolijk gestemd naar den tuin en ging bij Lina zitten op een bank, van waar men het heerlijkste vergezicht had maar Lina was niet veel vroolijker dan Edgar. Zij maakte zich ernstig ongerust over de afwezigheid van Ge- raid. „Er zal toch niets gebeurd zijn geen ongeluk?" zeide zij stamelend. „Wat bedoelt gij, dat hij in een afgrond gestort is? Dat is niet waar schijnlijk. Iemand zoo als hij, die den Mont Blanc en de Jungfrau beklom men heeft, krijgt zoo spoedig geen ongeluk. Ik houd het er voor dat hij zich verlaat heeft, en daardoor zijn middagmaal heeft verspeeld." Zij bleven in den tuin tot dat hel geheel duister was en de maan reeds boven de hooge pijnboomen en zelfs boven den besneeuvvden bergtop uit kwam, toen Lina opeens een stem hoorde, die haar deed trillen, eene stem die zij uit duizenden zou her kennen, zingende La Donna a mobile; al nader en nader kwam de zanger. Zij ging hem te gemoet. „Ach Gerald, wat ben ik ongerust over u geweest." „Omdat ik niet aan tafel ben ge weest? Neem mij dat niet kwalijk, mijn engel. Ik had door de hitte, een vreeselijke hoofdpijn en zoo meende ik, dat een groote vermoeien de wandeling mij het spoedigste daar af zou helpen. Ik ben naar Montreux geweest en heb uw vader bezocht, die vol verlangen naar uwe terugkomst uitziet, llij schrikte toen hij mij zag terwijl hij in den tuin aan den oever van hel meer de cou rant zat te lezen. Ik ben geen tien minuten te Montreux geweest." „Mijn goede vader, ik vind het heel aardig van 11, dat gij hem be zocht hebt." „Het was maar een oogenblik. Het spijt mij, dal gij u ongerust over mij gemaakt hebt." „En mij spijt het, dal gij hoofd pijn hebt gehad. Het schijnt aanste kelijk te zijn. Daphne kon om de zelfde reden niet aan tafel komen." „Arme, kleine Daphne!" Zij zouden den volgenden morgen heel vroeg de terugreis aanvaarden, om voor den middag Monlreux te bereiken. Zij ontbeten gezamenlijk in Madolina's kamer tusschen zes en zeven uur. Tante Rhoda, die altijd sprak over vroeg opslaan zag er ver reweg het slaperigste uit. Daphne was bleek en stil, maar aangezien zij zeide, dal zij zich heel wel gevoelde, kon niemand haar tegenspreken, Zij vertrokken om zeven uur. Er waren twee rijtuigeneen landauer en een voertuig van vreemdsoortig model waaraan men geen naam kon geven en dat blijkbaar heel wat jaren dienst had gedaan, voor Mowser en de bagage. Daphne gaf opeens haar wensch te kennen om te wandelen. „De wandeling bergafwaarts, door velden en wijngaarden zal heerlijk zijn," zeide zij. „Overheerlijk," riep Edgar uit, „maar zoudt gij niet denken dat het wat ver is, om te wandelen?" „Zijl gij te lui om met mij (e wan delen „Ik geloof niet, dat gij mij door dusdanige vraag behoeft te beleedi- gen," zeide Edgar, waarop Daphne zonder verder een woord te spreken heenging, Madoline nog even vrien delijk met de hand wenkende, voor dat zij bij een hoek verdween. Gerild Goring hielp de twee dames bij het instijgen van den landauer, en nam op de voorbank tegenover hen plaats. Hij zag er afgemat uit, alsof zijn groote wandeling van den vorigen dag hem vermoeid had. „Gij ziet er niet goed uit. Gerald," zeide Lina, verschrikt door zijn doods bleek gelaat, dat nog sterker uitkwam in de frissche morgenlucht. „Beste meid, wie kan er goed uit zien, hier in dit broeinest, aan alle zijden door heuvels ingesloten. Daar beneden te Montreux heeft hel er veel van of men in een smeltoven zit; en zelfs hier, waar wij, naar onze verbeelding, zoo hoog zijn, zitten wij er nog altijd in. De muren omringen ons nog steeds. In dit seizoen moes ten wij te Davos of Pontresina zijn." „Dat zijn de tegenwoordige plaat sen waar men heengaat," zeide me vrouw Ferrers ontevreden. „Ik zal mij haast schamen als ik mijne vrien den vertellen moet waar ik maar ge weest ben. Alle fatsoenlijke lui gaan naar de Engadine." „Mij dunkt toch dat die gedachte ons genot hier in deze heerlijke streek niet behoeft te bederven," zeide Mado line. „Kijk eens hoever Daphne en mijnheer Turchiil beneden ons zijn 1" Zij wees met haar parasol op een witte figuur die in de diepte tusschen de kastanjeboomen zichtbaar was. Ed gar en Daphne waren de steilste voet paden afgegaan die den afstand zoo zeer verkorten, terwijl de paarden kalm langs de glooiend afloopende wegen liepen. Het was werkelijk een heerlijke rit naar Montreux, de stad zag er van het gebergte uit, als een doos met kinderspeelgoed op een groen tafelkleedhet kasteel van Chil- lon, duidelijk zichtbaar bij iederen draai van den weg; overal wilde kastan jes en zware oude hoornen- Zij kwamen voorbij hel kleine post- .en telegraaf kantoor te Glion, een houten hut, dóór en dóór geblakerd door de zon het hotel, waar de kinderen in den tuin speelden, en enkele menschen die van vroeg opstaan hielden en op hun ont bijt wachtten; ook passeerden zij menige fontein of waterval waar groote levendigheid heerschte door vrouwen die, hetzij linnen ol groenten kwamen wasschen en gezamenlijk een praatje hielden. Zij waren nog vóór tien uur Ie Mon lreux; Sir Vernon was heel gelukkig, dat hij zijn oudste dochter terug had, zelfs was hij beleefd genoeg om naar Daphne te vragen, die nog niet terug was, niettegenstaande zij en Edgar, met zooveel vaart begonnen waren. „Daar kunt gij haar weder aan ken nen," zeide haar vader, toen men hem vertelde hoezeer zij er op geslaan had den geheelen weg te wandelen. „Zij begint altijd met iets groots, maar voleindigt het nooit. Het zoude mij volstrekt niet verwonderen als wij straks Turchiil zagen verschijnen om een rijtuig te halen, aangezien zij op de helft van den weg niet verder kon." „Gisteren heeft zij zich zelf hoofd pijn bezorgd door te ver te loopen," zeide tante Rhoda, „zij heeft hoege naamd geen overleg." „Kunt u dat dan, op haar leeftijd van achttien jaar, van haar verwach ten, tantelief," zeide Madoline ver- schoonend. „Alles wat ik zeggen kan, is, dat ik, toen ik achttien jaar oud was, mijn verstand had," zeide mevrouw Ferrers op nijdigen toonen Madoline roerde het onderwerp maar niet verder aan, wel wetende hoe hare tanteover Daph ne dacht. Een minuut of vijf later kwamen de wandelaars aan, volstrekt niet ver moeid door hunne voetreis, langs tuinen, boomgaarden en boerenwo ningen. Daphne had een kleur en zag er oneindig beter uil dan aan het ontbijt, toen zij zelfs niets gebruiken kon van haar anders zoo geliefkoosde broodjes met honig. „Ik heb een klein zaakje te Genève af te doen," zeide Gerald, toen zij allen in de gezelschapskamer zaten, voor dat zij naar hun eigen kamer gingen. „Ik zal maar per spoor gaan, dat is het beste, dan kan ik nog vóór het diner terug zijn." Madoline keek verwonderd. „Hebt gij te Genève iels belang rijks te doen?" vroeg zij; „gij hebt er in 't geheel niet van gesproken." „Dat is ook zoo, het is plotseling opgekomen. Ik zal er u alles van ver tellen later. Goeden dag, tot etens tijd. Gij zult wel vermoeid van uw morgenrit zijn en verder niet veel lust hebben om uit te gaan." „Ik houd het er voor, dat wij alles, wat hier in den omtrek te zien is, be keken hebben," zeide tante Rhoda vermoeid. Daphne zat bij de deur. Zij was in een groote lage stoel gaan zitten, haar schoot vol met bloemen, die zij onder weg geplukt had. Gerald bukte even toen hij voorbij ging, en nam een van de reeds half verwelkte knoppen, en stak die in zijn knoopsgat. Hij deed het zoo argeloos, dat niemand de geringste beleekenis er aan zou gehecht hebben, of had kunnen den ken, dat die hand bij de aanraking beefde, en dat de borst, waarop hij de bloemknop stak, van hartstocht dreigde te barsten. „Ik ga de noodige maatregelen ne men voor ons huwelijk," zeide hij op zachten toon. Hij was weg. Haar blik volgde hem, totdat hij buiten de deur was, toen stond zij op en raapte haar bloe men bijeen. „Ik ga naar mijn kamer en denk een beetje te rusten," zeide zij tot Madoline. „Wees zoo goed en zeg aan Edgar dat hij mij niet moet ko men plagen, en zich voor een enke le keer maar eens zonder mij moet amuseeren." „Ik geloof niet, kindlief, dat hij zich hier zonder u zal kunnen amu seeren. Hoe vermoeid ziet gij er uit, mijn lieveling. Tracht eens goed te slapen na uw vermoeiende wandeling. Niemand zal u storen voordat ik zelf kom, om u een kop thee te brengen. Dat zal beter voor u zijn dan bene den te komen, om met ons te lunchen." „Ik geloof niet, dat ik veel slapen zal, hoewel ik beken dat ik zeer ver moeid ben. Als gij een beetje bij mij zoudt willen komen zitten, Lina, zai ik het heerlijk vinden." „Bij u willen zitten! Gij weet toch wel dat ik altijd gaarne bij u ben." Daphne ging langzaam naar hare kamer, heel langzaam, met starende oogen; als eene slaapwandelaarster, het hart vol smart en wanhoop. „Hij is krankzinnig, en ik ben het ook," zeide zij tot zich zelf. „Hoe moet dat eindigen behalve Haar kamer was vroolijk en sierlijk gemeubeleerd, in dien vreemden stijl, die meer naar het uiterlijke dan wel naar gemak streelt; openslaande ra men, een balcon, gestreepte zonne schermen, en uitzigl op het meer en de bergen aan de overzijde. Daphne bleef een geruimen lijd op die uit gebreide waterplas staren. Hoe heer lijk was hel en toch, hoeonmach- tig was al die heerlijkheid, in verge lijking met de folieringen van een gebroken hart. „Wat zou hij dien dag te Fontai- nebleau in mijn hand gelezen heb ben?" vroeg zij zich zelf. ,,Zou hel dit geweest zijn? of dat?" Een stoomboot kwam voorbij, vol menschen en een muziekkorps er op, die een vroolijke wals speelden. Het scheen dat de wereld bevolkt was met gedachtelooze wezens, voor wie het leven alleen bestemd scheen, om allerlei onnutte vermaken na te jagen. Daphne keerde met zekere walging om, wenschende, dat zij rustig den eeuwigen slaap sliep in een der grotten, die zij dien morgen gezien had, dat zij hoe eer hoe liever, zonder doodstrijd mocht sterven. „Seneca was een verstandig en ge leerd man," dacht zij; „maar met al zijne wijsheid, vond hij het toch moeie- lijk om te sterven. Cleopatra's dood, moet gemakkelijker geweest zijn, een mandje met vruchten, waarin een kleine, gladde adder verborgen was, een diertje met zoo'n liet uiterlijk, dat een kind er raeê zou hebben kun nen spelen, en dan zonder het te weten, de doodsteek te ontvangen." Zij ging op haar bed liggen, in 't geheel niet vermoeid van de wande ling, die voor haar veerkrachtige ge stalte niets beteekende, maar vermoeid van het leven en zijRe teleurstellin gen. Hoe innig beminde hij haar, en hoe lief had zij hem! En wat zou het leven met hem te zamen, niet god delijk zijn, maar, iets versperde haai den weg, en dat was eergevoel. „Goede! Eenige! Almachtige God! laat ik toch nooit vergeten, wat zij voor mij geweest is," bad zij, met gevouwen handen, haar geheele ziel innig en waarachtig, in dat gebed uitstortende „zuster, moeder, alles wat liefde en zorg konden doen, heeft zij aan mij besleed, geef mij de kracht om eerlijk om openhartig tegen haar te zijn." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE EliVEN LÜOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6