LIEFDE EN PLICHT. Naar het Engelsch van M. E. Braddon. 78) „Ik zal dil jaar niet jagen," zeide hij lot zijn moeder. „Ik twijfel er zelfs aan, of ik wel ooit weder achter de honden zal rennen." „Komaan Edgar, moed gehouden, zeg dat nu niet," zeide mevrouw Turchill op klagenden toon. „Hoewel ik, eiken dag, dat gij met de honden uil zijt, mij verveel, zoo zou ik het nog veel akeliger vinden indien gij uw geliefkoosd vermaak zoudt opge ven. Maar als October in hel land is, zult gij er wel anders over denken, beste"jongen, Het is immers heel on natuurlijk voor jonge lieden om te blijven treuren." „Niet waar, moeder?" vroeg haar zoon bitter. „Is het niet natuurlijk dat een uurwerk stilstaat, wanneer de groote veer gebroken is?" De zinspeling was verre boven het begrip van mevrouw Turchill, zoodat zij6 dan ook geen antwoord gal. Zij was zeer vriendelijk tegen ))aar zoon geweest, sedert zijn tehuiskomsl> zonder hem met allerlei vragen ora. trent zijn verdriet lastig te vallen. Omtrent het lot van Daphne wist zij niets meer, dan dat het mejsje op een mooie avond het meer Was op gegaan en nooit was terug gekeerd. In the Times had gestaan„Door een ongelukkig toeval in het meer van Oenève verdronken," en mevrouw Turchill had er nooit aan gedacht naar meerdere bijzonderheden te vra gen. Maar wel verwonderde zij zich, toen het van herfst winter werd, en Gerald Goring nog altijd niet terug kwam. „Waarom komt mijnheer Goring niet meer?" vroeg zij aan Edgar. „Mij dunkt dat de arme Miss Lawford, nu meer dan ooit zijn troost noodig heeft. Dat het huwelijk gedurende eenige maanden uitgesteld wordt spreekt van zelf; maar Mijnheer Goring moest niet afwezig zijn." „Dat engagement is afgebroken, moeder," zeide haar zoon, zonder er iets bij te voegen. „Afgebroken! en waarom?" „Dat kan ik u niet zeggen. Dat is een zaak die alleen Miss Lawford en mijnheer Goring aangaat. Bemoei u daarmede nu maar niet, moeder." Onder andere omstandigheden zou mevrouw Turchill bij hel vernemen van zulk nieuws niet gerust hebben, voordat zij er alles van wist. Maar zij eerbiedigde hel diepe leed van Ed gar, en ziende, dat het onderwerp hem pijnlijk aandeed, zweeg zij er verder over, dat wil zeggen tegen hem, maar des te meer had zij er tegen Rebecca over te zeggen, en wetende, dat haar trouwe meid op zeer goe den voet was met het dienstpersoneel op South-Hill, schemerde haar een flauwe hoop tegen, dat zij daardoor met alle mogelijke bijzonderheden van de zaak bekend zou worden. „Ik zou de laatste persoon zijn, om babbelen onder dienstboden aan te moedigen," zeide de oude dame met waardigheid, „maar er zijn sommige zaken, waarover men niet nalaten kan te spreken, vooral wanneer het een jonge dame geld, die zoo bemind en geacht was als Miss Lawford." Op haar eersten uitgaansdag ging Rebecca naar South-IIill, en dronk thee bij de huishoudster, Juffrouw Spicer, die, hoewel niet met droge oogen over Daphne kunnende spreken, toch erg veel belang stelde in haar nieuwe zijden japon, waarvan Rebecca zoowel de kwaliteit als den snit be wonderde. Maar juffrouw Spicer wist niet anders dan dat het engagement van Miss Lawford af was. Zij wist hoe genaamd niets omtrent het waarom en waardoor, maar zij giste dat Miss Lawford boos op mijnheer Goring was geworden na den dood harer zus ter. Slechts een der ondergeschikten op South-Hill zou in staat geweest zijn te zeggen, waarom dat engagement afgebroken was, en die was ontslagen met een behoorlijk pensioen, en woon de nu in een der voorsteden van Bir mingham te midden harer bloed verwanten. Na den dood van Daphne kon Sir Vernon, de tegenwoordigheid van de getrouwe Mowser niet dulden. „Gij hebt uw plicht gedaan, volgens uwe begrippen, daaraan twijfel ik niet," zeide hij, toen hij haar weg zond„maar ik kan u nooit aanzien zonder een gevoel van smart, dat gij niet gezwegen hebt. Gij hebt toch hoop ik Miss Lawford niets verteld van hetgeen gij in het dennenbosch gezien hebt?" Mowser zeide, dat zij zich liever haar tong zou hebben laten afsnijden, dan hare geliefde meesteres ooit een woord hierover te spreken. „Dal doet mij genoegen. Zij weet reeds te veel genoeg althans om zich ongelukkig te gevoelen. Wij moe ten haar zooveel mogelijk smart be sparen." Mowser stemde toe, hoewel met een diepen zucht. Haar pensioen was ruimmaar het was toch hard om ontslagen te worden, en te hooien, dal men haar op South-Hill missen kon. „Ik weet niet hoe miss Lawlord het maken zal zonder mij," stamelde zij, „zij is zoo aan mij gewend, en ik weet zoo goed hoe zij alles gaarne heelt. Een nieuwe meid zal haar al heel vreemd zijn." Sir Vernon keek voor zich, maar verwaardigde zich niet om in discussie te komen omtrent de gevoelens zijner dochter. Hij gaf Jinraan last die aanspraak maakte de taal te kennen op grond van eenige weinige Iransche volzinnen, die hij dan nog uitspiak, alsof hij een gloeiend heel.en aardap pel in zijn mond had, om juffrouw Mowser naar Geneve te geleiden, en dan plaats voor haar te nemen, zoo ver mogelijk, om naar haar geboorte land te komen. Hij gevoelde dal hij vrijer zou kunnen ademen, wanneer zij weg was. „Zij heeft mij er toe gedreven om dat arme kind haar laat ste uur op aarde te vergallen en haai te pijnigen," dacht hij. „Zij heelt mij razend gemaakt door de gedachte, dat men Lina de liefde baars minnaais had ontstolen." HOOFDSTUK XXII „mefde heeft ons tot dit droevig einde gebracht." Sciiaffiiausen, 11 September 187 Van den Eerw. Juliaan Temple aan Miss Aylmer. Mijn waarde Flora „Gij vraagt mij, om u eens uit voerig alle bijzonderheden mee te deelen, van dal droevig ongeluk op den Matlerhorn, waarvan ik, helaas, ooggetuige moest zijn, en dat mij nog lange jaren voor oogen zal staan, zeifs als ik met u, mijne geliefde, een ge lukkig te huis zal hebben. „Ik heb u voortdurend goed op dehoogte gehouden van onze reis, totdat deze ongelukkige gebeurtenis hel mij pijnlijk maakte over onze Alpentochten te spreken. Gij herrii- nert u zonder twijfel hoe Frevor en ik na een, met goed gevolg bekroonde beklimming van den Finsteraarhorn, heel bedaard afdaalden naar Zermatt over Thun en Vispach. Nooit zal ik het genot vergeten van die wandeling op den laatsten dag lusschen Vispach en Zermatt. De afstand is maar dertig mijlen, wij waren opgewekt, en vroo- lijk vingen wij den marsch aan, wij hadden een karretje bij ons voor onze bagage en knapzakken, en dus konden wh hel ons gemakkelijk maken. Wij vertrokken om zes uur, ont beten te St. Nicolas, en bereikten Zer matt vroeg in den avond. Onze weg was, als een rauildierpad zoo smal, maar verschafte ons de meest ver rassende schoone gezichten. Te midden van het woeste bergland waren wij getroffen door de plantenwei, door een overvloed van bloemen en in het wild groeiende vruchten. Geheele bed den van wilde aardbeziën en braam bessen, groeiden langs ons pad, en elk dorpje waar wij door kwamen lag in de schaduw van eeuwenoude kastanje- of notenboomen. „Hoe kan ik u de pracht en ma jesteit van den Malterhorn beschrijven, zooals die zich voor het oog van den reiziger voordoet? Een obelisk van verblindende wilheid, uitkomende te gen het blauwe uitspansel,geheel alleen staande, de eenige berg, die'in zijn grootheid, niet omringd is door heu vels en andere satellieten, eenig als n ,.odheid> een wezen op zich zelf. De Mont Blanc wint het in grootheid maar ik voor mij verkies den Mat lerhorn als de koning der bergen. „De zon ging bijna onder toen wij vooi het laatst de isp overstaken voor dat wij te Zermalt aankwamen. Frevor en ik hadden ons gedurende de wan deling best geamuseerd. Wij hadden te ï>t. Nicolas een paar uren gerust, en op ons geraak te Randa wat ge geten. Wij hadden allerlei plannen be sproken voor overmorgen, zijnde de dag die wij bestemd hadden voor onze pogingen op den Matlerhorn, daarbij overleggende, dat het verstan dig zou zijn een dag rust te nemen, althans gedeeltelijk, na onze groote wandeling, en ook om gidsen te nemen en verdere voorbereidingen te maken. „Frevor was hier vreemd, maar hij had zich op den Mont Blanc en Finsteraarhorn zoo goed gehouden, dat ik niet behoefde te twijfelen uit welk metaal hij gegoten was. Ik was een jaar of drie geleden op Monte Rosa, en ik kende dus de gidsen van Zermatt en hunne manieren. Wij had den na het eten een gesprek met eenige dier heeren, en kozen er een paar van de sterksten en meest ver trouwden uit, maakten accoord met hen, en gaven hen order om onze lijnen en haken en ander gereedschap den volgenden morgen nauwkeurig te on derzoeken. „Wij hadden een pretligen avond en drentelden een beetje door het stadje, rookten eene sigaar en geno ten van den heerlijken maneschijn, sprekende over onze toekomst, over de kerk, en ook vooral over u, mijne heveling! Frevor is juist een man, met wien men zoo vertrouwelijk kan praten. „Den volgenden morgen ontbeten wij, met het aanbreken van den dag en reden heel deftig, op twee muil dieren gezeten, naar den RifTelberg, om van daar onzen berg te verken nen. Hoe groolsch en prachtig was dat natuurtooneel, rondom met sneeuw bedekte bergtoppen: Monte Rosa in het zuid-oosten, in het zuid-westen de Matlerhorn, oostelijk de Cima de Jassi, westelijk de Dent Blanche, noord oost den dom en in het westen ook nog de Weisshorn allen reuzen even schitterend in het zonlicht, alé de zon zelve! Wij bleven eenige uren dat prachtige gezicht genieten, en dach ten onwillekeurig daarbij aan de groot heid van den Schepper. „Is het eigentlijk geen heiligschen nis, in dat Heilige der Heiligen te willen doordringen vroeg ik mij al', getroffen door de groolschheid van het tooneel. „Maar Frevor nam de zaak prakti scher op. „Ik zou niet gaarne naar huis te ruggaan zonder de Matterhorn be klommen te hebben," zeide hij, „hoe wel het ongeluk, dat er eenige Jaren geleden voorviel, wel tot groote voor zichtigheid aanleiding geeft." „VVij gebruikten een ruw en een voudig maal op de Rothe Kumm, en daalden daarop langzaam weder af. Het was bijna donker toen wij te Zermatt terug waren. De table-d'höte was reeds afgeloopen, en dus aten wij afzonderlijk aan een tafeltje dat voor een open raam stond, dat toe gang tot eene veranda gaf. Toen wij gingen zitten, zagen wij, dat er dicht bij het raam een heer zat, zijne sigaar rookende. Ik zat met het aangezicht naar hem gewend, en toen wij begon nen te eten, vroeg hij zeer beleeld, of de rook van de sigaar ons ook kon hinderen. Hierdoor was hel ijs gebroken en hij begon over ons plan te spreken, waarvan hij door de gidsen gehoord had. „Ik zou gaarne met u mede gaan, zeide hij. „Wij kunnen nog een gids er bijnemen, als gij dat raadzaam oordeelt. Ik ben het bergbeklimmen gewend, en ben hier uitsluitend gekomen met het doel, om den Matterhorn te be klimmen, en doe hel dus in iedei geval; maar het zou aangenaam zijn gezelschap te hebben," voegde hij er flauw lachende bij. „Aangenaam voor u, zoowel als voor ons," hernam ik, want hij had iets innemends in zijn manieren. Maar gij moet mij niet kwalijk nemen, dat mij dunkt, dal gij er niet sterk genoeg uitziet, voor dusdanigen tocht. Hel schijnt, dat gij nog niet lang geleden ernstig ziek zijt geweest." „Toch waar?" zeide hij langzaam, „ik ben altijd een beetje zwak geweest en mager. Maar ik ben niet ziek ge weest, en kan goed tegen klimmen, zoodat ik overtuigd ben, dat ik u niet tot last zal zijnmaar als gij nog twijfelt, vraag dan maar eens aan uw hoofdgids Peter Hirsch, wie en wat ik ben. Hij en ik hebben inde laatste jaren menigen berg beklom men." L „Hij gaf mij zijn kaartje. Mijnheer Goring, Goring Abdy, Warwickshire. Hij zag er niet uit als een bluller, en dus twijfelde ik volstrekt niet aan zijne ondervinding, maar ik kon de gedachte niet van mij alzetlen, dat hij zwak was, en niet in staal om een vermoeiende beklimming mede te kunnen maken, want hoewel het thans veel gemakkelijker is om den Malterhorn te beklimmen dan in 'tió, toen hij voor het eerst beklommen werd door mijnheer Wympher en drie andre heeren, met zulk een treurig gevolg, is het toch altijd een moeie- lijk werk. Ik hoorde later van den khstelein veel omtrent mijnheer Goring, hij was in den omtrek zeer bekend als een geoefend bergbeklimmer. Ilij was zeer rijk, zeer grootmoedig en goed voor de armen. Hij was al een jaar in Zwitserland, en was dan eens in liet eene dorp en dan weder in het andere, maar hij verliet nooit de oevers van het Lemanmeer, totdat hij een voet reis naar Italië zou ondernemen, eeni ge weken geleden. Op zijn weg naar het zuiden, was hij te Zermatt geble ven, en had de dagen blijkbaar luste loos en zonder doel doorgebracht, dan eens een geheelen dag in het boacli doorbrengende met zijn schetsboek, en dan weder eens de bergen in hij hield zich zooveel mogelijk van touristen afgescheiden, bleet gewoon lijk in zijn eigen kamers en at nooit aan de table-d'höte, zoodat de kastelein verwonderd was, dat hij nu van de partij wilde zijn. Zijne geschiedenis was zoowel romantisch als treuiig. Hij was naar Montreux gekomen met de lamilie van zijn aanslaande vrouw. Die jonge dame was in den afgeloopen zomer, door een ongeluk in het meer verdronken, en sedert had Mijnheer Goring de plaats van haar onlijdigen dood niet verlaten, totdat hij in Zer matt was gekomen. (Slot volgt). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1887 | | pagina 6