LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. 73) Hij vergat de smart, die hij aan die eene persoon moest toebrengen; vergat de vrouw, die altijd zijne ster geweest was, als kind, als jongeling, als man; vergat alles, behalve het hartstochtelijk verlangen, zijn liefde bekroond te zien. Dat zou lateralies weder terecht komen. Madoline's goed hart zou een leed vergeten, dat meer aan het noodlot, dan aan de slechtheid van een man te danken was. Sir Vernon, nu ja, die zou boos zijn en onaangenaam; maar Gerald Goring gaf al heel weinig om Sir Ver- non. De menschen zouden allen ver wonderd zijn, maar wat kon hem dat schelen? Hij verlangde niets anders dan Daphne en hare liefde, daar hij overigens alles bezat wat men hier op aarde kon verlangen. Het was bijna avond toen hij Mon treux bereikte en de ondergaande zon kleurde met een goudtint het groote meer. Alles scheen hem welkom toe te roepen. „Wat is het toch heerlijk hier op aar de!" sprak hij tot zich zelf, „en hoe gelukkig zullen Daphne en ik zijn, niettegenstaande alle tegenwerping." Hij liep hard van het station naar de villa, verlangend om Daphne te zien, hare slem te hooren, die kleine poezele hand te drukken, en dus ze ker te zijn, dat hij niet de dupe was, van een onbereikbaar droombeeld van aardsch geluk. De laatste blik van Daphne had hem angst aangejaagd zij had hem zoo vreemd, zoo starend aangezien. Het was als de blik van een geest, die uit Pluto's duistere streken op aarde teruggekomen was, om nog voor het laatst afscheid van de levende menschheid te nemen. De groote voordeur stond open, en gaf toegang tol eene vestibule vol planten en bloemen, een echt Italiaan- sche ingang van een heerenhuis. Ge rald trad binnen en ging dadelijk naar de gezelschapskamer. Het sloeg juist acht uur, toen hij binnentrad, j" „Wees zoo goed en wacht niet op mij," begon hij rondziende naar Daph ne. „ik ben zoo vreeselijk vol stof dat ik minstens twintig minuten noo- dig heb, voordat ik mij kan presentee ren. De trein had overal oponthoud." Mevrouw Ferrers en Madoline keken naar buiten, door het open raam. Lina keerde zich om, en bij het zien van haar doodsbleek gelaat, begreep Gerald dadelijk dat er iets verkeerds was. Misschien hadden de zusters wel woorden gehad. Daphne had haar hun geheim verteld. Welnu, in Godsnaam! De waarheid moest nu toch spoedig aan den dag komen, en dus hoe eer, hoe beter. „Wij zijn ongerust over Daphne," zeide Lina„Zij is reeds even over vijf uur in hare boot vertrokken de tuinman heeft haar zien weggaan en zij is nog niet terug." Drie uren! het was lang, maarzij hield van die eenzame omzwervingen op het meer. „Mij dunkt dat er zooveel reden niet is om ongerust te zijn," zeide hij op luchthartigen toon, maar inner lijk erg ongerust. „Zal ik zien, een schuitje te krijgen en haar gaan zoe ken? Het zal misschien het beste zijn; zij kan niet ver weg zijn misschien ronddwalende in den om trek van Chillon. Daar houd ik het voor, die oude met mos begroeide muren schijnen een groote aantrek kelijkheid voor haar le hebben." „Als gij het doen wilt, ben ik u dankbaar, mijn vader schijnt ergon- gerust te zijn. Het is zoo vreemd dat zij meer dan drie uur uitblijft, zonder iels daarvan gezegd le hebben. Edgar is uit. Tante en ik weten niet wat le beginnen, en toen ik er met mijn vader over sprak, keek hij vreeselijk verschrikt." „Ik ga dadelijk, en kom niet terug, zonder haar gevonden te hebben," zeide Gerald op schorren toon. Hij herinnerde zich dien laatsten blik van Daphne, dien nooit te ver geten open blik harer donkere oogen, waarin zooveel ernst en smartgevoel lag, die ééne handdruk. „Goede God, zou dat het afscheid geweest zijn?" Gedurende den gehee- len nacht zwierf hij, van twee der bekwaamste roeiers vergezeld, op het meer rond, en het was reeds dag, toen hij hoorde van de leege boot die bij Evian was aangedreven, bijna op dezelfde plaats, waar zij met die zelfde boot te zamen eens zoo vroo- lijk waren geland, op dien zonnigen morgen, toen zij een tochtje over het meer hadden gemaakt, en daarna dal landelijke dorpje en de omliggende heuvels hadden bezocht. Het weder was kalm geweest. Er had geen aanvaring of eenig ander ongeluk op het meer plaats gehad; de kleine boot was hoegenaamd niet beschadigd. Het lag daar op den vlakken oever alsof de visschers het er op getrokken hadden; een ledige boot. Dat was alles. Gerald bleef te Evian en schreel van daar een kort briefje aan Madoline, haar kennis gevende van zijn ontdek king, en hetgeen er in hem omging. „Gedurende de laatste zes maanden mijns levens, heb ik niets gedaan dan huichelen," schreef hij, „God weet het, ik heb mijn best gedaan, trouw en eerlijk te zijn, evenals zij ook; maar zij met vaster wil, met veel meer opoffering. Ik had u reeds te Freiburg, toen wij daar waren, de waarheid wil len zeggen, maar zij wilde het mij niet toestaan. Zij wilde trouw aan Edgar blijven en eerlijk tegenover u. Zij zou dat ook gedaan hebben, in dien ik het haar niet belet hadde. Maar het is mijn schuld, en zij heelt den dood gekozen, liever dan u on recht aan te doen, ik ben schuldig alléén ik! Op mij rust de vloek van Caïn, en evenals hij zal ik een zwer ver zijn, totdat ik sterf. Ik vraag u niet om mij vergiffenis te schenken, want ik ben die niet waardig, ik^zal nooit vrede met mij zeiven hebben, noch vraag ik om medelijden, want ik ver dien het niet. Indien ik kon denken, dat gij mij wildet vergeten, dan zou die gedachte mij een troost zijn, maar dat Kan ik ook niet. Gij zoudl mis schien den valschen, laaghartigen minnaar kunnen vergeten, maar zeker nooit den moordenaar van Daphne." Op dezen brief antwoordde Mado line kort: „Gij hebt zoowel het hart mijner arme zuster, als het mijne gebroken. Een weinig eerlijkheid, een weinig oprechtheid, zou ons beiden gespaard hebben. Gij hadt ge lukkig kunnen zijn op uwe wijze, en ik had mijn arme, goede zuster niet verloren. Gij hebt gelijk ik kan noch vergelen, noch vergeven. Tot heden meende ik aanspraak te mogen maken op den naam van Christin; maar nu weet ik, God helpe mij, hoever ik van de Christelijke liefde af ben. Ik hoop en bid, dat wij elk ander nooit weder zullen ontmoeten hier op aarde. Ik zend u hierbij het legaal van Daphne." Bij den brief was een klein pakje, inhoudende den ring met turkoozen, het adres luidde eenvoudig: „Aan mijnheer Goring", door Daphne zelf geschreven, toen haar plan reeds rijp was." Het adres was met vaste hand ge schreven, geen de minste beving was in dat schrift merkbaar. Sir Vernon bleef nog wel een maand te Montreux na dien noodlotligen zomerdag, hoewel het gezicht op dat meer en die bergen, hem schrikkelijk aandeden. Madoline had hem gevraagd nog te blijven. Somtijds had zij nog hoop, dat Daphne niet dood was, en zich in een of ander dorp schuil hield onder een anderen naam. Die afscheidsgiften, moesten wel een ver trek voor altijd beteekenen, maar daarom waren zij nog geen teekenen van den dood. Zij kon zich hier of daar verscholen hebben, zonder te denken aan de pijnen die zij daardoor aan allen die haar liefhadden, aandeed, en alleen vreezende ontdekt te wor den, en naar huis te worden ge bracht. Madoline kon zich hare zus ter heel goed voorstellen, zelfopoffe rend genoeg om van hare geheele fa milie gescheiden, onder vreemden haar brood te verdienen. Ach! ware dat maar zoo, en niet die andere vree- selijke gedachte, dal een jong meisje ongeroepen voor Gods rechterstoel zou verschijnen, met de doodzonde, van zichzelf het leven te hebben beno men! „Laten wij nog eenige dagen blij ven, vader," vroeg zij. „Misschien hooren wij nog iets, mogelijk goed nieuws." „God geve, dat het zoo moge zijn," antwoordde Sir Vernon met een flau we hoop. Wat bleef er van hem over, wiens hardheid nog in de laatste oogen- blikken haars levens, wiens bittere woorden de aanleiding waren, om de zondige in haar besluit te versterken; om het haar duidelijk te maken, dat er hier op aarde voor haar geen rust was, dat zij geen vader had, aan wiens borst zij weenende, haar smart en strijd kon meêdeelen geen vriend, die den geheiligden naam van vader droeg, dien zij om raad kon vragen en bij wien zij bescherming kon vinden Geheel alleen met haar ellende, had zij de eenige toevlucht die haar over bleef, gezocht, dat was de dood, in de eerlijke overtuiging', van daardoor het geluk harer zuster te verzekeren. „Wanneer ik er niet meer zijn zal," dan keert zijn hart wel tot haar terug," zoo had zij gedacht. Arm kind! Zonder eenig diep gevoel van godsdienst of beginsel, maar een teeder hart, trouw als goud. Het was niet moeielijk, haar kennende, den loop harer gedachten te volgen, waardoor zij tol het besluit kwam, dat sterven het beste was, dat de opoffering van haar jeugdig leven, een daad was die eer en plicht haar geboden. Zij bleven tot het begin van October te Montreux, toen de tint van de lucht zoo herfstachtig werd, en de druiven oogst met al zijn vroolijkheid en drukte een aanvang genomen had. Het was een vreeselijke tijd voor Madoline en haar vader. Edgar was bij hen, door een telegram, op den avond van het verdwijnen van Daphne, van Genève teruggeroepen. Hij, zoo wel als zijn medeminnaar, hadden geen moeite gespaard, om eenige zekerheid omtrent Daphne's lot te hebben. Ilij was van dorp lot dorp gegaan, had aan elke landingsplaats van het meer inlichtingen gevraagd, had alles gedaan om iels zekers te hooren, maar alles zonder eenig gevolg. Een sloeproeier, had het lichte bootje van Daphne gezien, on geveer midden op het meer, terwijl zij snel roeide. Hij had er naar ge keken totdat het schuitje, uit de dei ning, veroorzaakt door een stoomboot, weder in kalm water te voorschijn kwam, en sedert had hij het schuitje nooit weder gezien. Er bestond hoegenaamd geen reden, om op dien middag aan een ongeluk te denken, geen plotselinge rukwind, noch eenig ander natuurverschijnsel; niets. Het kleine schuitje was het laatst gezien, glijdende als een vogel over het vlakke, diep blauwe water. Was zij het meer geheel over geroeid, lot waar de bruischende Rhone, zich er, over de rotsen van St. Mauriceschuimend instortte en daar misschien verongelukt? Wie kon het zeggen? Het schuitje was geheel onbeschadigd en niets deed zien, dal het omgeslagen was. Eindelijk moesten zij toch vertrek ken; en werd het duidelijk, dat lan ger verblijf geheel nutteloos was, te meer, omdat de gezondheid van Sir Vernon zoo slecht werd, dat veran dering dringend noodig was. Tante Rhoda was een week na den noodlotligen dag vertrokken, hoewel zij tot op het laatste oogen- blik verklaarde, gaarne te willen blij ven, om Madoline gezelschap te hou den. „liet is wel vriendelijk van u, tante, maar mij kunt ge niet troosten. Gij hebt nooit van haar gehouden," zeide Lina, niet zonder eenige bitterheid. En dus ging mevrouw Ferrers, min of meer beleedigd door deze weigering, terug naar haar predikant, die volgens haar begrip, veel meer leed over Daphne had, dan met zijn stand overeen kwam. „Nooit zal ik weder naar de rozen in den tuin zien, zonder aan dat hel dere, eerlijke gezichtje te denken, dat er met zoo blijkbaar genot in rond wandelde," zeide hij, „een man van mijn leeftijd, wordt onaangenaam ge troffen als hij ziet, hoe zulke jeugdige bloesems worden weggenomen." En nu kwam die bittere dag, dat Madoline verplicht was, om de oevers van dat noodlottige meer le verlaten en diep bedroefd huiswaarts te keeren. South-Hill zonder Daphne, zonder Ge rald die twee voor eeuwig voor haar verloren; het huis somber en zonder eenige vroolijkheid, zonder henDe meest geliefkoosde wenschen, elke hoop op een toekomstig geluk, was nu voor haar vernietigd. Zij kon in dit leven nooit meer gelukkig zijn Geen hoop, geen toekomst voor haar. Hare plichten le vervullen bij een ziekelijken vader, haar groot vermo gen le verbruiken, om ongelukkige menschen te helpen, was alles wal haar overbleef; dagelijksche plichten, zouden haar eenige afleiding geven, en die zou zij dan ook met hart en ziel waarnemen, maar dat kon haar het verledene niet doen vergelen. Zij had Gerald nooit meer ontmoet sedert Daphne's dood. Men had hem te Evian en toen te Vevey gezien; maar op South-Hill wist men niets van hem. Edgar ging met hen terug, zooda nig veranderd, dat het voor zijne moeder hard moest zijn, hem zoo te zien terug komen. Toen hij vertrok, alles kracht en leven, en nu, als jeug dig grijsaard vermoeid van het leven, bleek en mager, zag zij haar zoon terug. Hij had zijn lot dapper gedra gen, tegen niemand klagende, zelfs zijn best doende, anderen te troosten, wanneer hij er maar eenigszins kans toe zag. Hij had zijn best gedaan Lina te overtuigen, dat het schuitje door den sterken stroom was omge slagen, en het leven harer zuster dus door een toeval verloren was gegaan. Maar, die zoo zorgvuldig ingepakte en verzegelde pakjes in haar lessenaar, deden aan geen ongeluk denken, maar toch kon het nog altijd beschouwd worden dat Daphne dit gedaan had met hel plan om haar te huis le verlaten, om uit allerlei moeilijkhe den te komen, en elders haar brood en haar rust te zoeken. Hawksyard in den herfst, des mor gens en 's avonds in dichten mist gehuld, de bladen van de groote notenboomen op den grond liggende, was een geschikte plaats om een man die zieleleed had, nog somberder te maken en hem alle gelegenheid te geven over zijn verlies na te denken. Edgar liep door de velden en tuinen, of maakte ritten te paard waar geen einde aan scheen te komen, alles zooveel mogelijk in de eenzaamheid, en iedereen vermijdende die hij kende, Zelfs gaf hem de aanslaande jachttijd geen afleiding. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE EB VEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6