BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
A)
„Niet zoo haastig, meviouw! Ik
ben dat niet van je gewoon. Ik ben
nog niet 7,00 zeker van de zaak
maar voor het oogenblik, zoolang de
perkamenten strook in onze handen
is, behoeven we ons nergens onge
rust over te maken. Laat niemand
er iets van te weten komen, ook niet
van het reliekhebt gij ze op eene
veilige plaats geborgen?"
„Ik heb ze weggeborgen bij den
Indieschen gouden ketting, dien ik
bij gelegenheid van ons huwelijk van
u ten geschenke gekregen heb, mijn
waarde heer."
„Goed zoo. Mijne moederach,"
liet hij er, zich zeiven in de rede
vallend, op volgen, ,,'t is zeer weinig
waarschijnlijk, dat de arme ziel ons
met vragen zal lastig vallen."
Toen verleide Susan, niet zonder
schroom, hoe Mr. Heatherlhwayte
ernstig er op aangedrongen had, dat
het kind gedoopt zou worden, en
wat in haar oog de zaak wel aan
beval beweerd had, dat het kind
daardoor voor goed tol hunne gods
dienst zou behooren.
„Daar is wel wal van aan," merkte
Richard op, „en we mogen dat vooral
wel in aanmerking nemen na het
geen Cuthbei t van dat gouden sieraad
gezegd heeft. Als de tijden weet' eens
veranderden wal de Hemel ver
hoede! zou die kerel hel ons over
deze zaak lastig kunnen maken."
„Vertrouwt ge hem dan niet recht,
Richard?" vroeg zij.
„Zijne manieren bevielen mij niet
recht, op den tocht, dien we vandaar
samen gedaan hebben. Ik ben er van
verzekerd, dal hij een of andere ge
heime reden had, om zoo nieuws
gierig te zijn len aanzien van het
wrak. Ik verdenk hem van geheime
onderhandelingen met den aanhang
van de Koningin der Schotten."
„En toch koost gij zijne partij
tegen Mr. Heatherthwayle," merkte
Susan op.
„Ik wilde niet dulden, dat mijn
bloedverwant aan mijn eigen tafel
uit het veld geslagen werd door den
laatdunkenden zoon van een boer,
ook al is hij een ronden hoed en een
bef naar 't model van Genève gaan
dragen. Maar, kom aan Eene goede
zaak is 't in allen gevalle, dal wij
beiden hier achterlaten en zoo van
hen afraken, ofschoon ik wenschte,
dat er een andere aanleiding voor
bestond."
Iets echter van dit gesprek had
zulk een indruk gemaakt op Richard
Talbot, dat hij nog dienzelfden dag
verklaarde, dat, indien hij en zijne
vrouw het kind groot brengen zou
den, er, voordal zij dit huis verlie
ten, een Prolestantsch christenmensch
van gemaakt moest worden, en daar-
rneê zou alles uit zijn.
Deze beschouwing zondigde wel
tegen de logika, en was zeer zeker
Iheologiesch onjuist; maar Mr. Hea
therlhwayte verheugde zich zeer, toen
hij zeer vroeg in den morgen in
zijne gebeden gestoord werd, en de
kapitein in eigen persoon hem kwam
uitnoodigen, het kind te doopen.
Richard en zijne vrouw hielden de
kleine ten doop, maar tot op het
oogenblik der plechtigheid had nog
niemand er aan gedacht, welke naam
aan het kind moest gegeven worden.
Maar toen de naam van de jeugdige
doopeling moest genoemd worden,
en het antwoord op de vraag daar
naar uitbleef, riep de kleine Humfrey,
die met de grootste verrukking van
alles getuige was, opeens uit: „kleine
Sis!"
En tersfond klonk het over de
kleine: „Cicely, indien ge niet reeds
gedoopt zijt, en Cicely werd haar
naam. 't Deed Susan voor een oogen
blik pijnlijk aan, daar het de naam
van haar eigen dochlerljen geweest
was, doch 't was te laat om er legen
op te komen, en, zonder er eenig
leedwezen over Ie kennen te geven,
drukte zij hel kind aan haar hart,
vervuld van de gedachte, dat het
haar gezonden was in plaats van de
lieveling, die de dood haar ontnomen
had.
Mr. Heatherlhwayte wenschte hun
goede reis, en Mr. Langslon stond
in de deur van zijn kantoor en wuifde
hun vaarwel toe, beideii gelijkelijk
onbewust, hoe blijde de vertrekkenden
waren, dat zij hen hier achterlieten.
Mrs. Talbot reed op den telganger,
die voor haar was overgezonden, met
het kleine vreemde kind veiligheids
halve om haar hals vastgebonden.
Haar zoontjen zat vóór zijn vader op
het paard, maar er was gezorgd voor
hem, dat hij wat kon uitrusten, als
hij moede werd, in een soort van
korf op een der vrachtpaarden. Wat
deze dieren niet konden vervoeren
van de huishouding, zou Colel wel
met vrachtwagens achteraan zenden
en de reizigers reden op een suk-
keldraljen door de donkere lanen van
Yorkshire, dikwijls halt makende, om
de paarden zich wal te laten verfris-
schen en 0111 in de behoeften der
kinderen te voorzien, bij eenvoudige
aan den weg gelegen herbergen,
welker inreed doorgaans prijkte met
een boog, gevormd door walviscti-
Itaken, welke in 't Oostelijk gedeelte
van Y.orkshiie dikwijls tol dit doel
aangewend worden. En zoo kwamen
zij, na herhaaldelijk rust genomen te
hebben, aan de grenzen van Derbyshire.
Bridgefield House stond op het
hoogste punt van eene steile helling,
welke afdaalde naar de rivier de Dun,
en aan wier voet men eene brug
met hooge bogen en een molen zag.
Bij de brug was de ingang van een
der prachtige eikenlanen, die door
Sheffield Park heen naar het heeren
huis voerden, dat ruim vier mijlen
van daar verrees.
Het landgoed Bridgefield was altijd
een erldeel van jongere zonen geweest,
en zijn bezitters waren steeds be
schouwd geworden als vazallen van
het hoofd hunner lamilie, den Graal
van Shrewsbury. De naijver der Tu-
dors had verboden er zulk een meiné
op na te houden, als de oude lords
onder het leenstelsel gaarne bezaten,
en elk geslacht der Talbots van Brid
gefield was onalhankelijker dan zijn
voorganger. De vader was in zijn jeugd
schildknaap van wijlen den Graal
geweest, maar later was hij vrede
rechter geworden, en had hij eene
plaats ingenomen onder de zelfstan
dige landeigenaars van het gewest,
llumfrey, zijn oudste zoon, had tot
aan zijn huwelijk gediend bij de
lijfwacht der Koningin, en Richard,
ofschoon hij zijne loopbaan begonnen
was als page van de eerste vrouw
van den legenwoordigen Graal, was
toch ook in Harer Majesteits's dienst
getreden, alhoewel het eene zaak was,
die van zelf sprak, dat het hoold
hunner familie hen elk oogenblik tot
zijn dienst kon oproepenen had hij
de wapenen moeten opvatten, dan
zouden zij zeker de eerste geweest
zijn om zijne banier te volgen.
Een paar sporen was indedaad al de
jaarlijksche huur, die zij voor het
landgoed te betalen hadden, dat zij in
leen hadden op deze voorwaarde, ter
wijl ook de verplichting op hen rustte om
bij het overlijden van het hoofd der
lamilie het rouwpaard te betalen, en
weêr ander huldebetoon aan hun leen
heer, wanneer hij zijn zoon lot ridder
sloeg of zijne dochter uithuwelijkte.
In hun toestand was nog hel een en
ander overgebleven van die oude
leenroerigheid, die weldra geheel tot
het verleden zou behooren. Het land
goed, een afgezonderd deel van de
uitgestrekte bezittingen der Sheffields,
was voldoende, om den bezitter in slaat
te stellen, zich te handhaven in zijne
waardigheid als Engelsch edelman,
en om aan de dochters een betamelijke
huwelijksgift mede te geven, als ten
minste de zoons uitgenomen de
oudste voor zich zeiven zorgden,
zooals Richard tot nu toe gedaan had.
't Huis was verwoest geworden ten-
tijde van de oorlogen der Rozen, en
daarna weder opgebouwd in meer
nieuwerwelschen stijl, met een vrien
delijk lront, waarin twee breede
vensters en een overdekte ingang
lusschen beiden. De zaal was zoo
hoog als hel huis, en had eene zol
dering van wagenschol, diemetlraai
beeldhouwwerk versierd was. Dit was
het woon- en eetvertrek der lamilie, dal
voorzien was van eene groote, plompe
stookplaats, waarin altijd het houtvuur
brandde. Aan de eene zijde was de
deur eenerproviziekamer, door welke
men in de keuken en de dienstboden-
vertrekken kwamaan de andere
zijde was eene kleine kamer, het hei
ligdom van den heer des huizes, als
't ware een nis vormend onder de
breede trap, welke naar de boven
kamers leidde, die uitkwamen op
eene gaanderij, waarmede de groote
zaal aan drie zijden omgeven was.
Builen, aan de zuidzijde van hel huis
was een moestuin, welks met gras
begroeide paden omzoomd waren
met een aantal fraaien welriekende
bloemen. Deze tuin was met steenen
muren afgescheiden van het park,
welks hellend terrein afdaalde néar
de rivier, en dal met verscheiden
met klimop begroeide rotsblokken
prijkte. Bezijden de stallen waren
de boerderij en de schuren, want
bij het landgoed behoorde een vrij
groote uitgestrektheid bouwgrond,
die zich uitstrekte langs den oever
der rivier, en de molen en bovendien
nog twee pachthoeven waren het
eigendom van den squire van Bridge-
field, zoodat hel eene waarlijk schoone
bezitting mocht heeten, ingesloten
als hel was lusschen de rivier en
het groote Bosch van Sheffield, op
welks statigen ingang het reisgezel
schap staarde, toen het over de brug
reed. Richard was stiller geworden
dan ooit, toen hij zich daar weder
bewoog tusschen de hem uit de dagen
zijner jeugd zoo welbekende boomen
en rotsblokken, terwijl hij vervuld
was van de gedachte, dat hij niet
weêr dat hartelijke „welkom" zijns
broeders zou hooren, waai mede deze
hem altijd placht te begroeten, als hij
weêr thuis kwam. liet huis had dat
wonderlijke voorkomen van verlaten
heid, 't welk schijnt te verkondigen,
dal daar binnen droefheid heerscht.
De groote hekken van hel voorplein
stonden open, een groote jachthond
rees, toen hij hel getrappel van paarden
hoorde, langzaam overeind, en liet
bij lusschenpoozen een dof geblal
hooren, dat aan het luiden van een
doodklok deed denken. Een paar
knechts en meiden kwamen naar
builen loopen op dal geblaf, en ter
wijl de reizigers naar het opslijgblok
reden, kwam een oude dienstknecht
met een grijzen baard naar hen toe
strompelen en riep uil: „0, Mr.
Richard, wat een treurige overkomst
voor u!"
„Hoe is 't met mijne moeder?"
vroeg Richard, terwijl hij van zijn
paard sprong en den kleinen jongen
op den grond neerzette.
„Niet erger, mynheer, maar zij heeft
nog geen woord gesproken pak je
weg, Donder 0, mijnheer, de arme
hond herkent u I"
De groote hond toch was, om hem
blijde te begroeten, bij Richard opge
sprongen, maar zoodra hij zijne stem
hooide, liet het beest «oren en staart
hangen, en in plaats zijne vreugdebe-
luigingen voort te zetten, bleef het er
stil bij staan, en snuffelde alleen nu
en dan met zijn langen harigen neus
aan Richard's hand, als begreep hel,
dat deze, ofschoon 'l niet zijn ge
liefde overleden meester was, toch
in de nauwste betrekking lol hem
stond.
Mrs. Susan en het kleine kind wer
den van het paard geholpen een
haastig gedane vraag en daarop ge
volgd antwoord verzekerde hun, dat
de begrafenis-plechtigheid den vorigen
dag had plaats gehad. Mylady de
Gravin was overgekomen en had het
zoo begeerd Mylord was aan hel Hof,
en Sir Gilbert en zijne broeders wa
ren bij de plechtigheid tegenwoordig
geweest; maar de oude dienstboden
hadden het hard gevonden, dat er
niemand aanwezig was, die hun jon
gen Squire nader in den bloede be
staan had, om hem naar zijne laatste
rustplaats te brengen, en om zijn
vader te troosten, die de arme
oude man! gewaggeld had, en
op hel punt geweest was van in
zwijm te vallen, zoodat hij slechts met
behulp van Sir Gilbert en van den
ouden Diggory in slaat geweest was
van het graf naar huis terug te keeren,
en men zich indedaad ongerust ge
maakt had, dat ook hij een aanval van
beroerte zou krijgen.
'l Bedroefde Richard zeer, die er
zoo naar verlangd had, het gelaat zijns
broeders nog eenmaal te aanschouwen,
doch hij vermocht niets te zeggen,
maar gaf de eene hand aan zijne
vrouw en de andere aan zijn zoon,
en geleidde hen naar de zaal, waar een
onbeschrijfelijke verwarring heerschte.
De schragen, waarop de doodkist ge
slaan had, stonden nog aan de eene
zijde van het vertrekde lange tafels
waren nog bedekt met tafellakens,
scholels, messen, bekers en de over
blijfsels van hel begrafenismaal; men
zag er omvergesmeten schenkkannen
en wijnvlekken op het tafellaken, zoo
dat het wel te zien was, dat de aan
wezigen, wal ook overigens ontbroken
mocht hebben, toch van de gelegen
heid gebruik gemaakt hadden om
goede sier te maken.
Een der meiden, met haar ruw
voorkomen en loshangende hairen,
begon te mompelen, dat zij zoo van
streek waren, en dat zij mevrouw zoo
vroeg niet verwacht hadden, maar
Susan kon het niet aanhooren, en
het kleine kind in de armen nemend,
ging zij, den kleinen Humfrey en
Nathanael achterlatend, met haar echt
genoot de trap op.
Richard klopte aan de deur der
slaapkamer, en geen antwoord ont
vangende, opende hij haar. Daar, in
dat met tapijtwerk behangen vertrek,
was de groote ouderwetsche bedstede,
met hare stevige stijlen. Daarin lag
eene bewegenlooze gestalte; maar 't
eerste, dal de beide eclilgenoolen za
gen, was het gebogen hoofd, dat even
opgeheven werd door de forsche,
maar ineengezakte gestalte, die daar
in den stoel bij de bedstede gezeten
was.
De twee oude handen grepen kramp
achtig de armen van den stoel, en de
Squire maakte zich gereed om op te
staan, terwijl zijn lip trilde onder zijn
witten baard, en een hevige ontroe
ring zichtbaar was op zijn vervallen
gelaat. Zij voorkwamen hem. Voordat
hij kon opstaan, waren beiden voor
hem nedergeknield, terwijl Richard
met eene gebroken stem uitriep „Va
der, 0 vader."
„Gode zij dank, dat gij zijt geko
men, mijn zoon," sprak de oude man,
en hij legde de handen op Richard's
schouders, met een zweem van blijd
schap op het gelaat, want, gelijk zij
later hoorden, hij was zeer bezorgd
geweest voor Richard's schip tijdens
het onweder, dat de oorzaak van
llumlrey's dood was geweest.Ik heb
met verlangen naar u uitgezien, mijne
dochter," liet hij er op volgen, en
hij strekte zijn eene hand naar Susan
uit, die er een kus op drukte. „Nu
zal het misschien beter met haar gaan
Wordl vervolgd
Gedrukt bij DE ERVEN DOOSJES, te Haarlem,