BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
30)
Hij ging op zijne knieën liggen, boog
zich over de waterkom heen, maar
hij kon het water niet bereiken 1 De
stroomen, die den vijver voedden, vloei
den niet meer uit de rots, en het water
week snel achteruit, Hoe dieper hij zich
eroverheen boog, des temeer week het
achteruit, totdat het weinig scheelde,
of hij viel er in, en de gids meende
hem te moeten toeschreeuwen: „wees
voorzichtig, mijnheerOntwijkt het
water u, dan wil het ontwijken, en
gij zult de zaak niet beter maken
met u zeiven te verdrinken."
Hoe hij zou kunnen verdrinken in
water, dat hem ontweek, was niet
duidelijk, maar onder het mompelen
van een vloek rees hij overeind, ter
wijl hij een blik in 'l rond wierp,
alsof hij het ongunstig bescheid be
schouwde als een poets, hem van
wege de hoogere machten gespeeld,
daar de Graaf hem geen geschikte par
tij oordeelde voor de kleindochtei
der Gravin, en de Koningin hem be
kend gemaakt had, dat, naar haar
gevoelen, Bess Pierrepoint te veel
van haar grootmoeder had, om het
waarschijnlijk te maken, dat zij eene
goede vrouw zou zijn. Er werd ook
luide gelachen, waarvan de minder
goedgemanierden van het gevolg zich
niet behoefden te onthouden, daar de
Graal, die de aanmatiging van den
Franschen sekrelaris wenschle te
straffen, er luide het voorbeeld van
gaf.
Toen de teleurgestelde sekrelaris
van den rand der waterkom was
teruggekeerd, en niemand zijne plaats
scheen te willen gaan innemen, riep
de smidsvrouw: „Komt, heeren, laat
u niet ontmoedigen! Wil niemand
uwer zich aan de waterproef onder
werpen? Heeft niemand uwer gelooi
in zijne liefde1' o foei!"
„We zijn gehuwde mannen, goede
vrouw," antwoordde Richard, die
daardoor een einde aan het looneel
hoopte te maken, „en we kunnen
dus lachen om uwe bron."
„Maar willen deze bekoorlijke
dames de proef niet eens nemen?
't Water zegt de waarheid aan het
meisjen, zoowel als aan den jonk
man."
„Ik ben er toe bereid," sprak
Barbara Mowbray, en Curll reikte
haai de hand om haar te geleiden,
waarna zij met vlugge schreden de
rotslrappen afdaalde. En tot aller
verbazing was nauwlijks de naam
„Gilbert" over hare lippen gekomen,
of de fonteinen begonnen weder te
springen, en het water rees weêr,
zoodat het haar geen moeite kostte
hel te bereiken, waarna allen onwil
lekeurig in eene luide toejuiching
uitbarstten. Haar Gilbert kuste haar
met vuur de hand, die zij hem toe
stak, opdat hij haar behulpzaam mocht
zijn bij het opstijgen langs de trap
pen, en de smidsvrouw riep zege
vierend uit: „ja, gij kunt er stellig
op vertrouwen, dat de bron trouwe
minnaars en trouwe geliefden weet
te onderscheiden. Kom, nu zijt gij
aan de beurt, schoone jonge dame!"
De arme Mary Seaton schudde het
hoofd, met een blik, dien de vrien
delijke vrouw verstond, en zij wendde
zich daarop tot Cicely, die met de
onbedachtzame nieuwsgierigheid van
een jong meisjen reeds haar hand
in die van Humfrey gelegd had, toen
zijn vader uitriep: „neen, neen, het
meisjen is nog te jong I" en de Ko
ningin liet er op volgen„kom weêr
hier, dwaas schepseltjenProefne
mingen als deze zijn niet voor kin
deren, zooals gij er nog een zijt."
Zij was genoodzaakt te gehoorza
men, maar zij pruilde een weinig,
terwijl Richard Talbot's krachtige
hand haar stevig vasthield. Humfrey
was ook teleurgesteldmaar hij bleef
toch vol vertrouwen, en toen hel
gezelschap zich gereed maakte, om
weder den aftocht te ondernemen,
zeide hij tot haar: „het doet er niet
toe, kleine CisIk ben, met of zonder
het water, zeker van u, en bij slot
van rekening hadtgij toch mijn naam
slechts kunnen fluisteren, zoo lang
mijn vader het niet goed oordeelt,
dat we 't openbaar maken, hoe de
zaken tusschen ons staan!"
Zij waren te zeer omringd van
anderen, om een vertrouwelijk woord
met elkander te kunnen spreken, en
op ondeugende wijze werd de spot
gedreven met Sir Andrew Melville,
van wien vermoed werd, dat hij se
dert lang op enstige wijze het hol
had gemaakt aan Mrs. Kennedy. Hum
frey was nog zoo gelukkig, dat hij
nog ten eenenmale onbekend was
met den stand van zaken, terwijl Cis
evenals van ouds zich in zijne tegen
woordigheid innig verheugd en ge
lukkig gevoelde, zoodat zij, toen hij
haar bij het afdalen van het rotspad
de hand gaf, op den ouden toon
antwoordde op al zijne vragen be
treffende zijne moeder en allerlei
andere aangelegenheden te huis, ter
wijl Dick intusschen zijne leden
waagde met bezijden hel pad naar
beneden te klauteren, teneinde naast
zijn broeder te kunnen blijven loopen
en meê te pralen, zoo vaak de ge
legenheid zich daartoe aanbood.
loen zij weder bij" de smederij
waren gekomen, moest Humfrey een
anderen weg op, om zijn paard te
halen, en hij kon nauwlijks hopen,
het overige gezelschap te kunnen
inhalen, voordat ze Buxton bereikt
hadden. Zijn broeder kreeg verlof
om met hem te gaan, maar zijn
vader was een al te belangrijk lid
van het geleide der Koningin, om
daartoe verlof te kunnen krijgen. Zoo
reed Cicely onmiddellijk achter de
Koningin, en hoorde niets meer dan
hel verslag, dat de Graaf gaf van
Dr. Jones verklaring van de beurte
lings ebbende en vloeiende bron. Zij
kwamen thuis, nog maar juist bij
tijds om zich te kunnen kleeden voor
den avondmaaltijd, en de beide jon
gelieden verschenen bijna te gelijk,
zoodal Mrs. Talbot, die op het breede
terras aan de voorzijde van 's Graven
paviljoen zal te naaien, lot hare ver
bazing en hare vreugde de gestalte
ontdekte, die, hoeveel grooter ook
geworden en hoezeer ze ook veran
derd was, terstond door haar werd
herkend. Eene sekonde later was
Humfrey van zijn paard gesprongen,
bij de trappen van hel terras opge
vlogen hij wist zelf niet hoe
en de Koningin zeide met tranen in
de oogen: „ach, Melville! zie eens,
hoe rechtgeaarde zoons te moede
zijn, als zij hunne moeders weer
zien!"
De groole klok sloeg zeven, een
ongerijmd laat uur voor den avond
maaltijd, en de etiquette was krach
tiger dan de opgewekte gevoeligheid
en verslagenheid. Allen haastten zich
om zich in een avondtoilet Ie steken,
want een rijkostuum zou eene belee-
diging voor den Graaf geweest zijn,
en het duurde niet lang meer, of de
bel luidde, die hen uitnoodigde hunne
plaatsen in te nemen in de groote
zaal. Zelfs Humfrey had in zijn valies
medegenomen wat hij noodig had
om zich prezenlabel te maken, en
toen hij spoedig binnenkwam, was
hij eene welgemaakte, vlugge ge
stalte, gedost in een eenvoudig don
kerblauw wambuis, met wit gegar
neerd, en een lange broek, genaaid
door de ijverige vingers zijner moe
der, met nette schoenen, waarop
blauwe rozetten prijkten, en een platte
blauwfluweelen muts, met een keu
rige zwart- en paarsch-gekleurde veer
er op, vastgehecht met een vreeind-
soortigen gesp. Zijn hair was zoo
kort, dat men er nauwelijks iels van
merken kon, hoe hel van nature
krulde, en zijn bruinig door de z.on
verbrand gelaat kon nauwlijks schoon
heeten, maar het had een uitdruk
king van openhartigheid en geestig
heid, terwijl het straalde van eerzame
vieugde; en hij werd op den voet
gevolgd door den kleinen Dick, die
nauwlijks instaat was zijne verruk
king te beperken binnen de in een
deftig gezelschap betamelijke grenzen
en die opgetogenheid telkens uitte in
dwaze kleine gebaren, door zijn
lichaam in allerlei bochten te wrin
gen, deuntjens op zijne knieën te
trommelen, of danspassen te maken
met zijne voeten.
Lord Shrewsbury verwelkomde zijn
jeugdigen bloedverwant als iemand,
die van niets dan een jongen was
opgegroeid tot een stevigen en flinken
jonkman. Hij deed den nieuw-aan-
gekomene naast hem plaatsnemen,
en lichtte tal van vragen lot hem,
zoodat Humfrey gedurende het ge-
heele avondmaal de voornaamste
spreker was, waarbij zijn vader nu
en dan een opmerking voegde, als
zijnde de eenige persoon, die de-
zellde reis gedaan had. Allen luister
den met ingespannen belangstelling
naar het reisverhaal, naar het ver
slag van de drijvende wieren in de
Golfstroom, van de vreemde vogels
en visschen, van Waller Raleigh's
Virginiesche Kolonie en haar gering
sukces, van de halfverhongerde men-
schen, die Sir Richard Grenville maar
al te bereid had gevonden om Ro-
anoake te verlaten, van donkerkleu
rige Indianen, van het jacht maken
op Spaansche schepen, van de Piek
van Teneriffe, die als een indruk
wekkende witte gestalte boven de
golven uitstak, van lichtende zeeën,
van geweldige .stormen, en van het
visschen naar haaien.
Toen de avondmaaltijd was afge-
loopen, verzamelde zich het gehoor
weder om den jeugdigen reiziger
een bewonderenswaardige bron van
verschillende wonderbaarlijke mede-
deelingen voor hen, die voor het
meerendeel nooit reisverhalen gelezen
hadden. Hij verhaalde eenvoudig en
goed, zonder de schroomvallige ver
legenheid en onhandigheid, welke
hem als jongen eigen waren geweest,
en ook maar daarover kon alleen
zijn vader oordeelen zonder op
snijderij en, zooal niet op de anderen,
op Dick en Gis, die met wijdgeopende
oogen naar hem zaten te luisteren,
maakte hij den indruk van een held
der helden. Te midden van zjjn ver
haal kwam er eene boodschap, dat
de Koningin der Schotten verzocht,
dat Miss Cicely zich bij haar zou
vervoegen. Op Humfrey's gelaat ver-
loonde zich een uitdrukking van
teleurstelling, en hij vroeg, wanneer
zij terug dacht te komen.
„Van avond niet meer," stamelde
hel meisjen, en de moeder liet er tot
opheldering voor de andere aanwezi
gen op volgen: „bij ontstentenis van
andere dames van de huishouding
der Koningin, hebben Cicely en ik
vele diensten moeten verrichten, en
zij brengt den nacht door in de Ka
mer der Koningin."
Er bleef Humliey niets over dan
Cicely goeden nacht te wenschen, en
zij vertrok minder bereidwillig dan
gewoonlijk naar de vertrekken der Ko
ningin, die gereed gemaakt werd om
naar bed te gaan. „Daar komt onze
wegloopster aan," riep zij uil, toen
hel meisjen binnenkwam. „Ik heb
om je gestuurd, om je te bevrij
den van dien West-Indieschen zee
man, die met zijne naar teer rieken
de knuisten beslag op je gelegd had.
Ge speeldet de rol eener zuster al
heel goed. Ik hoor, dat Mylord en
zijne meiné met open mond hebben
zitten luisteren naar zijne verhalen
van wilden en kannibalen."
„O, mevrouw, hij heeft ons van
zulke bekoorlijke eilanden verteld,"
zeide Cis. De zee," zeide hij, „is blauw,
blauwer dan waarvan wij ons eene
voorstelling kunnen vormen, met een
•-ijseljjke branding van witte baren, die
stuk slaan op eilanden, omzoomd met
witte schelpen en koraal, en met
palmboomen, welker toppen gelijken
op de grootste varens in het bosch,
en die beladen zijn met gouden vruch
ten, zoo groot als ganzen-eieren. En
de vogels I O, mevrouw moeder, de
vogels! Ze zijn klein, klein als onze
vlinders en kevers, en ze wiegelen
boven de bloemen, zoodat Humfrey
meende, dal het kapellen waren,
want hij zag niets dan wat gefladder,
totdat hij zoo'n bekoorlijk schepsel
tjen doodsmeet, en toen, zeide hij,
speet hel me zoo, dat ik 't gedaan
had, dat ik wel had kunnen schreien,
want het was een kleine vogel met
een langen snavel, enmeteenborstjen,
dal rood, purper en gevlamd scheen,
al naar het licht er op viel. Hij heeft
de kleine huid en de veêren van het
diertjen voor me ineêgebracht."
„Men heeft je overvoerd met reizi-
gers-sprookjens, onnoozel kind."
„Ja, mevrouw, maar Mylord luis
terde er aandachtig naar en deed Hum
frey naast zich plaats nemen, en maak
te veel werk van hem ja, Mylord
zelf! Ik wilde wel gaarne hem bij u
brengen, mevrouw, opdat hij u ook
dat alles eens kon vertellen, 't Is zoo
merkwaardig hem te hooren vertellen
van Roode Mannen met kroonen van
veêren op hel hoofd, en gordels van
kralen oru het lijf. 'l Zijn zulke aar
dige wilden, en hun opperhoofden zijn
even hoffelijk en statig als onze vor
sten maar zijn kunnen, en toch maken
die wreede Spanjaarden hen tol sla
ven, en dwingen hen om in de mijnen
te werken, zoodat ze onder hun han
den sterven."
„En dat is beter dan dat ze niet
kwamen lot de kennis van het ware ge
loof," sprak Maria.
„Ik dacht er niet om, dat Uwe Ma
jesteit veel opheeft met de Spanjaar
den," haastte Cis zich te zeggen, op
denzelfden toon, waarop zij gesproken
zou hebben van eene voorliefde van Ha
re Majesteit voor spinnen ol adders, of
welk ander vergiftig gedierte ook.
„Eenmaal zal mijn kind aan hare
keltersche vooroordeelen ontgroeien
en de trouwe vrienden harer moeder
leeren liefhebben, de kampioenen
der Heilige Kerk, en de vertegen
woordigers der ware ridderlijkheid
in deze ontaarde dagen. Ach, mijn
kindKondt ge maar eens een echten
Spaanschen caballero ontmoeten, kon
ik u maar eens mijn edelen neef
Guise voorstellen, dan zoudt ge welen,
welke waarde ge te hechten hebt
aan die plompe, boersche Engelsche
bulhonden, die je nu het kopjen op
hol brengen. Och of ge maar eens
in aanraking kwaamt met een echten
Prins!"
„De bron," mompelde Cis.
„Stil, kind," sprak de Koningin
op vroolijken toon. „Wat zou dat te
beduiden hebben? Je naam is im
mers niet Cis, is het wel? 'l Is al
leen msar hel kleed, waarvan ge je
voor het tegenwoordige bedient. Ten
gezetten tijde zal de goede jongen
trouwen met een of andere eenvou
dige, voor huisvrouw geschikte Cis,
wanneer Prinses Bride haar vorste-
lijken rang zal ingenomen hebben in
Frankrijk of Oostenrijk, en dan er
kennen zal, dat de bron verstandiger
was dan hij."
Wordt vervolgd
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOüJES, te Haarlem.