LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Bhaudon. 72) Ik heb zijn liefde voor mij, altijd beschouwd als een voorbijgaande dwaasheid, waarvan hij wel genezen zou, even als iemand van de koorts kan genezen. Ik weet niet wal men u van mij en hem heeft verteld en wie u daarover gesproken heeft, maar als men u de waarheid gezegd heeft dan moet u ook welen dat ik eerlijk tegenover mijne zuster ben geweest, zelfs in mijne ellende." „Die mij over u gesproken heeft, zag u in de armen van mijnheer Go- ring, hoorde hoe hij u zijne liefde verklaarde, en hoorde uwe belofte om met hem weg te loopen en dan te Genève te trouwen." „Dat is gelogen. Ik heb nooit zoo iels beloofd, liever stierf ik honderd dooden en onderging al de pijnigin gen der hel, dan Madoline in den weg te zijn. Ik ben blijde dat gij nu de waarheid weet. En gij, Edgar, ik heb mijn best gedaan, om u liel te kunnen hebben; ik heb innig gebeden, dal het mij gegeven mocht zijn, een goede vrouw voor u te kunnen wor den, zooals gij verdient. Ik ben eer lijk, ik ben openhartig geweest. Vraag het bij gelegenheid maar aan mijnheer Goring, of het zoo niet is. Ilij, en hij alleen, kent de waarheid. Vader, Madoline behoeft nooit te weten, dat haar minnaar ontrouw was. Zij voor al, mag het niet weten. Begrijpt u? Nooit, in geen geval! Het zou haar hart breken, zij zou hel besterven. Mij zal hij vergeten, als ik ver weg ben voor eeuwig uit zijn gezicht. Hij moet mij vergelen, en de oude re, heiliger, ware liefde, zal opnieuw herleven. Hel zal hem dan als een koortsachtige droom voorkomen. Maar laat zij het niet merken, wat ik u bidden mag." „Meent gij dan, dal ik haar zulk een groot onrecht kan aandoen, om haar met een verrader, met een valsch aard te laten trouwendie legen haar lacht en vriendelijk is, maar achter haar rug, hel hol aan hare zuster maakt. Voor zulk een lot is zij te goed." „Wanneer gij het haar vertelt, dan zult gij haar het hart breken." „Dat zal van u afhangen. Ik zag .haar liever dood in de kist liggen, dan getrouwd met een schurk." Edgar stond langzaam op en ging naar de deur. Hij had met deze dis cussie niets te maken. Hij kon in zijn eerlijk gemoed geen denkbeeld krijgen, van het verraad van Gerald Goring. Hel was Daphne, die hem verraden had en bedrogen en met zoete woord jes had gelokt; Daphne, tot wie hij zich voelde aangetrokken omdat hij zich verbeeldde, dat hij de eerste man was, die op dat maagdelijk hart in druk had gemaakt. En nu hoorde hij, dat zij hartstochtelijk kon beminnen, kus voor kus geven en tranen stor ten aan de borst van een minnaar; dat hij van den beginne af haar slachtoffer en haar dupe was geweest „Goeden dag, Daphne!" zeide hij, zeer bedaard. „Ik ga naar huis, zoo snel als spoortrein en stoomboot mij er brengen kunnen. Ik zou te vreden geweest zijn, al had gij mij niet dadelijk kunnen beminnen, hopen de met der lijd uwe liefde te winnen, maar niet om eene vrouw te trouwen, wier hart aan een ander behoorde. Gij hebt mij gezegd, dat er niemand anders was, dat uw hart vrij was." „Ik heb u gezegd, dat er niemand was, die zich om mij bekommerde," stamelde Daphne, zich haar dubbel zinnig antwoord van dien avond op South Hill herinnerende. „Ik wil u niets verwijten, Daphne. Ik beklaag u van harte." „En ik beklaag een eerlijk man, die door een malle meid voor den gek gehouden is," zeide Sir Vernon. „Geef hem zijn verlovingsring terug. Begrijp, dat alles tusschen hem en u is afgedaan, en dat gij het op uw geweten hebt, een braaf mensch, mis schien voor zijn geheele leven onge lukkig te hebben gemaakt." „Het zij zoo. Ik heb alles wat gij mij gegeven hebt, in een pakje bij eengevoegd, en zal u dat zenden, Ed gar," antwoordde Daphne. „Gij zult het in lijds ontvangen." „Hel is toch eerlijker, geen nieuwe minnaar te lokken voordal men den anderen bedankt heeft," zeide Sir Vernon scherp: „en dan zegt zij nog, dat zij geen plan had om met Goring weg te loopen, na al die voorbereid selen die zij gemaakt had." Edgar was vertrokken. Daphne en haar vader waren alleen, het meisje stond nog altijd onbewegelijk op de zelfde plaats. „Ik heb u niets dan de waarheid gezegd," zeide zij, „waarom behan delt u mij zoo hard?" „U hard behandelen!" antwoordde hij, opstaande en haar in het voor bijgaan scherp aanziende. „Kan ik u te hard behandelen? Gij hebt het hart mijner dochter gebroken." „Vader!" riep zij uit, op hhre knieën vallende, in de grootste wan hoop. „Vader, moet zij dan al uw liefde hebben? Blijft er hoegenaamd niets meer voor mij over? Ben ik dan ook uwe dochter niet?" „Uwe moeder was mijne vrouw," zjjde hij, haar op zijde duwende terwijl hij de kamer verliet. Hij was weg. Zij bleef geknield, waar hij haar gelalen had, een treurige figuur in die vroolijke kamer, waai de zon scheen en ook haar gouden lokken deed glanzen. Gedurende eenige minuten bleef zij in dezelfde houding, met gevouwen handen, somber voor zich starende, zonder een enkele traan te storten, zonder aan iels hoegenaamd te denken, toen haar opeens een vers te binnen schoot, waaruit zij lang zaam een couplet opzeide, met de oogen naar boven gewend, en dat ongeveer luidde De smarten dezer aarde, De pijnen die men lijdt, Aan alles komt een einde, Al is 't ook door den dood. „Die alleen door den dood eindi gen," herhaalde zij langzaam, de ha ren uil haar gezicht strijkende; toen stond zij op en ging den tuin in. Het was ongeveer vijf uur. De ge heele natuur scheen te sluimeren; van den besneeuwden top van de Dent du Midi, ginds in de verte, tot het zich aan hare voelen uitstrekkende blauwe meer, alles teekende rust en kalmte. Ver aan den horizont waren de eeuwige sneeuwvelden en glet- schers van Savoye zichtbaar, onbe kende natuurtalereelen voor haar niet alleen, maar voor de menschheid in het algemeen, die wildernissen van ijs en sneeuw, die grotten onpeilba re afgronden, waar de stilte des doods heerschte. Daphne dacht met verlan gen aan die onbekende streken, ter wijl zij langzaam de laan op en neer liep. „Hoe weinig heb ik nog van Zwit serland gezien," zeide zij tot zich zeil, „van deze prachtige bergen." Zij ging naar het fraaie, schilder achtige schuitenhuis, waar zij geen vriendelijken, voorkomenden Binks vond om haar boot te water te bren gen, maar het nu zeiven doen moest zij nam de riemen op en roeide over die groole oppervlakte van kalm rim pelend water, die zij nog nooit door een storm bewogen bad gezien. Terwijl zij zich gereed maakte, in de boot te stappen, kwam Monk, de groote hond, over het gras aansprin gen, luid blaffende, en alle mogelijke bewijzen gevende van zijne blijdschap over het terugzien, want hij had haar in eenige dagen niet ontmoet. Hij sprong tegen haar op, legde de groo te ruige poolen op hare schouders en lekte haar in het gezicht. „Neen, van daag niet, Monk," zeide zij, toen de hond trachtte met haar in de boot te komen; „van daag niet goede, trouwe Monk." Met een sprong had hel groote dier de boot kunnen doen omslaan, en de kleine hand, die zij uitstrekte om hem terug te houden, zou daartoe even min in staat geweest zijn, als om den Mont Blanc te verplaatsen; maar in dat doodsbleeke gelaat en ernstig oog, lag een zedelijke kracht, die zelfs den hond in toom hield. Hij ging voor dien blik terug, licblte zijn kop hoog op en huilde toen de boot van wal slak, en de beide zeilen, hel eene sneeuw wit en het andere scharlakenrood, in het zonlicht schitterden. Een eindje van den oever bleef Daphne stil liggen, en keek naar den vroolijken tuin, met zijne rozen en magnelias, de wil gepleisterde villa met zijn paarschgekleurdezonneblin den; en wierp toen een vluchtigen blik over hel geheele landschap, die lange heuvelrei, in al zijn verschei denheid van kleuren, dichte donkere sparren en dennen, en hier en daar een open plekje met helder groen gras; ginds Vevey, en aan de ande re zijde het oude grijze Chillonker ken met vierkante torens en met klimop begroeide muren; en ginds de onbeklimbare bergen van Savoye. Gedurende eenige oogenblikken keek zij rond naar die groolsche, heerlijke natuur, en toen opeens veranderde alles voor haar oog, en zag zij niets, dan de bruine Avon met de wilgen- boomen, de lage Warwickshire heuvels, in de verte de kerktoren van Stratford, de vochtige weilanden rondom Soulh- Hill en de door den wind bewogen waterplanten. „Ach ware ik maar weder te huis aan de groene boorden van de Avon." dacbt zij zuchtende. Daarop greep zij het ioer met vaste hand, week voor een voorbij komende stoomboot, en het lichte vaartuigje verdween, als een door een zomerwindje voortgeblazen veerom nooit terug te keeren. De leege boot dreef in den vroegen morgen te Evian aan wal, terwijl Ge rald Goring met een paar Zwilsersche roeiers het meer rondging en overal inlichtingen vroeg omtrent de vermiste. Niemand heeft ooit geweten, niemand heeft zelfs durven gissen, hoe het ge beurd was; maar iedereen wist en begreep, dat hier of daar op den bo dem van dal blauwe meer, Daphne haar laatste rustplaats had gevonden, en aardsche zorgen, miskenning en smaad, zoo onverdiend, haar niet meer konden deren. De hond was den ge- heelen dag en nacht bij het schuiten huis gebleven en huilde akelig in de nachtelijke stilte. Hij had de plaats niet verlaten, sedert Daphne vertrok. Het was een nacht van onrust en angst geweest voor de geheele familie te Monlreux een nacht vol aan doeningen, vrees en hoop elkander afwisselend. Zelfs Sir Vernon was ernstig ongerust over zijn dochter, die hij zoo weinig liefde en genegen heid bewezen had. Hij gevoelde, dat hij bij dal laatste gesprek hard en tneêdoogenloos geweest was. Hij had alleen aan Madoline gedacht; en de gedachte dat zijn geliefde, zijn oudste dochter, door de kunstgrepen van de jongere van haar minnaar beroofd en ongelukkig gemaakt werd had hem lot woede gebracht. Geen straf was te zwaar voor de ondankbare, die le gen de beste der zusters gezondigd hadhij kon niet begrijpen dat zij, de zondige, zulks was zonder het zelf te welen. Naar zijn begrip had Daphne, met voordacht het hart van den minnaar harer zuster naar zich gelokt. Hoe boos hij ook op Gerald was, de zwakkere, de arme, eerlijke Daphne moest het bij hem hel meest ontgelden. Mowser had niets dan waarheid gesproken, wat de feiten betreft, maar zoodanig gekleurd en voorgedragen, dat men Daphne als de brutaalste en slechtste vrouw ter wereld moest be schouwen. Volgens Mowser's lezing van het gebeurde in het bosch, was er geen schijn van tegenstand, van een edele ziel, strijdende tegen een onwaardige hartstocht, hoewel de lief de naar de andere zijde wenkte. Alles wal Mowser zeggen kon, was, dat miss Daphne in Mijnheer Goring's armen geweend had, en dat hij haar gekust had, zooals zij, Mowser, nooit gekust was, hoewel zij toch ook een vrijer gehad had, en op het punt had gestaan om een meesterknecht van een timmerman te trouwenen dat zij er van gesproken hadden om te Genève te trouwen ten minste mijnheer Goring had aan miss Daphne voorgesteld om met hem weg te loopen, en zij had geen neen gezegd, doch alleen vier en twintig uren uitste. gevraagd natuurlijk, alleen met het doel om in dien lijd alles wat zij noodig mocht hebben, gereed te maken. Hartstochtelijk aan zijn oudste doch ter gehecht, en altijd gereed kwaad van Daphne te denken, gelooide Sir Vernon onbepaald aan het verhaal van Mowser. Het kwam uil, juist zooals hij het zich altijd voorgesteld had de valschheid der moeder, die zich weder erfelijk in de dochter vertoonde. Het was nu eenmaal den aard van het meisje oin verraderlijk te zijn. Zij bezat al de bekoorlijkheden en inne mende manieren harer moeder. Hoe had hij dus ooit kunnen denken, dat zij hooger en edeler begrippen had, omtrent eer en deugd? Woedend over hel onrecht, Mado line aangedaan, was de eerste gedach te van Sir Vernon om Gerald Goring bij zich te laten komen, om dadelijk met dien schuldige de zaak uit te ma ken. Men had hem gezegd, dat mijn heer Goring naar Genève was, en stellig niet voor acht uur te huis zou zijn. Toen zond hij om Edgar, en vertelde hem, zooveel mogelijk overdreven, de geschiedenis van Daphne's laagheid. Edgar geloofde het niet, en verklaarde Mowser's verhaal voor laster; maar Mowser, die opnieuw geroepen en ondervraagd werd, hield vol, dat zij de waarheid gezegd had, waarvan zij geen woord terug kon nemen. „En toch geloof ik het niet," zei de Edgar, diep geroerd; „tenzij ik het van haar eigen lippen hoor." „Ga baar roepen," zeide Sir Vernon tot Mowser, en daarop was Daphne verschenen, en had zij die bekente nissen gedaan, waaruit Edgar zag, hoezeer hij zich vergist had. De beide mannen, Gerald en Edgar, passeerden elkander per trein tusschen Lausanne en Genève Edgar op reis naar huis en Gerald teruggaande naar Monlreux. Mijnheer Goring hoogst verwonderd op het gezicht van zijn vriend, toen de beide treinen elkander langzaam in een station passeerden. „Hij ziet er uit, alsof hij alweder tot rust is gekomen," zeide hij bij zich zelf. „Mijn brave, goede, kleine Daph ne!" Hij ging vol hoop en vreugde naar Montreux terug, nadat hij alle noo- dige maatregelen voor zijn huwelijk met Daphne te Genève gemaakt had, en hel dus alleen van haar afhing, om zijne vrouw te worden. En aan hare toestemming twijfelde hij niet. Kon een meisje beminnen zooals zij, en dan toch van haar minnaar ver wijderd leven (Wordl vervolgd Gedrukt bjj ÜE EEVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6